Het woordenboek van pasklare ideeën
Over kunst en maatschappij
Aangrijpend. Kunst grijpt aan, pakt ons bij de keel. “Het is een pakkend beeld dat naast de vele tekeningen ook een accent wordt waarin de begrippen open en gesloten letterlijk aanschouwelijk worden.”
Abstractie. Gebruik het woord steeds als tegengesteld aan figuratie. “De toenemende abstractie benadrukt de leegheid van de figuratie.” – “Ik ben altijd een figuratief schilder geweest. Ik miste de overtuiging die je nodig hebt om abstract te kunnen werken.”
Academisch. Academische kunst is het tegendeel van levende kunst. Tegengesteld aan natuurlijke eenvoud en directheid. Men mag niet vervallen in academismen.
Accrochage. Moet verrassend, en mag zeker niet kunsthistorisch zijn. Zeg bijvoorbeeld dat “de combinaties subtiel maar eigenzinnig tot stand komen”. Of dat “de kunstwerken boeiende relaties met elkaar aangaan”. – “De werken kunnen daardoor steeds opnieuw affiniteiten waar maken, elkaar verdragen, graag in dezelfde ruimte hangen of zich in die ruimte tegenover elkaar in spanning gedragen.”
Actualiteit. Moet bewust en intens beleefd worden. Noodzakelijke kwaliteit van hedendaagse kunst. “Tenslotte ontstaat kunst niet buiten haar tijd maar in het heetst van de strijd.”
Afstandelijkheid. Nodig om te kunnen oordelen. “Op de jaren ’40, ’50, ’60 is stilaan een afstandelijker blik geboden.”
Aliënatie. Het onderwerp van de kunst. “De beelden van kunstenaar x zijn aliënerende parabels van de hedendaagse stad.” Zie ook Bevreemding.
Alledaagse (het). Beweeglijk, vluchtig. Is poëtisch, of kan worden gepoëtiseerd. “De kunstwerken trekken onze aandacht door de transformatie van het alledaagse in het bevreemdende.” – “Alledaagse voorwerpen worden van hun gebruikelijke betekenis ontdaan.” Belangrijke inspiratiebron voor de beeldende kunstenaar.
Alternatieve scène. The place to be. Zie ook Marge.
Ambiguïteit. Een kwaliteit. “Tentoonstelling x werkt met vormen van ambiguïteit en richt zich op werkelijkheden die gemakkelijke definities ontwijken.”
Amerikaanse (kunst). Cool, oppervlakkig, weinig diepgang. “Niet iedereen is bestand tegen de koele look die veel moderne Amerikaanse kunst eigen is. Het lijkt vaak dat alles zich aan de oppervlakte afspeelt. In Europa ligt het er dan weer vingerdik op dat in lagen ook geschiedenis, reflectie, melancholie doorschemeren.”
Amerikanisering. Perfide ontwikkeling, zeker op het terrein van de cinema.
Amsterdammer. Mondig.
Andere (het). Confrontatie met het andere is altijd verrijkend. “Vanuit een andere cultuur klinkt commentaar op wat wij allang vanzelfsprekend vinden ongemeen verfrissend.”
Androgyn. Dichter bij de waarheid dan mannelijk en vrouwelijk.
Anekdote. (1) Moet te allen prijze vermeden worden. “Bij kunstenaar x worden de verwijzingen naar de werkelijkheid losgemaakt van elke vorm van anekdotiek.” – “Elke anekdotiek ver achter zich latend, zijn deze kunstwerken uiterst associatief.” (2) Toegestaan, mits ze geïroniseerd wordt.
Anonimiteit. Kenmerk van het moderne leven. “De figuratieve beelden zijn ontdaan van elke expressie, zodat ze haast anonieme en emotieloze representaties van de mens worden.”
Aura. Magische kwaliteit, die het kunstwerk bijna ondanks zichzelf bezit. “Wat u ook maakt, het heeft een ongelooflijk aura. Ook wanneer u alles probeert om het belachelijk te maken.”
Autobiografie. Bruikbaar, indien op een hoger plan getild.
