width and height should be displayed here dynamically

Gedaan met films over callcenters

Hebt u in de bioscoop ooit films over makelaars in onroerend goed gezien? Waarschijnlijk niet: de postfordistische arbeid is niet fotogeniek

Bekijk het beeld van een mijnwerker, gueule noire, lamp op het voorhoofd, van een arbeidster aan de lopende band, van om het even welke arbeider in de metaalsector: het vertelt u meteen iets, het verwijst u dadelijk naar een plaats en een tijd, het wekt in u herinneringen op aan maatschappelijke dynamiek, aan collectieve gedragingen. De beelden van de arbeidersklasse uit de tijd van het fordisme spreken voor zichzelf, ze hebben in de loop der jaren zoveel betekenis en communicatiekracht verworven dat ze dragers zijn geworden van waarden, culturen, geschiedenis. Bekijk het beeld van een man of een vrouw voor een computer. Dat is een arbeidssituatie, of niet soms? Maar het heeft niet dezelfde communicatieve kracht. Het zou zelfs geen arbeidssituatie kunnen zijn, het zou kunnen gaan om iemand die chat, naar een familielid schrijft, patience speelt, een bestelling doet. De hedendaagse arbeid, wat hij ook moge zijn, heeft zijn beeldend vermogen verloren, is ondoorzichtig of zelfs onzichtbaar geworden, ook als je hem fotografeert en er een onderschrift bijzet, ook als je er mondelinge uitleg bij verstrekt, hij heeft aan epiek, geschiedenis, betekenis ingeboet. Een mooie uitdaging voor een cineast, een fotograaf. Tenminste voor degenen die niet geïnteresseerd zijn in de uitbeelding van de arbeid in zijn algemeenheid, maar van de hoofdarbeid, de intellectuele arbeid, die van de kenniswerker, de onze kortom, die van de westerse middenklasse, van de tertiaire maatschappijen. Met andere woorden: de ware essentie van de arbeid in het tijdperk van het postfordisme. Maar slechts weinigen hebben hier belangstelling voor. In de zeldzame gevallen waarin ze het probleem van de arbeid aanpakken, kiezen de meesten het zekere voor het onzekere, verwijderen ze zich liever niet te ver van de schema’s uit het verleden, van de reeks arbeid-uitbuiting-proletariaat, en die vinden ze gemakkelijk in de handenarbeid die door immigranten wordt verricht. En dus filmen en fotograferen ze lustig immigranten: Chinezen, Afrikanen, Zuid-Amerikanen, Oekraïners, Kaukasiërs – fotogenieke, ‘karakteristieke’ koppen, situaties, contexten, gezichten die nog voor zichzelf spreken. Ofwel callcenters.

Ik ben echt blij dat ik heb mogen meewerken aan een documentaire over de arbeid vandaag, waarin geen callcenters voorkomen: de enige volmaakt fordistische organisatie in de tijd van het postfordisme en desondanks heel populair bij degenen die beweren begrepen te hebben hoe de arbeid vandaag veranderd is, en die er in werkelijkheid geen mallemoer van snappen.

We leven in een kenniseconomie, dat herhaalt men ons uitentreuren, die precies, zoals wel gezegd wordt, ‘tekens, symbolen, verbeeldingswerelden, dromen, spelen, abstracte vormen, onstoffelijke goederen produceert – met weinig gebruikswaarde maar een hoge emotionele, evocatieve en gevoelsintensiteit’. We leven in een maatschappij waarin de entertainmentsector alleen al meer arbeidsplaatsen creëert dan de auto-industrie.

Is het mogelijk dat niemand geïnteresseerd is in het filmen van de werknemers in deze bijzondere industrie, winners of losers, einzelgängers of groepswerkers, geroutineerden of onervarenen, uitgebuiten of uitbuiters, enthousiastelingen of onverschilligen? De reden van dit gebrek aan belangstelling is toch toevallig niet de geringe beeldende kracht, het weinig fotogenieke van deze menigte? Een makelaar in onroerend goed, gefilmd in zijn zwarte doodgraverskostuum, een donkere bril, kilo’s gel op zijn haar, die voor een deur op zijn klant staat te wachten, wekt die iemands belangstelling? Liever een mooi Afrikaans jongetje met een van honger opgezwollen buikje, beentjes als lucifers, zijn ogen wijd opengesperd en vliegen rond zijn halfopen mond. Híj is wel degelijk significant, wat stelt die andere voor mij voor?

Mogelijk is de reden van de desinteresse voor de postfordistische arbeid het geringe fotogenieke karakter ervan en dus de beperkte verhandelbaarheid van het beeld ervan. In werkelijkheid meen ik dat de diepere reden een andere is, namelijk de geringe politieke kracht van deze menigte, de onmacht om zichzelf op politiek vlak voor te stellen als een collectief geheel met homogene kenmerken, met een eigen identiteit, de onmacht om zichzelf een stem in het kapittel te geven, de volgzaamheid en de onverschilligheid waarmee ze zich ‘creatieve klasse’, ‘kenniswerkers’ en andere kletskoek laat noemen. Maar dan wordt de uitdaging – voor wie zin heeft in zoiets – nog boeiender: de manier vinden om een menigte visueel uit te beelden die geen menigte is, een massa die geen massa is, maar een verzameling individuen, die fundamenteel zonder identiteit is, sterker nog: waarvan de collectieve niet-identiteit het ware kenmerk lijkt. Of is ook dat flauwekul? Laten we stap voor stap te werk gaan.

 

Bovenstaande tekst is de vertaling van het artikel Basta film sui call center. Avete mai visto al cinema storie di agenti immobiliari? Probabilmente no, il lavoro postfordista non è fotogenico die op 10 oktober 2008 verscheen in de Italiaanse krant Il Manifesto (www.ilmanifesto.it).