width and height should be displayed here dynamically

Femmy Otten. We Once Were One

Femmy Otten, Rainbow Woman II, 2021 & We Once Were One, 2021-22, Stedelijk Museum Schiedam, foto Aad Hoogendoorn

Een naakte vrouwenfiguur van veelkleurig beschilderde bijenwas zit met opengevlinderde benen op een verhoging, haar hoofd precies op ooghoogte. De bollende, gespannen vorm van haar buik suggereert een zwangerschap. De figuur is iets kleiner dan een mens. Je zou haar zo kunnen wegdragen, en op deze schaal kun je haar met het oog makkelijk verkennen – of leren kennen.

De solotentoonstelling van Femmy Otten (1981) in Schiedam opent krachtig. Het beeld verspert de doorgang. Dat komt doordat er een lange stalen balk van de borst van de vrouw horizontaal naar de muur loopt. Er is geen sprake van penetratie, wel van een balancerings- of krachtoefening. De figuur, iets vooroverleunend, stut het uiteinde van de balk tegen haar borstkas met een lapje verhuisdeken ertussen. Een eindje verderop hangt een slappe piemel van was met scrotum over de balk, nog iets verderop drie tongen van was. Deze losse lichaamsdelen lijken wat uitgerekt van het hangen, een beetje zoals een vrouwenlichaam wordt opgerekt door de krachten die erop inwerken tijdens de zwangerschap.

Het indringende beeld Rainbow Woman II (2021) is kwetsbaar en intiem. Het schudt je wakker en introduceert direct een aantal kenmerkende elementen van Ottens hier tentoongestelde werk van de afgelopen tien jaar: de sculpturale aandacht voor lichamelijkheid en lichaamsdelen; de interesse in fysiek-emotionele ervaringen, in het bijzonder van de vrouw; het inzetten van de persoonlijke leefomgeving; het hardnekkig ‘omdenken’ van kunsthistorische conventies; de wil om te verbeelden wat er nog niet is, zoals kunst over zwangerschap; en het eigenzinnige gebruik van een telkens van betekenis veranderende reeks symbolen, vaak verwijzend naar de historische iconografie.

In Rainbow Woman II zijn dat drie witte amandelvormen. Twee ervan zijn als ogen op de borsten van de vrouwenfiguur geschilderd en één verticaal over de zwangere buik. Het christelijke symbool voor de onbevlekte ontvangenis en Maria’s hemelvaart wordt hier ook een verwijzing naar het op handen zijnde ‘openscheuren’ van het vrouwelijk lichaam, én roept de vulva in gedachten.

In Ottens recente werk heeft de vulva vele verschijningsvormen. Naast de amandelvorm, die terugkeert in meerdere werken, is er een schilderij dat op ingenieuze wijze meerdere betekenissen van het woord ‘kruis’ verbeeldt. En samen met neuzen, oren, lippen en een piemel bepalen figuratieve vulva’s het marmeren wandreliëf Ontklede Dagen II (2020). De vulva heeft in geen van deze werken een seksuele connotatie, net zomin als de altijd slappe mannelijke geslachtsdelen in Ottens oeuvre. Ze verwijzen eerder naar het ontbreken van vooral vrouwelijke geslachtsdelen in de kunstgeschiedenis. En ook, in Ottens recente werk, naar zwangerschap en bevalling.

Op een olieverfschilderij uit 2022 (zonder titel) naast de ingang zien we een uitsnede van een vrouwenromp, eigenlijk alleen een bolle buik en twee bovenbenen met een opengespreide vulva waaruit een klein stukje van een babyhoofd piept. Dat hoofdje gaat half bedekt onder fijne witte ritmische arabesken op doorzichtig blauw – een kabbelend golfpatroon in een onderwaterbevalling. Daartegenover, in een subtiele (titelloze) marmeren wandreliëf-met-wandtekening, hangt tussen twee witte vrouwenbillen ondersteboven een klein (marmeren) mensenhoofd.