Autonomie. Moet worden betwijfeld. “De autonomie van kunstenaar en kunstwerk bleek twijfelachtig.”
Autoreferentialiteit. Nastrevenswaardig. “De schilderkunst heeft geen onderwerp buiten zichzelf.” – “Zijn schilderijen hebben het schilderen zelf tot onderwerp.” Dreigt echter ook in formalisme en academisme uit te monden. De modernistische impasse bij uitstek.
Avant-garde. Vermijd de term, of omkleed hem met de nodige reserves. Niettemin is de ware kunst haar tijd steeds voor. Kunst komt steeds te vroeg.
Banale (het). Datgene waaraan wij achteloos zouden voorbijgaan als we er niet op zouden worden geattendeerd door de kunstenaar. Dient evenwel te worden gesublimeerd. “Hij kijkt rond en zoomt in op de banaliteit die paradoxaal genoeg sublieme momenten oplevert.”
Barokke (het). Sinds het postmodernisme weer toegelaten.
Barometer. “Kunst is de kostbare barometer die de veranderingen in de wereld in de kiem registreert en de geest van een maatschappij blootlegt.”
Bedacht. “Hij wilde loskomen van een te calculerende manier van werken.”
Bedrijfsleven. Alles wat over de kunst kan worden gesteld, gaat grosso modo ook op voor de wereld van het bedrijfsleven (en vice versa).
Beeld. (1) Het beeld is pure verschijning. Daarachter is er niets. Het beeld wil niet verwijzen naar een diepere realiteit daarachter. (2) Het beeld stelt zichzelf in vraag. (3) Illustreert de tekst niet, maar plaatst er zich naast.
Beeldcultuur. Labyrintisch, niet te overzien. “Het principe van de snelle, prikkelende beeldconsumptie blijft niet beperkt tot het zapmedium televisie.” We hebben een zenuwachtige honger naar alsmaar nieuwe beeldinformatie.
Beeldhouwer. Moet de confrontatie aangaan met de erfenis van Michelangelo, Rodin en Brancusi.
Beeldinflatie. Synoniem van ‘beeldvervuiling’. “We leven in een mediummaatschappij.”
Begrip. Kunst kan nooit volledig begrepen worden. “Het kunstwerk verzet zich tegen een algehele opslokking in het cogito.”
Beklijven. Wat een goed kunstwerk doet. “De dingen van kunstenaar x beklijven.”
Belangstelling. Breed.
Belangwekkend. Wordt gehanteerd in een poging om komaf te maken met nietszeggende kwaliteiten als ‘goed’ en ‘belangrijk’. “Het festival presenteert tien belangwekkende producties van het afgelopen seizoen.”
Belerend. Wie belerend is, doet afbreuk aan de veelgelaagdheid en de meerzinnigheid van zijn werk. “Ze maakt hiermee een statement zonder conclusies te poneren of als kunstenaar belerend te willen zijn.”
Belgisch. (1) Middelmatig. (2) Surrealistisch: alles kan, alles is mogelijk. Het land van Ensor, Magritte en Broodthaers.
Betekenis. Is altijd een mogelijke betekenis. Verdwijnt zelfs vaak in de kunst. “De werken schijnen zich op de rand te begeven van een mogelijke desintegratie van vorm en betekenis.”
Betekenis (in kunsthistorisch perspectief). Niet voor elke kunstenaar weggelegd. “Men kan zijn werk niet meer wegdenken binnen de ontwikkeling van de kunst.”
Betekenisloosheid. Heeft zin.
Bevreemding. Kunstwerken wekken bevreemding, maar nodigen uit tot een intensere kijk op wat op het eerste gezicht als triviaal werd bestempeld. “Zijn werk is bevreemdend en vervreemdend en gaat een dialoog aan met de waarneming.”
Beweging. Beweeglijkheid. Mentale kwaliteit, vereist voor het maken van, en kijken naar kunst. “Ze behoudt een permanent gevoel van beweging.” – “De verandering is ook deel van het lichaam van het museum zelf, met een verzameling die voortdurend zijn randen aftast, die ervaringen opdoet door een permanente beweging.”
