Essays
-
Traditie, vriend of vijand?
Anton Froeyman -
Dingen tussen traditie en emancipatie
Wat dingpolitiek ons over traditie te vertellen heeft
Gijs van Oenen -
Memoria: over geheugenarbeid
Bart Verschaffel -
Kunst en traditie
Gesprek met Joëlle Tuerlinckx
Koen Brams -
De transhistorische impuls
Over geschiedenis en traditie in het werk van Michael Van den Abeele
Pieter-Jan Cierkens -
Haneke in Parijs
Camiel van Winkel
Besprekingen
-
Atopolis
Pieter T’Jonck -
Kleur in het Kwadraat: Lichtprojecties van James Turrell en Amish Quilts
Sajda Van der Leeuw -
Let us explore the Stars. ZERO in het Stedelijk Museum
Fieke Konijn -
Het verdwenen Bode-Museum
Faby Bierhoff
-
Design Derby: Nederland – België (1815-2015)
Katarina Serulus
-
Nathalie Heinich – Le paradigme de l’art contemporain
Rudi Laermans -
Herman Hertzberger
Christophe Van Gerrewey -
René Greisch
Stephanie Van de Voorde
177
september-oktober 2015
Traditie (1)
‘Traditie is niet echt populair’, constateert Anton Froeyman in de openingstekst van dit nummer, ‘vernieuwing, innovatie, je grenzen verleggen […], dat is waar het vandaag om draait.’ Toch kunnen we niet zonder tradities, meer zelfs, Froeyman betoogt – met Hans-Georg Gadamer – dat ze constitutief zijn voor onze identiteit en ons een ‘positie in de wereld’ verschaffen. Ondanks onze vernieuwingsdrang zijn we in traditie verstrikt: ‘Aan traditie valt […] niet te ontkomen, zelfs, en misschien zelfs vooral, wanneer men met diezelfde traditie wil breken.’
De dynamische, complexe en paradoxale verhouding tot de traditie staat ook centraal in de tekst van Gijs van Oenen, die nagaat wat de ‘dingpolitiek’ van de Franse filosoof Bruno Latour ons over traditie leert. Gezien hun (relatieve) onveranderlijkheid lijken de dingen geschikte dragers van traditie… maar wat als we hen — zoals Latour doet – als actieve bemiddelaars of ‘actors’ gaan zien? Dan, zo betoogt Van Oenen, vervalt de idee van traditie als ‘resistentie tegen vernieuwing’ en wordt traditie een ‘samenwerkingsproject tussen mensen en dingen’. In zijn bijdrage over geheugenarbeid stelt Bart Verschaffel dat ook in onze ‘posttraditionele’ westerse samenleving de cultuur dag na dag wordt doorgegeven, maar in deze transmissie is er geen sprake van een traditie die ‘voortgezet kan worden’: ‘Wat men doorgeeft is […] niet iets wat men heeft gevonden, maar iets wat men heeft gemaakt, of beter, voortdurend aan het maken is door te werken en te kiezen.’ Verschaffel constateert dat dit voortdurende ‘Gesprek over cultuur’ steeds meer als onwetenschappelijk wordt gediskwalificeerd, en dat de cultuurwetenschappen aan het kennismodel van de positieve wetenschappen worden onderworpen: het ‘gesprek over cultuur’ maakt plaats voor het accumuleren van ‘bruikbare kennis’. Keren we dan terug naar een steriel begrip van traditie, waarbij kennis wordt gezien als ‘verworven kapitaal’?
Hoe gaan kunstenaars van verschillende generaties met traditie om? Die vraag vormt de inzet van de volgende twee bijdragen. Koen Brams & Dirk Pültau gingen met Joëlle Tuerlinckx (°1958) in gesprek over haar verhouding tot traditie, de ontwikkeling van haar ‘persoonlijke canon’, haar relatie tot de nationale canon, de overdracht van traditie in de context van het onderwijs en de manier waarop Tuerlinckx haar eigen oeuvre in de traditie inschrijft. Tuerlinckx benadrukt voortdurend dat de band met tradities zich op een intiem en onbewust niveau afspeelt. De omgang van Michael Van den Abeele (°1974) met traditie en geschiedenis – het onderwerp van de bijdrage van Pieter-Jan Cierkens – lijkt op het eerste zicht oppervlakkiger. De combinaties van talloze historische referenties in zijn werk, suggereren een posthistorisch vacuüm waarin historische tekens vrij circuleren; maar Cierkens ontdekt in Van den Abeeles werk ook een intiemer ‘verlangen om historische en moderne concepten die hun geldigheid verloren lijken te hebben, terug te activeren’.
Dit nummer bevat tevens twee ‘losse’ bijdragen. Camiel van Winkel bespreekt de drie films die Michael Haneke draaide in Parijs: Code inconnu (2000), Caché (2005) en Amour (2012). Hij legt in deze films een ‘inwaartse beweging’ bloot – van de wereld van de straat in Code inconnu tot de besloten wereld van het huis in Amour – die beantwoordt aan een ‘inkrimping op het affectieve vlak’, waarbij het geweld niet meer van buiten, maar van binnen komt. Tot slot exploreert Dominic van den Boogerd de ‘relatie tussen fotografie en de dood’ in één foto van Simon van Til.