width and height should be displayed here dynamically

Het Nederlands landschap/Kaarten van Amsterdam

Het Nationaal Archief in Den Haag en het Gemeentearchief in Amsterdam verzorgden eind 2002 beide een tentoonstelling van een deel van hun collectie. Het Nationaal Archief greep zijn tweehonderdjarig bestaan aan om met kaarten, foto’s en andere documenten de geschiedenis van het Nederlandse landschap te laten zien; het Amsterdamse Gemeentearchief toonde honderd overzichtskaarten van de stad, gemaakt tussen 1866 en 2000. Tentoonstellingen maken met archiefmateriaal is een complexe onderneming, zeker als dit materiaal bijna uitsluitend uit kaarten bestaat. De moeilijkheid van het kaartlezen leidt niet voor niets tot de spreekwoordelijke echtelijke vakantieruzies, uitgevochten op de voorbank van de auto. Kaarten kunnen een schat aan informatie bieden, maar de meeste mensen hebben uitleg nodig, zeker wanneer het historische plannen en kaarten betreft.

Beide archieven hadden hier op de tentoonstelling rekening mee gehouden. Het Amsterdamse Gemeentearchief koos voor een chronologische presentatie die uitleg verschafte over de verschillende soorten kaarten die er van de stad bestaan, met speciale aandacht voor bijzondere details op de kaarten. De andere tentoonstelling, Op zoek naar het ideale land. Reis door 200 jaar Nederlands landschap, liet naast de cartografische weergave van het landschap ook de verbeelding van het landschap zien in films en boeken, op foto’s, affiches en schilderijen. De zorgvuldige uitwerking van dit concept leverde interessante nevenschikkingen op. Vanuit het oogpunt van de infrastructuur bijvoorbeeld is het ‘ideale land’ een goed ontsloten land: studie- en ontwerpkaarten getuigen van de plannen voor het rechttrekken van een oude landweg of het ontwerp van een nieuwe brug, en een oorkonde herinnert aan de feestelijke opening van een spoorlijn. Deze infrastructurele verbeteringen verkortten de reistijd en zorgden voor de bereikbaarheid van gebieden die voordien nauwelijks begaanbaar waren. Maar de mentale consequenties waren minstens zo ingrijpend. De infrastructuur maakte het mogelijk één ‘ideaal’ Nederland te creëren. In de populaire boeken van natuuronderwijzer Jac. P. Thijsse, zoals Waar wij wonen (1937), is heel Nederland binnen handbereik: de bloeiende rozen in het duin op Schouwen, de zonnedauw op de Drentse heide en de fossielen op de Sint-Pietersberg in Limburg. Thijsses beschrijvingen lezen als een aaneenschakeling van de toeristische routes van de Algemene Nederlandse Wielrijders Bond (ANWB), die werd opgericht in 1883. Toen al voorzag de ANWB in een landelijk netwerk van fietsroutes met bijbehorende faciliteiten. In speciale ANWB-hotels konden fietsers uitrusten, en waren er verbandtrommels en hulpkisten met reparatiespullen. Fietskaarten, richtingaanwijzers en een clubblad leerden mensen op ontdekkingsreis te gaan in eigen land. De toeristische blik legde de basis voor een nationaal gevoel.

In het jubileumboek van het Nationaal Archief is de opzet van de tentoonstelling niet overgenomen, al is er veel gebruik gemaakt van hetzelfde beeldmateriaal. In Nederland in de maak, landschap tussen verleden en toekomst ligt de nadruk op de ruimtelijke ingrepen in het landschap. De ontwerpen daarvoor worden behandeld in drie interviews (met landschapsarchitecten Dirk Sijmons en Eric Luiten, en stedenbouwkundige Joost Schrijnen) en drie thematische hoofdstukken: over het water (de beheersing daarvan door dijken, inpolderingen en controle over het waterpeil), de ontsluiting (door kanalen, spoor- en autowegen) en de ordening van het landschap (door veenafgravingen, stedenbouw, inpolderingen en de ruilverkaveling in het agrarisch gebied). In elk hoofdstuk wordt een aantal projecten of gebeurtenissen beschreven en geïllustreerd.

