width and height should be displayed here dynamically

Het esthetische denken: Grensganger tussen disciplines. Over Jacques Rancière

Al een paar jaar lijkt het alsof de Franse filosoof Jacques Rancière de kunstwereld wijzer kan maken. Zijn aanwezigheid in het kritische en theoretische discours neemt almaar toe. In maart 2007 werd onder de titelRegime Change. Jacques Rancière and Contemporary Art een nummer van Artforum aan zijn werk gewijd; in 2003 verscheen in De Witte Raaf een eerste artikel van hem in Nederlandse vertaling; en ook het NRC Handelsblad, De Morgen en Filosofie Magazine plaatsten Rancière voor het voetlicht. Eind vorig jaar verscheen in de prille serie tekst & context van Uitgeverij Valiz een ontdubbelde publicatie. Het esthetische denken bundelt twee korte teksten van Rancière (Het delen van het zintuiglijk waarneembare en Hetesthetisch onbewuste) samen met een overzicht van zijn thema’s door Sudeep Dasgupta; Grensganger tussen disciplines verzamelt essays over Rancière.

Rancière (1940) was al op jonge leeftijd een medewerker van de marxistische filosoof Louis Althusser, maar brak na mei 68 definitief met de orthodoxe leer. Sindsdien ‘onderzoekt’ hij consequent en helder de verschillende uitingen van het (politieke) discours, zonder zich tot één discipline of kennisdomein te beperken. Na boeken over de arbeidersklasse, pedagogie en geschiedschrijving, verschuift zijn aandacht vanaf 1990 expliciet naar de kunsten. Op een bijna 19de-eeuwse manier hanteert Rancière een bewuste, expliciete en op het eerste zicht originele esthetica, die inderdaad beknopt wordt uiteengezet in Het delen van het zintuiglijk waarneembare – Esthetiek en politiek. De tekst is opgevat als een vraaggesprek waarin Rancière de jonge filosofen Muriel Combes en Bernard Aspe schriftelijk van antwoord dient. Het staat hem toe te verwijzen naar eerdere teksten, en om zijn ideeën als geheel te presenteren. Rond 1800 – zo valt Rancières politieke esthetica grof samen te vatten – is het “esthetische regime van de kunsten” tot stand gekomen, als opvolger van het “regime van de representatie”. “In het esthetische regime,” schrijft hij, “worden kunstuitingen geïdentificeerd aan de hand van hun verbondenheid met een specifiek regime van het zintuiglijk waarneembare.”

Deze begripsbepaling maakt het mogelijk om twee algemene eigenschappen in het denken van Rancière te onderscheiden. Ten eerste rekent hij af met het begrip ‘moderniteit’: “het esthetisch regime” is de werkelijke naam van datgene wat “met de verwarrende term moderniteit wordt aangeduid”. Gebruikers van die term zijn ofwel te zeer op “de breuk met het oude” gericht (wat ook de reden is waarom Rancière de term ‘avant-garde’ afwijst), ofwel is het een term die, bijna als logisch gevolg, vooral op verlies stuit en het werkelijke denken in de weg staat. (Het is dan ook niet verwonderlijk dat Walter Benjamin meer dan eens een veeg uit de pan krijgt.) Een tweede grondgedachte die deze definiëring draagt, is dat het esthetisch regime van de kunsten intrinsiek politiek wordt, precies omdat het bestaat bij gratie van verschijnselen die “voor iedereen” “zintuiglijk waarneembaar” worden gemaakt. Het voorbeeld dat Rancière hierbij geeft, is heerlijk, maar schrijnend achterhaald: Madame Bovary van Gustave Flaubert heeft, voor het eerst in de literatuur en voor het eerst in de kunsten, de gelijkheid in het leven geroepen “van alles wat zich voordoet op een geschreven bladzijde die voor ieders blik ter beschikking staat”. De tweede tekst in het eerste boekje – Het esthetischonbewuste – is min of meer een onderzoek naar de premissen en de gevolgen van de “zintuiglijke waarneembaarheid”. Rancière vraagt zich af “waarom de interpretatie van teksten en kunstwerken een strategische plaats inneemt in het discours over de relevantie van analytische concepten en interpretatievormen”. Met andere woorden: hoe is het mogelijk om te denken en te leven met behulp van de kunst, en hoe is dit tot uiting gekomen in de theorieën van Sigmund Freud?

Het is zonder meer verfrissend dat Rancière ‘de kunst’ op geen enkele moment lijkt te problematiseren. Hij blijft geloven in de democratiserende werking van kunst, omdat zij ‘esthetisch waarneembare’ stemmen en tegenstemmen tot uitdrukking kan brengen. Het uit de weg ruimen van een besmette term als ‘moderniteit’, al dan niet door “terminologisch geschermutsel”, zoals Sven Lütticken het noemt, lijkt op die manier verantwoord. Maar is het, anderzijds, te cynisch om te beweren dat Rancière – voor de kunstwereld – de juiste man op de juiste plaats op het juiste moment is? Hij heeft een links-kritische achtergrond en een multidisciplinaire voorgeschiedenis; hij introduceert nieuwe termen en een (schijnbaar) nieuwe esthetica; en hij blijft erop hameren dat er van ‘crisis’ of overbodigheid geen sprake kan zijn in de wereld van de kunst, want we leven immers nog steeds onder “het esthetisch regime”. Een in al zijn eenvoud bijna ontluisterend staaltje hiervan staat in Le destin des images (2003), een vooralsnog onvertaalde tekst waarin beweerd wordt dat de kunst beelden moet blijven maken, omdat er helemaal geen ‘hedendaagse’ overvloed aan beelden bestaat, en omdat alleen artistieke beelden ‘democratisch’ zijn.

In Grensganger tussen disciplines is Sven Lütticken de enige die het idealisme van Rancières theorieën voorzichtig duidt. “Rancières esthetische teksten, die doorgaans weinig op hedendaagse kunst ingaan, zijn in feite grafredes.” In plaats van over Rancière te schrijven, gebruikt Lütticken “[…] Rancières historische model om in te gaan op de huidige omgang met theorie in de kunstwereld”. En hij gaat verder: “Het hedendaagse gebruik van ‘theorie’ lijkt erop te zijn gericht de kunst onder controle te brengen en haar anderszijn aan banden te leggen, maar door zinloze simulaties van het discours te produceren, slaat de triomf van de rede om in zijn tegendeel.” Het essay van Pablo Lafuente spitst zich toe op de romantische politiek bij Rancière, terwijl dat van Mireille Rosello Le maître ignorant bestudeert, het boek over emancipatie en pedagogie in de 19de eeuw. Marie-Aude Baronian en Mireille Rosello interviewen Rancière over zijn ‘interdisciplinaire status’.

Grensganger tussen disciplines bewijst dat de teksten van Rancière zeer lezenswaard zijn, maar dat ze slechts onder sterk voorbehoud een agenda aanleveren voor hedendaagse praktijken. Rancière toont onverstoorbaar aan waarom en hoe kunst bestaat en weldadig is in een ideale moderne wereld – men zou bijna zeggen: in het Frankrijk van vlak na de Revolutie. Op die manier bekritiseert en problematiseert hij toch, maar dan met een grote en complexe omweg, bijna het geheel van de hedendaagse kunst.

 

• Jacques Rancière, Het esthetische denken, Amsterdam, Uitgeverij Valiz, 2007, ISBN 978-90-7808-814-1. Solange de Boer (red.), Grensganger tussen disciplines. Over Jacques Rancière, Amsterdam, Uitgeverij Valiz, 2007, ISBN 978-90-7808-815-8. (www.valiz.nl)