width and height should be displayed here dynamically

Het jonge, het nieuwe en de restauratie

capriccio met ruïne en saters

Over de jonge kunstenaar wil men hier reflecteren. Over dat aankomende, dat er nog niet helemaal is, maar reeds vol belofte op ons toestapt. Over afwezigheid in iets dat reeds aanwezig is. Over de onzekerheid of dat afwezige ooit wel aanwezigheid zal blijken te zijn. Maar ook over de inherente teleurstelling (en bijhorende wraak) eenmaal het aanwezige er is en dus geen open belofte meer kan zijn.

In die draaideur zit het jonge klem. Jammer dat men in die klem niet kan blijven als in een eeuwige suspens: het leven als zuivere belofte: de schoonheid van het aanwezige der afwezige. Bestaan als een fetisj, in het register van het illusoire, als een beeld. Motor zijn van eindeloze gemoedsbeweging errond, maar zelf verstening en fixatie. Zelf niet veranderen opdat alles rondom zou veranderen en afwezig zijn aan die aanwezigheid. Dat is het enige middel om aan de talrijke voorbodes van de dood te ontsnappen: aan de nieuwe generatie, de nieuwe mode, de nieuwe ideeën.

Jong zijn om aan de wreedheid van het nieuwe te ontsnappen (het nieuwe is een beeldschone Salome; het voltrekt het doodvonnis aan alle aankondigers; Johannes is het jonge, Salome het nieuwe). Jong wil voortdurend in de spiegel opgenomen worden, om de wet van het nieuwe aan zijn kant te krijgen. Een spiegel met een geheugen (een foto), maar ook telkens uitwisbaar (een Wunderblock). Iets als een televisiescherm, toch het apparaat bij uitstek om het nieuwe te bezweren, om het te vervangen door een altijddurend en jeugdig, want levendig “nu” (het live-effect).

Jong en nieuw lijken van nature aan elkaar gekoppeld, niets is bedrieglijker; in feite is het een recente verbinding van iets van het leven en van iets heel nieuws (het nieuwe is een recent ontwikkeld produkt uit de klasse “tijd”). Het is de recente koppeling van iets organisch aan iets mechanisch, van levendige materie aan een tijdsobject. Het nieuwe is een pacemaker ingeplant in het hart van het jonge. Een parasiet. Het jonge impliceert immers een groei-tijd; het nieuwe is een toekomstloze ontkenning van het verleden. Het jonge zit in de duur, het nieuwe is een flash die alle tijd ontkent. Het nieuwe zegt zelf niets, ze spreekt wel over verleden en toekomst de vloek van het verouderen uit. De ziel van het nieuwe is het verouderde, de afval. Haar obsessie is de rest; de pointe van het nieuwe zelf is slechts een alibi, wisselend en onstandvastig. Het nieuwe is ongedetermineerd; ze determineert al het andere tot het verouderde – aanwezig, maar ten onrechte; beschamende aanwezigheid die zelf tot straf niet in afwezigheid kan hullen. Het nieuwe veroordeelt de wereld tot obscene aanwezigheid van haar feitelijke afwezigheid (van haar futiliteit).

Rond deze elkaar kruisende figuren van het nieuwe en het jonge installeerde zich een spiraalvormige verketening. Het jonge werd verleid om het ouder worden te zien als een verouderd zijn; het nieuwe won in ruil het sieraad van de belofte. Daarmee kan ze haar leegte bedekken met een eeuwige, dwingende suspens.

Het Nieuw-Jonge is een machinerie die geen reële mensen nodig heeft. Misschien zijn er daardoor wel geen jonge mensen meer, zijn er wel des te meer beelden die jong willen zijn, die het jonge opgeëist hebben, het jonge spelen, om nieuw te kunnen lijken.

Als dit waar is zijn jonge mensen van hun jong-zijn beroofd en moeten ze hulpeloos toekijken naar die opdringerige vitaliteit die jonge beelden tentoonspreiden.

Misschien zijn mensen alleen nog jong voor zover ze de rol ervan kunnen spelen, een rol waarvan men ons zegt dat ze niet aan leeftijd gebonden is. Het jonge is een theaterfunctie. Vraag: wie bedenkt het, schrijft het script, regisseert de rollen, cast acteurs, beoordeelt de prestaties? Vraag: voor wie wordt het spel opgevoerd?