Hoewel de teksten vlot geschreven zijn en de ene afbeelding nog mooier is dan de andere, biedt het boek veel minder dan de tentoonstelling inzicht in de geschiedenis van het landschap en in de aard en drijfveren van het menselijk ingrijpen. Ten eerste zijn de teksten zo beknopt dat ze veel weg hebben van samenvattingen van telkens tweehonderd jaar geschiedenis. Ze beperken zich tot algemeenheden, zoals het feit dat de ANWB “initiatiefnemer [is] tot allerlei vormen van hulp- en dienstverlening aan de verkeersdeelnemers”, terwijl die hulp- en dienstverlening in de tentoonstelling op de meest concrete manier te zien was, tot aan het fietsenreparatiekistje toe. Daarnaast sluiten tekst en beeldverhaal slecht op elkaar aan. In het hoofdstuk over de Hollandse Waterlinie bijvoorbeeld ontbreekt een kaart waarop de linie in zijn geheel te zien is. Er staat wel een foto van de rivier de Zaan “als verbindingsweg door Zaandam”, maar het blijft onduidelijk wat dit beeld met de Waterlinie te maken heeft. Bij de tekst over de watersnoodramp in Zeeland (1953) staat een prachtige kaart afgebeeld van Walcheren uit 1811, waarop de vestingwallen van Middelburg en alle buitenplaatsen op het eiland zijn ingetekend, zo nauwkeurig dat zelfs de paden in de landschapstuinen te zien zijn. Zo mooi en informatief de kaart ook is, ze voegt niets toe aan het verhaal over de ramp. Ten slotte zijn de bijschriften weinig behulpzaam bij het lezen van de kaarten en plannen. Manuscriptkaart van Grote Weg nr. 7 die door het dorp Zwijndrecht loopt, omstreeks 1819, staat er bij een minutieus getekend bovenaanzicht van Zwijndrecht op pagina 166. We zien hoe het doorgaand verkeer dat per veer vanaf Dordrecht bij Zwijndrecht aankwam, dwars door de dorpskern geleid werd, waar ‘Grote Weg nr. 7’ twee keer een bocht van negentig graden maakte. Wie goed kijkt, ziet echter ook hoe met potlood een nieuw tracé over de bestaande bebouwing werd geprojecteerd, om de bochten uit de weg te halen. Het verkeer bestond toentertijd natuurlijk alleen nog uit karren en koetsen, maar kennelijk was er anno 1819 ook behoefte aan een efficiënte doorstroming. Door het ontbreken van dergelijke uitleg bij de illustraties is de informatiewaarde van het beeldmateriaal alleen toegankelijk voor de geoefende kaartlezer, in plaats van het grotere publiek waar dit boek voor bedoeld is.

Bij de catalogus van de tentoonstelling in het Amsterdamse Gemeentearchief geldt het omgekeerde. Kaarten van Amsterdam 1866-2000 heeft in de eerste plaats een onderzoeksdoel, maar zal zeker een groter publiek van kaart- en Amsterdamliefhebbers bereiken. Het is een catalogus van alle overzichtskaarten van de stad tussen 1866 en 2000 die zich in de belangrijkste kaartcollecties bevinden (zoals het Gemeentearchief en de Universiteitsbibliotheek). Tot dusver waren onderzoekers aangewezen op de niet-geïllustreerde en alleen nog antiquarisch verkrijgbare Catalogus van Amsterdamsche plattegronden uit 1934, van Arnold E. d’Ailly. De nieuwe catalogus bevat 204 catalogusnummers, allemaal geïllustreerd met een kleurenafbeelding van de hele kaart en eventueel een detail. De kaarten zijn chronologisch gerangschikt op de eerste uitgaven. Daarbij worden de herdrukken en vervolguitgaven vermeld, zodat in een oogopslag te zien is of, hoe vaak en wanneer een kaart heruitgegeven werd. Over een aantal jaren zal het deel verschijnen met alle overzichtskaarten van 1544 tot 1865.

Tot nu toe was er in de geschiedenis van de cartografie vooral aandacht voor die vroege periode. Na de val van Antwerpen in 1585 werd Amsterdam de toonaangevende stad in Europa op het gebied van de kaartproductie. Toch is volgens Marc Hameleers, auteur van de catalogus, de periode vanaf de negentiende eeuw minstens zo interessant. In de afgelopen honderdvijftig jaar werd namelijk negentig procent van het huidige bebouwingsoppervlak van de stad gerealiseerd. Deze exponentiële groei had natuurlijk grote gevolgen voor het kaartbeeld en de kaartproductie. Het jaartal 1866 is een veelzeggende scheidslijn: het uitbreidingsplan van 1866 door stadsingenieur Jacobus van Niftrik was het eerste waarbij de stad zich bevrijdde van haar zeventiende-eeuwse vesting, en wijken kreeg buiten de Singelgracht. De kaart van Van Niftrik is even groot als diens ambities. Op het linnen doek van ruim drie bij vier meter is een groene parkgordel rondom de oude stad geprojecteerd, met stervormige pleinen, statige boulevards en villaparken. Om dit plan te kunnen uitvoeren, had de gemeente op grote schaal grond moeten onteigenen, onder meer van alle florerende molenbedrijven rondom de stad. In zijn inleidend essay concludeert Vincent van Rossem dan ook dat alle lof die Van Niftrik van (stedenbouw)historici krijgt toegezwaaid, als zou hij een visionair en kunstzinnig ontwerp hebben gemaakt, vrij kortzichtig is. Amsterdam zat financieel totaal aan de grond. Niet voor niets noemde de burgemeester het plan “eene phantasie van een ambtenaar”. Pas in 1875 ontwierp de directeur van Publieke Werken J. Kalff een uitbreidingsplan dat wel rekening hield met de bestaande eigendomsverhoudingen, en dat het bestaande patroon van de poldersloten rondom de stad als uitgangspunt nam: de sloten werden wegen, de percelen ertussen woonblokken. Met dit ontwerp kon de stad zo goedkoop en zo efficiënt mogelijk uitbreiden, en de bevolkingsgroei in goede banen leiden.

