width and height should be displayed here dynamically

Het verdwenen Bode-Museum

Wat gebeurt er met kunst tijdens een oorlog? Door de recente plunderingen en opzettelijke vernietiging van het culturele erfgoed in het Midden-Oosten is het onderwerp van de tentoonstelling Das verschwundene Museum actueler dan ooit. Als tempel van de renaissancekunst was het Kaiser-Friedrich-Museum, het huidige Bode-Museum, tot 1939 een sleutelplek voor de studie van deze kunst. De tentoonstelling verhaalt op aangrijpende wijze welk lot deze collectie meesterwerken omstreeks en na de capitulatie van Duitsland te wachten stond. Het gros van de werken ging letterlijk in rook op, werd onherstelbaar beschadigd of werd door de geallieerde troepen als oorlogsbuit meegenomen. Cultuurhistorisch betekende dit een enorm verlies dat na verschillende generaties nog steeds navoelbaar is. Hoe kan een gehavende en deels verdwenen collectie als lering dienen?

In mei 1945 woedden er twee grote branden in de Flakturm in Friedrichshain, een stadsdeel in het oosten van Berlijn. In dit gebouw bevond zich de bunker waar een gedeelte van de collectie vanaf september 1941 ter bescherming werd opgeslagen. Het ging om werken die vanwege hun formaat niet konden meeverhuizen naar de Thüringse Salzbergwerke, waar sinds 1943 de kunst werd verzameld die in Hitlers Führermuseum in Linz moest terechtkomen. In totaal gingen er door de brand 434 schilderijen en 1507 beeldhouwwerken van het Preussische Kulturbesitz verloren: het grootste kunstverlies sinds mensenheugenis. Met behulp van aktes, krantenartikelen, foto’s en teksten worden de lotgevallen van deze verdwenen collectie gereconstrueerd. De oorzaak van de brand is tot op heden niet opgehelderd. Wellicht werd hij door de Sovjettroepen gesticht opdat de kunstroof die niet veel later van start ging minder zou opvallen. Vanaf 1943 maakte Stalin immers plannen voor een ‘Trofeeënmuseum’, en met het oog daarop had hij het Rode Leger in augustus 1945 opdracht gegeven om grote delen van de collectie naar het Poesjkinmuseum in Moskou en de Hermitage in Leningrad te voeren. Op aandringen van Chroesjtsjov zouden van 1955 tot 1958 anderhalf miljoen museumstukken aan de DDR worden teruggegeven, maar deze werken waren grotendeels door de oorlog of het transport beschadigd. Bovendien werd niet alles geretourneerd. Naar schatting bevindt zich in Rusland op dit moment nog een miljoen buitgemaakte werken. In 2005 werd in Duitsland de Deutsch-Russische Museumsdialog opgericht, een verbond van Duitse en Russische musea met als kerntaak de bestudering van zowel Russische als Duitse verdwenen werken en de wetenschappelijke uitwisseling hieromtrent.

De tentoonstelling thematiseert de complexe relatie tussen oorlog, kunstgeschiedenis, restauratie en herinnering. De zwart-witreproducties van schilderijen die op ware grootte tegen koele blauwe wanden zijn gehangen, herinneren aan de verbrande en verdwenen werken. Het aanzien van de zalen legt de vinger op de zere plek. De inrichting accentueert niet alleen het esthetische gemis, maar benadrukt ook dat het onderzoek naar deze werken op een dood spoor is gelopen. De audiogids is ingesproken door curatoren, restauratoren, archivarissen, historici, medewerkers van de gipsateliers en kunstenaars. Zij becommentariëren de werken die ze zelf nog nooit hebben gezien of citeren uit de museumgids van 1910. In dit naslagwerk werd ook ingegaan op het kleurpalet van de werken en dat confronteert ons des te meer met het feit dat onze kennis over dit erfgoed nihil is. Wat ons rest zijn de reproducties en postzegelgrote afbeeldingen uit de band Dokumentation der Verluste (1995), uitgebracht door de Staatliche Museen zu Berlin en elf jaar later aangevuld met een tweede band over de verdwenen sculpturen en meubels. De boodschap is duidelijk: we zullen nooit weten hoe Caravaggio’s Heilige Matteus of Christus op de olijfberg, Botticelli’s Maria met kind of de legendarische Rubenszaal er in het echt hebben uitgezien. De tentoonstelling viert de herinnering aan deze verloren werken. Er hangt een sfeer als die op een van de herdenkingsplaatsen in het hart van Berlijn.

Een rode draad in de tentoonstelling zijn de ethische en praktische problemen in het restauratieproces. De vraag rijst hoe men met vernielde kunst om dient te gaan en welke rol authenticiteit hierin speelt. ‘Wollen wir diesen Tag der Weltgeschichte dauerhaft konservieren, oder wollen wir dem Anspruch des Künstlers versuchen, wieder ein bisschen gerechter zu werden’, vraagt restaurator Paul Hofmann zich af. De kwestie wordt vanuit verschillende invalshoeken belicht, waarbij tevens wordt nagegaan hoe verschillende generaties met de problematiek zijn omgegaan. Sommigen zijn van mening dat de schade zichtbaar moet worden gelaten en de werken slechts gedeeltelijk gerestaureerd dienen te worden, terwijl anderen ervoor pleiten de beschadigingen weg te poetsen om de esthetische eenheid van het kunstwerk te herstellen.

Bij de restauratie van de beeldhouwwerken spelen de gipsen modellen die in de negentiende eeuw zijn vervaardigd een belangrijke rol. In tegenstelling tot de beschadigde en verdwenen stukken bleven zij in het hoofdgebouw in Charlottenburg ongedeerd. Momenteel zijn ze essentieel voor de reconstructie van de sculpturen. Speciaal voor de tentoonstelling zijn afgietsels van werken gemaakt die sinds de oorlog het daglicht niet meer zagen.

Het is lovenswaardig dat het museum zo transparant met zijn gecompliceerde geschiedenis omgaat. Door het inzichtelijk maken van het wel en wee van een museumcollectie tijdens de turbulente nasleep van de oorlog is een noodzakelijke stap in de richting van een brede bewustmaking gezet. De meesterwerken zijn namelijk decennialang uit het kunsthistorisch collectief geheugen gerukt. Het zou daarom een ware aanwinst voor het museum zijn om een van de zalen met de monumentale zwart-witreproducties te behouden, teneinde zo de herinnering aan de barbaarse daden en aan de verdwenen werken levendig te houden, en het debat over restauratie op de agenda te plaatsen.

 

Das verschwundene Museum. Die Berliner Skulpturen- und Gemäldesammlungen 70 Jahre nach Kriegsende, tot 27 september 2015 in het Bode-Museum, Am Kupfergraben, 10117 Berlin (030/266.42.42.42; www.smb.museum/home.html).