Misschien is men alleen maar jong onder een gesubsidieerde vorm, misschien is jong-zijn bij uitstek gesponsord worden; vallen sponsoring en jong-zijn niet steeds meer samen? Jong-zijn is vrijheid onder voogdij, als gecalculeerd risico, als vrijlating onder borgtocht. Men kan steeds terugkeren naar de aanvangspositie; men wordt ook verondersteld ernaar terug te keren en doet het ook altijd. Maar wat is “terug” voor het spel van het jong-zijn? Het ongedaan kunnen maken; het automatisch aanzuiveren van gemaakte schulden, het neutraliseren van ervaringen, het verslavende krediet dat altijd open blijft. Het leven onder het teken van de automatische kwijtschelding. Het leven dat dus geen waarde kan poneren; het jong-zijn als het waardeloze en dus radicaal vrije leven.

Nieuw dat is het experiment. Alle experiment behoort tot de orde van het voorlopige, onernstige. Probeer, doe ervaringen op, experimenteer! Maar dat is zoveel als zeggen, wat je ook doet, het laat ons onverschillig en jou dus onaangeroerd. Iedere experimentele houding heft zichzelf op: een experiment is nu eenmaal een “veilige” ervaring en daardoor dus geen ervaring. Experimenten zijn eindeloos herhaalbaar, want ze voegen nooit iets toe. Het experiment bevrijdt niet maar blokkeert. Het nieuwe is vrijblijvend.

Het experiment is bij uitstek esthetisch: het beschouwt in plaats van erdoor te veranderen. De experimentele houding wil vooral niets veranderd zien aan de experimenterende zelf: men houdt het ik in aseptische reserve. In ieder experiment spiegelt het ik zich, bevestigt het zich en fixeert zich.

Wat een aantrekkelijk, winstgevend maneuver lijkt dit! Een spel waarbij men nooit verliest en zich toch bezighoudt! Een solitaire zonder einde. Het leven is een hypothese. Het virtuele leven.

Het jonge, dat is de verwachting van anderen naar het jonge. Het is hun creatie, want het jonge creëert zichzelf niet. Het jonge als het naamloze (!) monster van Graaf Frankenstein, van die vreemde pedofiele wending van onze cultuur. Het is een ijdele automaat, dat jonge – houterig en doorzichtig, maar juist daardoor ook des te aantrekkelijker en echter lijkend. In zijn uitneembare posetjes is het jonge een ideale fetisj. Een schitterend deelobject waarin deelemoties zich moeiteloos laten investeren.

Het jonge, dat is onze versie van de dandy: maar pervers en naïef in één, strategisch én sentimenteel, gewapend én weerloos. Niet opgewassen tegen zijn taak, zoals het past voor iedere dagdroom, voor iedere imaginaire constructie die tegelijk anders én gelijk, tegenover én identiek moet zijn. Het jonge als dandy is niet de zelfcreatie van een radicale autonomie, maar is een geprogrammeerde, heteronome autonomie.

Het jonge is niet de schepping van jongeren, maar van ouderen. Het jonge is hun programma, hun sleutel, hun spelregel. In het jonge krijgt men ongewild het portret, het spiegelbeeld van de oudere.

Dat jonge is een moeilijk weerstaanbaar programma voor de jongere. Maar tegelijk kan het haast niet anders of hij doorziet die voorgestelde sleutel als de Achillespees van de oudere generatie, de blinde plek van twijfelachtige investeringen. De ideeën van het jonge zeggen de angsten en lacunes van de oudere.

De “jonge kunst” is een rol. Gegeerd. Door wie? Door instellingen, een industrie, een bureaucratie die in haar promotie en ondersteuning een taak ziet. Niet een bescheiden en natuurlijke taak zoals die waarvan de leraar zich hoort te kwijten zonder misplaatste publiciteit. Nee, het jonge dient als in een goedlopende “boutique” gepromoot te worden: luidruchtig en vol fatale woorden. Het promoten van jongeren is een ideale rol voor sponsors, voor dat vele zwevende geld dat werkt voor wat het (waard) is, als een boze fee, wiens handoplegging brandwonden achterlaat, wiens woorden als vette kikkers zijn, die in de wieg gespuugd worden.