De kaarten die dergelijke uitbreidingsplannen tonen, vormen echter maar een fractie van het aanbod. Om te beginnen zijn er de topografische kaarten waarmee bewoners en bezoekers de weg kunnen vinden. Ze variëren van de simpele bleekoranje Citoplan-plattegrond, waarop alle straten en tramlijnen staan aangegeven, en die vanaf 1912 tientallen malen werd herdrukt, tot de uitbundig geïllustreerde plattegrond die Stemler uitgaf ter gelegenheid van de Internationale Koloniale Tentoonstelling van 1883. Hierop staan de honderdvijftig belangrijkste gebouwen van Amsterdam in opstand getekend, waardoor een interessant inzicht wordt geboden in het zelfbeeld van de stad. Het is opvallend dat Amsterdam in de eerste plaats als een moderne, negentiende-eeuwse stad wordt gepresenteerd. Naast enkele historische hoogtepunten, zoals het Paleis op de Dam of de Waag, gaat vooral veel aandacht naar de nieuwbouw – het Aquarium, het Panoramagebouw, de Nederlandse Bank. Op een heruitgave van de Stemler-kaart uit 1889 staan op de kaartrand 34 puien van winkels, fabrieken, hotels en zwemgelegenheden. Dit soort afbeeldingen brengt de moderne negentiende-eeuwse stad bijzonder dichtbij. Ze zijn heerlijk om op te turen, en de catalogus wijst ook op allerlei grappige details, zoals het feit dat de ingetekende trein die over het ‘Hollandsche Spoor’ naar Zaandam vertrekt, op de derde uitgave met enige wagons verlengd is. Je ziet de tekenaar bijna voor je, terwijl hij de stoomwolk die uit de schoorsteenpijp blaast nog even aanzet, om de groei van het spoorwegverkeer in de nieuwste editie mee te nemen.

Terwijl bewoners en bezoekers vooral bekend zijn met de topografische kaarten, nemen juist de thematische kaarten vanaf de negentiende eeuw een grote vlucht. Kaarten werden gebruikt om onderzoeksgegevens te registreren. Op de kaart van de Gezondheidsdienst (1898) staan de locaties van de huizen waar mazelen, difterie of tyfus heerst. De afdeling Stadsontwikkeling (1952-1963) maakte kaarten waarop bijvoorbeeld de saneringsgebieden in de oude buitenwijken staan aangegeven, of alle slagerijen in de stad, of, ten behoeve van de brandweer, alle schouwburgen, concertzalen en bioscopen. Op de kaarten van het Grondbedrijf (1973-1996) is te zien welke gebieden in de stad particulier eigendom zijn en waar de grond in erfpacht is uitgegeven. Elke pagina van Kaarten van Amsterdam biedt weer een nieuwe blik op de stad. Je zou bijna gaan geloven dat de stad controleerbaar en stuurbaar is – het ziet er zo verleidelijk overzichtelijk uit, die wandeling door de straten vanachter het bureau.

 

• Marc Hameleers, Kaarten van Amsterdam 1866-2000, werd in 2002 uitgegeven door Uitgeverij Thoth (Prins Hendriklaan 13, 1404 Bussum, 035/694.41.44) in samenwerking met het Gemeentearchief Amsterdam. ISBN 90-6868-317-9.

• Florike van Egmond, Nederland in de maak. Landschap tussen verleden en toekomst, verscheen in 2002 bij Waanders Uitgevers, Postbus 1129, 8001 BC Zwolle (038/465.86.28; www.waanders.nl). ISBN 90-400-8740-7.