Essays
-
Over pracht en moderne schoonheid
Bart Verschaffel -
Kleine theorie van de zak
Ole Frahm -
Estheten in het archief
Sven Lütticken -
‘Wij hebben geen monument meer te verliezen’
Industrieel erfgoed en de fotografie van Bernd & Hilla Becher
Jorinde Seijdel -
Beelden schieten, schaduwen werpen
Over Fiona Tan
Ernst van Alphen -
Van Abbemuseum: inventiekerkers met zicht op kunst
Camiel van Winkel
Besprekingen
-
Eija-Liisa Ahtila
Ilse Kuijken -
[BASED UPON] TRUE STORIES
Silvia Rottenberg -
Jacques Charlier/Leo Copers
Dirk Pültau -
Otto Dix. Dessins d’une guerre à l’autre
Lieven Van Den Abeele -
Ce qui arrive
Sven Sterken -
Jean-François Texier/Arnout Mik
Lieven Van Den Abeele -
Aankopen Van Abbemuseum
Dirk Pültau -
Tracey Emin
Sven Lütticken -
Albert van Westing
Femke Glas
-
Lacaton & Vassal
Dries Vande Velde -
Tatirama
Rixt Hoekstra
-
Het Nederlands landschap/Kaarten van Amsterdam
Petra Brouwer -
Herzog & De Meuron – Natural History
Dries Vande Velde -
PRO TEST
Sven Lütticken
102
maart-april 2003
Anesthesie
De gedachte dat het museum een archief is en het kunstwerk een document, gaat ervan uit dat de relevantie van de kunst losstaat van haar esthetische kwaliteiten. Meer nog: het bewust neutraliseren van de esthetische blik, of van de schoonheid van het werk, stuurt hier de omgang met kunst en met het museum. Het artistiek hergebruiken of bewerken van documenten, het aanmaken van documentaire beeldreeksen, het omzetten van museumzalen in archiefkamers en het inwisselen van het kijken voor het lezen – het gaat allemaal in tegen de verwachting dat kunst iets te maken heeft met schoonheid. Blijkbaar ligt de kwestie van schoonheid en kunst vandaag zo moeilijk dat zelfs het verlangen naar schoonheid al ondraaglijk is. Het verlangen naar een zuivere kunst die zich niet aan schoonheid waagt, leidt tot het ultieme beeldverbod – een verbod op het ‘tentoonstellen’ als zodanig. De loutere geste van het tentoonstellen, die selecteert en iets als belangrijk aanwijst, is al verdacht. Niet voor niets gaat het paradigma van het archief gepaard met het celebreren van de uitzaaiing van informatie, en van een ‘netwerk’ dat alles met alles in verband brengt. Het eindeloze opschorten van elk stabiel aandachtspunt wordt gedreven door het fantasma van een ultiem totaalbeeld dat voorbij alle beelden ligt. Alleen de hersenschim van dit beeldloze beeld kan ons ertoe brengen alles relationeel te zien. Het beeld van het archief als een oneindig netwerk is dus wellicht niets anders dan een zoveelste eerbetoon aan een sublieme onvoorstelbaarheid.
De apologeten van het netwerk en het archief verwijzen vaak naar de onoverzichtelijke veelheid en complexiteit van de huidige informatiestromen. Hun benadering staat het niet toe om op eender welk object, kunstwerk of niet, serieus in te gaan. Elk singulier aandachtspunt wordt bij voorbaat weggeabstraheerd. Deze oefening in een ‘anesthetisch’ doorglijden tussen de dingen rijmt met een anti-intellectualistische houding die koketteert met alle mogelijke ideeën en filosofieën maar geen enkele daarvan serieus neemt. Indien het vermoeden klopt dat dit zen-achtige dwalen en migreren door de mondiale informatiestromen een ‘subliem’ vluchtpunt verbergt, dan is het wellicht aangewezen om met volharding stil te staan, bijvoorbeeld bij de onuitroeibaarheid van het esthetische.
Dirk Pültau/Bart Verschaffel