Dat “jonge” bestaat: het is het fantoom van onzalige programmateurs, voor wie jong talent als Kleenex is. Hoeveel gezonder zou het zijn moesten jongeren gewantrouwd, geweerd en angstig bekeken worden. Dat zou hen zelfbewust maken, hun trots sterken: de spiegel waartegen ze zich moeten stellen en niet het patroon dat ze horen te volgen.

Het jonge is geen masker maar een neutrum. Het masker bepaalt al verbergend, het schept een dubbele wereld: die van de schijn en die van het werkelijke erachter – ruimte als diepte en als metafoor voor de kennis. Maar het jonge is de ontkenning van het verbergen, van het masker. Afwezigheid van polariteit en dus van keuze is haar deel. Ze is pure beweeglijkheid, niet-keuze, niet-oppositie. Ze is de onmogelijkheid en overbodigheid van keuze.

Misschien dus zo: het jonge is een allerwonderlijkste constructie, want ongesitueerd en onsitueerbaar. Het jonge is absoluut inhoudsloos. Een programma zonder betekenis: het zegt “doe iets”, maar meteen ook “doe vooral om ‘t even wat”. Verwacht én om ‘t even tegelijk; beloftevol, maar waarvan? Overbodig dus: het jonge is het absoluut overbodige, misbare, hetgene wat niemand stoort, niemand weet te raken. Het jonge is niet meer noodzakelijk; het is ondanks zijn potentieel karakter volstrekt voorzien, voorspeld.

 Het jonge zal de wereld niet meer veranderen. Ik denk dat we dat zien aan het verdwijnen van het woord “jeugd”; een mooi, maar ineens o zo verouderd woord. Dat woord bracht het toekomstige nog onder in het heden, het wees op de overdracht, het sprak van het onvermijdelijke erven.

“Het jonge” dat daarvoor in de plaats kwam, speelt een heel ander spel: zonder patrimonium. (In de politieke cultus van het patrimonium zeggen we niet dat we erfgenaam zijn, maar nu reeds onszelf aan het erven zijn. Wij bouwen bij eigen leven onze eigen mausolea in het besef dat het jonge niet in staat is onze erfenis op te nemen.) Iedere erflating is een determinatie. Maakt ons hoe dan ook sedentair. Iedere erflating is hoe dan ook een erfschuld, een dwingende band, een verplichting. Het jonge neemt dat nooit op. Het doet afstand van de schuldenberg der geschiedenis (het financiële België is daar een mooie metafoor voor), krijgt daardoor ook op elegante manier de mogelijkheid zelf schulden te blijven maken. Het jonge steunt op het geheime pakt van het frauduleuze faillissement. Schuld is plots geen band meer, maar een pure fictie. (Maar zonder schuld zweeft alles in vrijblijvende onverschilligheid; schuld is de eigen naam; schuldeloos betekent ook naamloos – “Onnozele Kinderen”).

Nog nooit was de machine van het jonge zo goed geolied als nu. Het is dan ook helemaal opgegaan in de retoriek van het nieuwe. Niet verwonderlijk dat de jeugd als eerste diende te verdwijnen! Het nieuwe heeft niets met de breuk van een nieuwe identiteit te maken, het nieuwe is essentieel conflictloos. Het nieuwe dialogeert niet. Het nieuwe poneert. Het nieuwe is er als een plotse klap, een éénmalige slag, iets dat in een fractie wordt uitgesproken, iets dat op toeval eerder dan op een wonder lijkt, iets dat makkelijk te ensceneren is, dat makkelijk verkoopbaar is. Het is van de orde van het effect, de truuk; het is dan ook niet voor groei, voor een organische ontwikkeling vatbaar. Het nieuwe is nieuw omdat het geen toekomst heeft; wat een toekomst heeft kan niet nieuw zijn. Het hele leven van het effect zit vervat in het ogenblik.

Ooit was het nieuwe gekoppeld aan een weg, aan een vooruitgaan, een noodzakelijke vooruitgang. Het nieuwe was de vlag van het jonge. Nu heeft het nieuwe het jonge gevampiriseerd.