Wanneer de vulva andere gedaantes aanneemt en metamorfoseert tot een vouw of vormenspel laat Otten zien hoeveel formele en suggestieve potentie in de kunstgeschiedenis onbenut is gebleven. Op het olieverfschilderij Gordijn (2022) tekent zich in de plooien van het blauwe gordijn met decoratieve plooien voorzichtig de vorm van een vulva af. Duidelijker nog is de metamorfose tot gewaad in een magistrale, totemachtige uit een boomstam gesneden vrouwenfiguur, aan wie de tentoonstelling haar titel ontleent. De langgerekte, statig uitwaaierende draperieën suggereren onmiskenbaar een monumentale vulva, inclusief clitoris. We Once Were One (2022) verwijst naar de symbiotische eenheid van geliefden, het verlies ervan, en de mogelijkheden tot nieuwe verbinding. Het lindehouten beeld heeft een letterlijk complement in een berg houtschaafsel op de grond. De man is van de vrouw af geschaafd, zou je kunnen zeggen. Een overblijfsel van hem bevindt zich op haar achterhoofd in de vorm van een penis en scrotum, die dienstdoen als knotje.

Op de benedenverdieping in Schiedam zijn nog twee kleinere zalen gewijd aan twee andere motieven. Ten eerste zeegezichten, die Otten met olieverf op doek schildert of aan de – intieme – binnenkant van holle houten voorwerpen, zoals een lepel, een kleine sequoiahouten komvorm of een uitgehold blok hout. Haar zeegezichten zijn plaatsgebonden. Ze komen enkel tot stand in haar studio in Den Haag, als de zee dichtbij is. Haar doel daarbij is vergelijkbaar met haar streven vorm te geven aan een lichaam. Ze wil het niet beheersen of onderwerpen als een uiterlijke verschijningsvorm, maar juist de nadruk leggen op de ervaring. Zo blijft het ongewisse bewaard, op te gaan in een oneindig ‘niets’. De kleine schaal van de zeegezichten werkt daarbij humoristisch en versterkt de persoonlijke beleving van grenzeloosheid. Een schilderij van een baby in de golven brengt die twee belevingswerelden weer bij elkaar, via het ‘oceanische’ gevoel dat in de psychoanalyse staat voor het vervagen van de grenzen tussen moeder en zuigeling.

Een tweede motief zijn lange rode haren. Van Otten zelf en van haar drie zussen, maar ook van de gevallen verleidster Maria Magdalena, en – algemener – de naar bewegingsvrijheid zoekende vrouw. De referentie aan met name Donatello’s houten beeld met uitgekerfde lange haren van Maria Magdalena (1453-1455) is visueel maar niet inhoudelijk: bij Otten hebben haren niets met schaamte te maken. Ze meanderen door haar werk als verbindingslijnen, symbolen van vrouwelijkheid, elementen van schoonheid of gewoon als zichzelf. Elders in de tentoonstelling liggen twee bergen menselijke haren als residu; tijdens weekenden vindt een performance plaats waarbij het lange haar van een performer onder een verticaal opgehangen anoniem tapijt van de Amsterdamse School uit steekt.

Het is verleidelijk – met de melancholische tentoonstellingstitel We Once Were One in gedachten – om elk tranend oog in Ottens werk te lezen als teken van treurnis en verlies. Er loopt van alles uit die ogen: waterdruppels, tongen en lange dunne rode haren in een decoratief patroon van parallelle arabesken. Toch leent Ottens werk zich niet tot deze eenzijdige interpretatie. Otten werkt langzaam, en voor haar is kijken altijd ook luisteren: je openstellen en ontbloten, en daarmee verbinding mogelijk maken. Wanneer er tongen uit de ogen van een van haar figuren stromen, wordt kijken communiceren.

De meanderende herhaling van motieven en vormen zorgt voor een coherente beeldwereld, en de tentoonstellingsenscenering verdubbelt de echo’s en het beeldrijm in Ottens werk. Voor drie sculpturen in de laatste zaal maakte Otten voor deze tentoonstelling nieuwe sokkels van gekleurde bijenwas. Dit materiaal brengt het begin en eind van de tentoonstelling samen. Eenmaal buiten duurt het niet lang voor een hardere, gefragmenteerde werkelijkheid de mogelijkheid van verbinding als leidend principe verdringt. Toch beklijft er iets van Ottens wenswereld. Waarschijnlijk omdat zij schoonheid zo goed weet in te zetten als beeldvehikel.

 

Femmy Otten, We Once Were One, tot 25 juni, Stedelijk Museum Schiedam, Hoogstraat 112.