width and height should be displayed here dynamically

Het Rietveldjaar.

Utrecht is de stad van Gerrit Rietveld (1888-1964). Of het is eigenlijk andersom: Rietveld is van Utrecht, zoals Dudok van Hilversum is. Het Centraal Museum heeft een grote collectie van de beroemde meubelmaker die zich ook als architect manifesteerde. Rietveld heeft redelijk wat gebouwd in en om Utrecht en het Rietveld-Schröderhuis staat er onberispelijk bij. Daar kon wel weer eens de aandacht op gevestigd worden, moeten ze in Utrecht gedacht hebben. De naam is altijd goed voor grote bezoekersaantallen. Daarom is het van juni tot januari Rietveldjaar: een ‘festival over het leven en gedachtegoed van Gerrit Rietveld’.

Een eigentijdse aanpak kan de organisatie niet ontzegd worden. De website speelt een centrale rol. Alle Rietveldactiviteiten worden er aangekondigd, er is een link naar Rietvelddingen op Flickr en YouTube, je kan je vrienden attenderen op evenementen via Facebook en Twitter en het Centraal Museum heeft een collectie online gezet. Ook staan er Rietveldroutes op die je met een iPhone kan downloaden. Die routes zijn een goed idee, want vaak zijn beroemde gebouwen minder eenvoudig te lokaliseren dan je zou denken. Helaas ontbreekt er inhoudelijke informatie over die gebouwen bij de routebeschrijvingen. Maar daar biedt de boekenkast uitkomst, er is immers al ruim voldoende over Rietveld geschreven in het verleden en in het kader van het Rietveldjaar is daar nog een titel bijgekomen.

De route moest natuurlijk uitgeprobeerd worden, al beschik ik niet over een iPhone. Een kwestie van goed voorbereiden en flink zoeken. De Rietveldgebouwen staan niet altijd aan de doorgaande weg met een bord erbij – integendeel. Tussen de rieten daken en zware bakstenen villa’s van Laren, Blaricum en Bilthoven is dikwijls hooguit een segment te zien van de herkenbare witte architectuur met de vele ramen. Je zou moeten aanbellen of ongevraagd de oprijlaan oplopen, soms diep de tuin in, voor een behoorlijke zicht. Dat leverde mij op één middag een woedende dame des huizes op die het alarmnummer al in haar telefoon had ingetoetst, en een gevaarlijk grommende hond. De Rietveldroutes kosten veel kilometers en veel stress met als mager resultaat enkele glimpen van witte gevels en platte daken achter hoge hekken. In de stad Utrecht daarentegen valt vanaf de openbare weg, en bij het Rietveld-Schröderhuis nog het best, wél een duidelijk beeld op te maken van Rietvelds architectuur, die teer, ruimtelijk en optimistisch is. Ze sluit duidelijk aan bij de hechte internationale familie waartoe ook het werk van architecten als Willem van Tijen, Le Corbusier, J.J.P. Oud of Walter Gropius behoort. Dat is al bij al weinig nieuws natuurlijk en de routes laten we verder dan ook maar zitten.

Interessanter aan het Rietveldjaar is de samenwerking tussen het Centraal Museum, het NAi, de Universiteit van Utrecht (UU) en de Technische Universiteit Delft (TUD). Vier jaar geleden nam Ida van Zijl, Rietveldkenner en curator van het Centraal Museum, het initiatief om Rietveld opnieuw te onderzoeken en hem in een brede maatschappelijke en culturele context te plaatsen. Een aantal onderzoekers werkte samen aan een tentoonstelling en een boek waarin Rietvelds werk niet alleen beschreven wordt, maar waarmee het werk ook beter begrepen kan worden: Rietvelds Universum. Want de rake opmerking van Reyner Banham uit 1975 die in het voorwoord van de catalogus bij deze tentoonstelling wordt aangehaald, blijft knagen: ‘No-one, not even his official biographer, Theodor M. Brown, has yet been able to suggest why this very competent, but otherwise unremarkable provincial figure should twice have contributed such symptomatic objects to the rise of the Modern Movement, and at his death in 1964 he still remained an enigmatic but revered figure.’