Het nieuwe was anders en tegelijk beter dan het voorgaande: achteraf kon je ieder nieuwe als een trede zien. Er leek een richting aan verbonden. Juist deze idee van het nieuwe als vernieuwend is tegelijk geruïneerd en leeft dwingender dan ooit verder. De afspraak is het nieuwe steeds als vernieuwend te blijven presenteren: de bureaucratie eist dat als rechtvaardigend argument. Waarom? Omdat het beter is! Maar ook in alle andere maatschappelijke registers gaat het steeds om verbeteringen (sociaal, technologisch, emancipatorisch). Iedere herschikking moet een verbetering zijn. Er wordt steeds meer en sneller herschikt; alles gaat steeds sneller beter (!).

De opinie-industrie om vooruitgang te promoten en te argumenteren is een gouden toekomst beschoren. Men zal het nieuwe steeds blijven voorstellen als een vernieuwing (de galactische oneindigheid der vernieuwing!). Het wordt moeilijk, maar de taal is geduldig, de metaforen eindeloos, het denken wendbaar. Het nieuwe heeft een steeds grotere ondersteuning nodig; haar overbodigheid neemt alsmaar toe; een steeds volumineuzer stutting vangt haar tanende functies op, maakt een steeds grandiozer spektakel van haar vervluchtende substantie. Het nieuwe is de parodie van de vernieuwing (zoveel weten we allemaal), het is het rookgordijn waarachter willekeur als noodzaak gepresenteerd wordt. Pure goochelarij. Het nieuwe is er nodig om de illusie der vernieuwing in stand te houden. Maar het is een vernieuwing die niets vernieuwt, want tot niets verplicht.

Nog nooit was de machine van het oude, van het patrimonium zo goed geolied als nu. Vreemd, maar dat oude veroudert niet meer. We hebben er geen polemische relatie meer mee, we nemen bezit van het oude als parvenus van een pas gekocht kasteel waarvan geen enkel spoor nog iets voor hen betekent, waarvan geen enkel portret een familieband oproept, waarin niets de diepte en het volume van een reeds geleefd leven heeft. Het oude wordt nieuw (letterlijk in al die monsterachtige restauraties en face-liftings, maar ook in de ervaring der mensen). Er is eigenlijk alleen maar het nieuwe; waar we ons ook begeven, het nieuwe omvademt alles zoals een kader iedere foto. Zalige maar ook fatale onuitputtelijkheid van een louter als nieuw leesbare wereld. Een wereld zo licht en luchtig als een grapje van Warhol, als een digitaal beeld op een scherm.

Het Jong-Nieuwe dat is het gewichtsloze, dat wat geen weerstand biedt. Het jonge dat is de wereld der mensen, hun dense geschiedenis, hun onuitputtelijke polariteit, herleid tot een glaskabel waarlangs alles opnieuw combineerbaar wordt. Wat is een hedendaagse restauratie anders dan precies het oude wegfilteren als ruis! Wat is het anders dan het oude terug als nieuw maken? Schilderijen, kerken, steden, landschappen, het water, maar ook onze ideeën staan allemaal aan te schuiven voor de poort van de restauratie als voor een executiekamer. Een tijdsmachine waarin alles geactualiseerd wordt, waarin alles ontdaan wordt van zijn triviale verketening in ervaring en conflict, om in eeuwige paraatheid beschikbaar te zijn voor permanente herscholing! (Meegaan met je tijd is de slogan van het jonge; ingaan tegen je tijd was de slogan van de jeugd.)

Het jonge heeft voor mij de laatste jaren een steeds obscenere klank gekregen: een krachtterm, opdringerig als het geoliede lijf van een bodybuilder, krachtpatserij van een parvenu-waarde, de dubieuze titel van lijfwacht van de macht, gigolo’s van preutsen. Een elitekorps van forse vernieuwers die het enkele jaren goed doen en dan gerimpeld en besmet aan de rand worden gedumpt, zonder sociale voorzieningen! Het is een ruig spel dat in die Pandora-doos van het jonge gevangen zit.

In het woord zit uiteraard de hele genetische structuur van onze huidige betekenis- en waardenwereld. De obsceniteit van het hedendaagse succes, de verachtelijkheid van haar wederzijdse manipulaties, het denken in thesen zonder ooit nog één antithese te horen, het ongeduld met iedere vorm van aandacht, de weigering van iedere aanwezigheid, het permanente neutronenbombardement tegen iedere vorm van ervaring. Het jonge is de incarnatie van heel die catastrofale toestand.

