width and height should be displayed here dynamically

Francesca Woodman

Geboren in Denver, 1958; zelfgekozen dood begin 1981 in New York. De foto’s die we van haar kennen en die tot op vandaag soms nog in verschillende constellaties opduiken, maakte ze tussen haar dertiende en tweeëntwintigste levensjaar. Het is een oeuvre dat onaf is, maar het bevat een aantal beelden, waarover menig zoekend mens zich vandaag het hoofd blijft breken. Waar komt de kracht van sommige foto’s vandaan? Hoe blijven die overeind ondanks de pijnpunten die er onmiskenbaar ook zijn, de meer banale beelden, de puberkitsch? Eén mogelijke lijn van antwoorden op die vraag loopt terug tot de vroege dagen van de fotogeschiedenis zelf. Francesca Woodman gaat om met fotografie zoals de pioniers dat deden: afwachtend en bewust van de afhankelijkheid van de kansen die het medium zelf inhoudt, zoekt ze een zo persoonlijk mogelijk en spontaan beeldvocabularium uit. Die eigen fotografische stijl heeft weinig vandoen met wat in Woodmans dagen opgang maakt, maar sluit in die zin eerder aan bij een traditie uit de vorige eeuw. Bij de geromantiseerde portretten van Lady Clementina Hawarden bijvoorbeeld of Julia Margaret Cameron. Of net zo goed, suggereert Kathrin Hixson in een in 1992 uitgegeven monografie, past Woodmans werk in zijn evocatie van een plaatsgebonden emotionaliteit, in de traditie van een Atget en een Kertesz of brengt de wijze waarop ze het vrouwelijke lichaam verbeeldt, de naaktstudies van Steichen, Stieglitz en Harry Callahan in de herinnering. Al blijft het uiteindelijk wel haar eigen naakte lichaam dat ze in scène zet voor haar lens, in de jaren ’70 van deze eeuw… Wat voor een aantal critici dan weer aanleiding gaf om haar hele oeuvre als een poëtische variant van performance en body art te lezen of tot een louter feministisch discours te herleiden. Hixson is vooral daar terughoudend. Volgens haar is het gebruik dat Francesca Woodman maakt van het naakt en van haar eigen lichaam niet een open politiek gebaar in de richting van de patriarchale cultuur, net zoals de wijze waarop ze zichzelf te kijk stelt evenmin door diezelfde cultuur kan uitgebuit worden. Woodman gebruikt het genre van het naakt zonder omwegen en onopgemaakt, ‘zonder schmink’, vindt Hixson, en ze doet dat onverholen en in de eerste plaats om haar eigen identiteit af te tasten. Woodman zelf beweerde dan weer koudweg dat ze gewoon voor het gemak altijd zichzelf fotografeerde, zo had ze altijd en overal een model bij de hand.

Wellicht is vooral een respectvolle, nuchtere receptiegeschiedenis van dit merkwaardige oeuvre hoognodig. Bij leven en welzijn kende Francesca Woodman hooguit een drietal kleinere persoonlijke presentaties van haar werk en een viertal groepstentoonstellingen; een maand voor haar dood gaf ze het tot dan enige boekje over haar werk uit: het knappe Some disordered interior geometries. In 1986 vond de eerste grote overzichtstentoonstelling plaats in Amerika, Rosalind Krauss en Abigail Solomon-Godeau schreven in de bijhorende catalogus. Een eerste Europese kennismaking kwam er in 1992 op initiatief van de Shedhalle in Zürich en het Westfälischer Kunstverein in Münster, waarna een ruimere reeks groepstentoonstellingen volgde, zoals Inside the visible in 1996 of de momenteel in de U.S.A. lopende tentoonstelling Women, surrealism and selfrepresentations. Waar de meeste van deze projecten zich toch enigszins terughoudend opstelden, zowel op het vlak van het privé-leven van Francesca Woodman als qua adoratie van haar oeuvre, lijkt met dit retrospectief in de Fondation Cartier het hek van de dam. Daar wijst niet enkel de teneur van drie van de vier teksten in de bijhorende publicatie op – met als dieptepunt Philippe Sollers: “Je n’aime pas Francesca Woodman, je l’admire.” – maar ook de Grand Tour die dit kwetsbare werk na Parijs nog te wachten staat.

Tot 31 mei in de Fondation Cartier pour l’art contemporain, boulevard Raspail 261, 75014 Paris (01.42.18.56.51). Deze zomer is dezelfde tentoonstelling te gast tijdens de Rencontres in Arles en van 12 september tot 15 november, in de Kunsthal te Rotterdam, waarna ze nog naar Lissabon en andere Europese steden trekt. Het boek bij de tentoonstelling is een uitgave van de Fondation Cartier en Scalo.