Rietveld heeft die twee iconische ontwerpen gemaakt: de roodblauwe stoel (1918) en het Rietveld-Schröderhuis (1924). Deze zijn wereldberoemd geworden, nagevolgd, onderzocht, gekoesterd door een opvallend groot publiek en het huis is door Unesco beschermd als werelderfgoed. De verering van de maker wordt zorgvuldig op gang gehouden door een reeks pleitbezorgers van verschillend pluimage, al sinds de jaren 50 toen de belangstelling voor De Stijl voor het eerst herleefde. Natuurlijk bevat zijn oeuvre meer belangwekkende objecten dan alleen die twee iconen van de De Stijl-periode, en in samenwerking met meer technisch opgeleide architecten heeft Rietveld een aantal bijzondere gebouwen ontworpen, zoals het Van Goghmuseum, de Gerrit Rietveld Academie, Museum De Zonnehof in Amersfoort en het paviljoen van het Kröller-Müller Museum. Maar verklaart dat soort werk de mate van verering die hem ten deel valt? Er zijn genoeg ontwerpers uit zijn tijd te noemen die een min of meer gelijkwaardig oeuvre op hun naam hebben en die zich wellicht even innovatief, experimenteel en begaafd hebben betoond. Maar anders dan mensen als Oud, Van Tijen of Van Ravesteyn is Rietveld altijd een sterarchitect geweest, misschien wel ondanks zichzelf.

In de mooie tentoonstelling wordt werk van Rietveld steeds naast werk van anderen geplaatst, er worden beelden getoond van de maatschappelijke context, er klinkt contemporaine muziek, er zijn bouwmaterialen te zien en te voelen, citaten van allerhande bekende ontwerpers brengen soms een glimlach op het gezicht. Zoals het citaat van Rietveld zelf uit 1959: ‘De eis: meer persoonlijkheid in de architectuur, mag voor grote persoonlijkheden als J.J.P. Oud wel opgaan, maar men mag dit m.i. niet algemeen gaan stellen.’ De catalogus doet in grote lijnen hetzelfde. Uiteenlopende auteurs beschrijven niet alleen het werk en de theorie van Rietveld, maar ook thema’s als kunstmatige verlichting, materiaaltoepassingen en ontwikkelingen in het meubelontwerp.

Naast de tentoonstelling met catalogus organiseerde de UU een Studium Generale onder de noemer ‘Rietveld en de Wetenschap’. In vier lezingen werden onderwerpen als ‘Rietveld als pionier’ en ‘Culturele wisselwerkingen in de jaren 30’ uitgediept, waarbij een enkele spreker wel érg weinig van architectuur bleek te weten, maar des te meer van het belang van internationale sociale netwerken voor de ontwikkeling van kunst en cultuur. Werkelijk aan alle kanten wordt geschaafd om te komen tot een genuanceerd beeld van de Utrechtse held en de wereld om hem heen.

Een diepgravende manifestatie over de architectuur en meubelkunst van een heel interessante periode blijkt met de hedendaagse hang naar individualisme en sterrendom slechts mogelijk indien ze kan worden gerelateerd aan een Grote Naam, een (historische) bekende Nederlander – Gerrit Rietveld heeft de X-factor. De massamedia staan meteen paraat, de onderbuikgevoelens van de massa worden geactiveerd, en zo bereik je ook in barre politieke tijden een legitimatie. Het doel – volksverheffing; of nuancering van het sleets geraakte beeld dat bestaat van de architectuur en meubelkunst uit de periode 1910-1960 – heiligt de middelen. Het is een veel toegepaste tactiek om van alles aan de man te brengen. En wie de twijfel wegslikt (‘waarom wordt er zelden zoveel tijd en energie gestoken in minder voor de hand liggende thema’s in de architectuurgeschiedenis die nog nooit onderzocht zijn?’) kan uiteindelijk ook genieten van het overbekende maar geliefde werk, zoals het prettig kan zijn om een oud boek nog eens te herlezen, al ken je de zinnen bijna allemaal uit je hoofd.

 

• De tentoonstelling Rietvelds Universum loopt tot 30 januari in het Centraal Museum, Nicolaaskerkhof 10, 3512 XC Utrecht (030/236.23.62; www.centraalmuseum.nl). Voor meer informatie zie ook www.rietveldjaar.nl.