Bezoeker. (1) Hem wordt niet de ruimte gegund om afstand te nemen en even na te denken. (2) Hij wordt aangezet tot nadenken. (3) Schrijf ‘de bezoeker’ als je eigenlijk gewoon ‘ik’ bedoelt.
Biënnales. Achterhaalde formule. Schatplichtig aan de 19de-eeuwse nationalistische ideologie. Voornamelijk gewijd aan geconsacreerde kunst. “De sclerose van de Biënnale van Venetië heeft te maken met het 19de-eeuwse korset van nationale paviljoenen.”
Binnen. Er wordt een relatie gelegd met buiten, zie ook Buiten.
Blik. Doordringend. Obsceen. Steeds aan een lichaam gebonden.
Breed. “Maatschappelijke vraagstukken vragen een brede benadering, een meertalige aanpak.” Zie ook Belangstelling.
Brussel. Een bruisende multiculturele smeltkroes, waarin het Vlaams Blok nooit echt wortel kan schieten. Noem de koppositie van Johan Demol in de rangorde van voorkeurstemmen een nederlaag. “Het gebrek aan orde en overzicht in de Europese hoofdstad is onweerstaanbaar een ongelooflijke bron van inspiratie.” – “Het taalprobleem in Brussel is juist een verrijking omdat de complexe veeltaligheid recht evenredig is met de kleurrijke taligheid binnen het Brusselse culturele veld.” Buitenlandse kunstenaars vestigen zich massaal in Brussel en voelen er zich meteen thuis.
Buiten. Er wordt een relatie gelegd met binnen, zie ook Binnen.
Burgerlijk. Zelfgenoegzaam. Moet aan de kaak gesteld worden.
Catalogus. Kan steeds worden gelezen in een eigen gekozen volgorde. “Elke kunstenaar heeft er zijn eigen ruimte gekregen.”
Celebratie. Het is van belang dat elke tentoonstelling eraan ontsnapt. “Het opzet ervan weigert de celebrering van werken, ook als ze hun relevantie reeds hebben bewezen.”
Centrum. Oninteressante plek. De plaats van de macht en het gesjoemel.
Cliché. Gebruik een cliché met lucide ironie.
Commissie. Nooit vrij van belangenvermenging.
Communicatie. Waartoe de mens niet in staat is. Schiet altijd tekort.
Complexiteit. “Het is de ingesteldheid van mentale openheid die de complexiteit van het bestaan bevraagt en er de consequenties van aanvaardt.”
Confrontatie. Het doel van de kunst, zie ook Interactie. Kunst moet bevragen, uitdagen, verrassen. “Hij plaatst beelden en motieven uit de televisie- en tijdschriftenwereld op een confronterende manier naast elkaar.” – “Ze confronteert ons met de grenzen van het zijn en de onzekerheid van het leven.” Heeft vaak betrekking op zaken die we vergeten of verdrongen hebben. “Door de dingen die we tonen of creëren, komt hoe dan ook een bepaalde atavistische herinnering of handeling naar boven, dingen die we vergeten zijn uit lang vervlogen tijden, en waar we de toeschouwer terug mee willen confronteren.”
Connotaties. Zijn dubbelzinnig.
Consumptie. Verwerpelijk, zie ook Amerikanisering. Kunst is meer dan consumptie. “Voor ons is kunst meer dan een consumptie-artikel. De manier waarop wij met leem werken is bijna iets spiritueels.”
Contaminatie. Wenselijk.
Context. (1) Een kunstwerk wordt altijd gedacht vanuit de situering in een context – de kunstenaar verliest daarbij echter nooit zijn onafhankelijkheid. “De presentatie en de installatie van het werk resulteert steeds in een persoonlijke dialoog met de omgeving.” – “Binnen een nieuwe context krijgen de kunstwerken een andere betekenis.” – “De synesthesie tussen kunst en context was een vertrekpunt voor de curatoren.” (2) Elke kunst heeft recht op een context die haar eigenheid respecteert. “Men kan slechts een plaats zoeken waar ze alleen kunnen zijn om in hun eigen ruimte te bestaan.”
