width and height should be displayed here dynamically

Essays

Besprekingen

Beeldende Kunst

Architectuur & Vormgeving

Publicaties

134

juli-augustus 2008

‘Jugendstil’ (3)

Wat doen we eigenlijk als we naar het begin van iets vragen – of het nu gaat om een oeuvre dan wel om een periode in de geschiedenis? Enerzijds heeft die vraag betrekking op een pril moment vol verwachting, een moment waarop iets nog maar net ontstaat en er nog niet tenvolle is. Maar door de vraag te stellen gaan we er tegelijk van uit dat dit ‘iets’ wel degelijk al bestaat en vaste contouren heeft. Hoe zouden we anders naar het begin ervan kunnen peilen? Herman Paul vertrekt van één oeuvre – dat van Franz Kafka – om de problematiek van het oeuvrebegin te kaderen in de bredere geschiedfilosofische probleemstelling van ‘het begin’ tout court. Hij demonstreert dat elke definitie van de historische entiteit die Kafka’s oeuvre is, een ander beginpunt oplevert: men kan dat beginpunt situeren binnen de periode waarin Kafka als schrijver actief was, men kan het zoeken in zijn leven vóór het schrijverschap – maar vanuit een bepaalde optiek zou men evengoed kunnen zeggen dat ‘het oeuvre van Kafka’ al voor diens geboorte begonnen was… Vanuit Kafka extrapoleert Paul twee ‘soorten’ begin die hij (met Edward Said) tegenover elkaar stelt: het gewone ‘begin’ (op mensenmaat) en de metafysisch gekleurde categorie van de ‘oorsprong’. Hij besluit dat de geschiedfilosofie het probleem niet kan oplossen, maar enkel inzicht verschaft in de premissen die de discussie over het begin sturen.

Leo Samama onderneemt een historische excursie naar het begin in één kunstvorm – de muziek. Componisten geven hun werken opusnummers en kunnen dus met veel aplomb de aanvang van hun oeuvre aanwijzen door een compositie van het opusnummer 1 te voorzien. Maar dat neemt niet weg dat hun oeuvre verschillende beginwerken en vaak ook verschillende (letterlijke of symbolische) opus 1-nummers kan hebben… De ene keer nummert de componist tegen de uitgever in, dan weer besluit de componist zelf om zijn oeuvrebegin te herzien – hoe ouder hij wordt, hoe groter de kans dat dit gebeurt, zoals geldt voor de 100-jarige en nog immer fris componerende Elliott Carter (°1908). Samama maakt ook duidelijk dat het begin (en het opus 1) doorheen de muziekgeschiedenis steeds méér gewicht heeft gekregen, met Beethoven en Brahms als onwrikbare ijkpunten.

Dit nummer omvat opnieuw enkele casestudies. Hans De Wolf bespreekt het begin van het oeuvre van Marcel Duchamp, die elke chronologische fasering en notie van ontwikkeling weigerde. Duchamps carrière is de realisatie van een oeuvreplan dat de kunstenaar als het ware in één klap te binnen viel – incluis zijn begin en einde, bij wijze van spreken. Bij Francesca Woodman is het oeuvre dan weer nauwelijks voorbij zijn begin geraakt, aangezien de fotografe al op 22-jarige leeftijd zelfmoord pleegde. Bart Meuleman toont hoe de schrijver een publiek bestaan kan opbouwen zonder als debutant ‘in het zonnetje te worden gezet’. Marc Holthof schrijft over Mike Kelley, een kunstenaar die aan de slag gaat met een populaire opvatting over de oorsprong van het kunstenaarschap: kunstenaars zijn misbruikt.