Het jonge is het bruikbare. Het is geen moreel, maar een functioneel statuut. Het jonge is wat zichzelf als bruikbaar bekijkt: de spiegel der zelfreflectie wordt hier niet moreel, zelfs niet esthetisch maar pragmatisch gebruikt: waar pas ik in? Wat is bruikbaar in mij? Wat is verkoopbaar? Het jonge is via het nieuwe zelf-instrumentalisering geworden: wat men is, wat men kan, wil het jonge te gelde, “te successe” maken. Waar dien ik toe? Waar kan ik gebruikt worden? Wat van mij kan gebruikt worden?

Het jonge moet als het nieuwe goed zichtbaar zijn. Geen jonge schaamte, geen jonge pudeur, geen jonge bescheidenheid, geen jonge onhandigheid (de reële jongeren zijn dat vandaag nog steeds). Het jonge is exhibitionistisch, het moet zich met handige zelfzekerheid profileren. Het jonge moet zich de esthetiek van de vernieuwing aanmeten. Zichzelf-zijn is steeds vernieuwd zijn: geen verschrikkelijker vorm van conformisme dan deze double bind van gehoorzaamheid aan de restauratiewet. Zal dit alles ooit, hopelijk met één lentebriesje worden weggeblazen, of is dit reeds de ijstijd? (zo vroeg al!).

Het jonge wijst op een ontwikkelingsgeschiedenis. Het nieuwe tast het jonge aan, ontdoet het van zijn ontwikkeling, verklaart het zonder schulden, zegt dat het nergens vandaan komt, zet het dus klem in een disponibiliteit waarmee het van iedere ruilmogelijkheid wordt uitgesloten. Het jonge kan in de fase van het nieuwe zijn plaats niet meer veroveren, het kan zijn betekenis en ontwikkeling niet meer negotiëren. Het nieuwe doet maar. Het is daardoor steriel.

Het nieuwe is een breuk: het veroudert al het voorgaande en omgevende (en nakomende). Maar het is een ongerichte breuk die daarom niet werkt (juist dat “werken” moet met alle, werkelijk alle middelen verhinderd worden – en het beste middel daartoe is dat het zou functioneren). Het is een breuk die geen enkele spelregel verandert, die geen ontwikkeling opent, die geen zicht brengt op het nog niet bestaande, maar integendeel het bestaande als nooit tevoren weerspiegelt en beaamt.

De jeugd daarentegen is (minstens sinds 250 jaar) het terrein niet van de breuk, maar van de keuze. De jeugd verbindt het nieuwe met het oude via het conflict: tegelijk continuïteit en breuk. Maar ook de scheiding waar men een keuze moet maken. Onmogelijk tegelijk hier én daar te zijn. Maar het nieuwe maakt die keuze-noodzaak overbodig. (Helaas, wie niet kiest bestaat niet).

Dat vrij-zijn van de keuze wordt betaald met een nieuwe topologie: niet meer bepaald door een breuklijn die boven en onder, vroeger en later, beter en slechter van elkaar scheidt, maar een veel radicalere en tegelijk automatische breuklijn tussen ieder ding en zijn context. Het gaat om een vrijheid zonder strijd, om een vernieuwing zonder poneren en opponeren. Het steunt op a-symboliek. Niets staat nog ergens voor, tegen of naast. Een dialogisch vacuüm is de eerste operatie van iedere vorm van het nieuwe.

Dit is een idyllisch platte wereld, zonder reliëf, zonder verte. In zo’n wereld moeten de hardste moralisten weer gelezen worden dat het echte leven onvoorwaardelijk is, zijn verte schept, nooit krijgt, dat verte ontstaat doorheen verscheurdheid en keuze. En om de verte te zien moet je rechtop staan.

Is er een antivirus tegen dit programma? Een virus dat evenwel zonder succes moet blijven; een alternatief dat er geen is; een antwoord dat niet gehoord kan worden; een schuilplaats zo onwaarschijnlijk dat men je er nooit zal vinden. Meer dan ooit is de kunst van de mislukking essentieel. Meer dan ooit moet je ergernis wekken. Geen betere immuniteit denkbaar. Je moet je het waarschuwende belletje laten aanbinden van het niet aanspreekbare, van het belachelijk verouderde om uit het compromis te blijven. Wees onactueel! Beschouw iedere appreciatie als een opzichtige poging tot omkoperij. De strategie van het nieuwe is de recuperatie van het jonge. Recuperatie: gebruikt worden tegen jezelf.