Conventies. Moeten worden doorbroken. “Ze beuken tegen de rand van de conventionele ervaringswereld, met het oog op de creatie van een nieuwe werkelijkheid.”
Cross-over. Gewaagde overschrijding van de grenzen tussen stijlen, genres en media. Levert onvermijdelijk boeiende resultaten op.
Culturele ambassadeurs. Verkeren in een dubbelzinnige situatie.
Cultuur. Wezenlijk voor de mens. Geeft betekenis. Te omschrijven door te koppelen aan ‘natuur’.
Curator. (1) Hem verwijten dat hij kunstwerken ondergeschikt maakt aan zijn eigen concept. Waant zichzelf kunstenaar of vindt zichzelf belangrijker dan de kunstenaars. (2) Begeleidt kunstenaars per GSM. Arriveert pas tijdens de vernissage.
Cyberspace. (1) Plaats van ongekende mogelijkheden. (2) Natuurlijke biotoop van bleke jongens met brillen, die hier plotseling moeiteloos kunnen wat ze in het echte leven niet vermogen.
Cynisch. (1) De kunstkritiek. (2) De kunstwereld.
Debat. Zeggen dat er weer niets gezegd werd.
Decoratief. Weinig vleiende omschrijving. “Zijn huidige toepassingen komen veeleer over als decoratieve en spitsvondige spielereien.”
Definitie. Te ontwijken. Verraad aan de wezenlijke complexiteit en beweeglijkheid van kunst en leven. “Hun kunst laat zich als een aanwezigheid voelen, doch een aanwezigheid die gemakkelijke definities ontwijkt.”
Denkproces. Open.
Design. Stel de vraag of design ook kunst kan zijn.
Designer. Scheldwoord voor kunstenaar.
Desoriënterend. Doelstelling van de activiteiten van een kunstenaar of tentoonstellingsmaker. “De ruimtelijke perceptie van de toeschouwer wordt verstoord en leidt tot desoriëntatie.”
Dialoog. Constructief.
Dichter. Onze wereld kan niet zonder.
Discipline. Nooit binnen de grenzen ervan blijven. “…de vertaalbaarheid van dans naar andere disciplines (en vice versa) onderzoeken”.
Discours. Toegelaten, mits de kunst niet enkel als illustratie fungeert. “Kunst wordt er niet gepresenteerd als illustratie van een bepaald discours.”
Distantie. Een vereiste, op straffe van naïviteit. Product van een ironisch bewustzijn. “Alleen al doordat hij de groteske komedie van onze beeldcultuur schilderend representeert, last hij daartegenover een zekere distantie in, een distantie die soms melancholisch is, soms kritisch, maar altijd ironisch.”
Diversiteit. Synoniemen: veelheid, pluriformiteit. “Een veelheid van onderscheiden, van verbanden en denkmogelijkheden.” – “In dit museum is niet één maar zijn vele verhalen present.”
Doelgroep. Afgebakend geheel van personen op basis van geslacht, leeftijd, lifestyle. Wordt begiftigd met een wil, die bovendien wet is. “Laat eerst de doelgroep maar oordelen!” Of: “In ieder geval, de doelgroep kon het wel pruimen!”
Doelstelling. Leg de lat niet te hoog: “We willen geen pasklare antwoorden geven maar wel een precedent scheppen”.
Dogmatisch. “…hun foto’s zijn helemaal niet bepaald door een mooi afgelijnd conceptueel of dogmatisch gekruid recept waarvan niet kan worden afgeweken.”
Doodgewone (het). “In het doodgewone wordt het bijzondere, het verrassende, het opvallende, het storende en het intrigerende getoond.”
Drempels. Moeten worden verlaagd.
Dwingen. Wat kunstwerken doen. “Ze schept objecten, structuren en installaties die haarzelf en de toeschouwer dwingen zich los te maken uit een vertrouwde werkelijkheid waarin we ons al te lang kritiekloos hebben gevestigd.” – “Haar projecten dwingen ons het louter retinale kijkgedrag te doorbreken.”
Dynamiek. Is complex.
Economie. Er is een absoluut geloof in de economische vooruitgang. “Vroeger knielde men voor God, nu voor de economie.” Het slachtoffer van deze ontwikkeling is de kunst. Zie ook Markt.
Economie (en kunst). Kunnen en moeten elkaar bevruchten. “Het idee was een apart forum te creëren, waar bedrijfsleiders en ondernemers elkaar in en rond het museum kunnen ontmoeten met de focus op hedendaagse kunst.”
Eenduidig. Slecht. “Sommige werken brengen vrij eenduidige relaties tot stand met de omgeving.”
Effect. Vluchtig, steriel of gemakkelijk. “Veel kunst mikt nauwelijks verder dan het vluchtige effect.” – “Veel presentaties mikken op snel effect, een kort moment van verbazing. Ze zijn meteen weer vergeten.” – “Het hol effectenspel van kunstenaar x ontgoochelt.”
Efficiëntie. Op elk vlak aan te moedigen, behalve op het terrein van de kunst.
Eigenzinnig. “De werken van kunstenaar x verhouden zich op een zeer eigenzinnige manier ten opzichte van zichzelf en ten opzichte van de wereld.” Synoniem van origineel, eigengereid, uitzonderlijk.
Einzelgänger. Krachtige persoonlijkheid. Eigenzinnige kunstenaar.
Emotie. “Zonder gevoelens geen kunst.” – “Uit boomstammen weet hij, enkel door middel van een kettingzaag, zijn emoties te vertalen in stille maar krachtige sculpturen.”
Energie. Is in kunst aan het werk. Instellingen voor hedendaagse kunst moeten er ontvankelijk voor zijn. “De werken en hun gedrag zijn de energie van waaruit het museum kan groeien.” Gebruik de term ook voor allerlei onstuimige vormen van schilderkunst. “Een krachtig geritmeerde bundel picturale energie.”
Entertainment. Naam voor oppervlakkig, consumptievriendelijk kunstspektakel, of voor kunst die oppervlakkig is, te weinig diepgang vertoont. “In zijn oeuvre blijft alles te veel haperen in het schone, als een aanlokkelijke verpakking waarin kunst een soort entertainments- of amusementsfunctie uitoefent.”
Ervaring. “Kunst moet je ervaren zonder je al te veel vragen te stellen.” Kunst moet worden opgezogen. “Maar eigenlijk wordt dat soort achtergrondinformatie bijna overbodig. Gewoon kijken en ervaren.”
Esthetisch. Potentieel gevaar. Zeggen dat de kunstenaar in het louter esthetische is blijven steken, of net niet. “De beelden overtreffen het stadium van het mooie plaatje en geven onderhuids genoeg stof tot nadenken.”
Ethiek. Noodzakelijk ingrediënt voor wie niet in formalisme wil verglijden. “Esthetiek is bij hem nooit los te koppelen van ethiek. Dat behoedt hem voor een puur esthetisch formalisme.”
Eurocentrisme. Misplaatst.
Europa. (1) Is gelijk aan Brussel. Abstract, afstandelijk, bureaucratisch, corrupt. “Mist elke grondslag voor identiteit.” (2) “Een van de sterkste troeven van Europa is ongetwijfeld het rijke en zeer verscheiden cultuurgoed.”
Existentieel. Geeft kunst haar geladenheid. “Het water vloeit uit het beeld en wordt op die wijze voer voor dramatisch-existentiële bijgedachten.” – “Kunst die ons haast uitsluitend door de keuze van de beelden dwingt om de existentiële afgrond van het bestaan onder ogen te zien.”
Exponent. Zie ook Vertegenwoordiger.
Fabre, Jan. Self-made uomo universale.
Fascineren. Wat goede kunst doet. “Het is kunst die zich nooit helemaal laat doorgronden en om die reden fascineert…”
Feeling. Synoniem: gevoel. Je hebt het of je hebt het niet. “Een groot gevoel voor textuur, kleur en materie doordringt het werk van kunstenaar x.”
Finaliteit (van de kunst). “Kunst heeft geen finaliteit buiten haar eigen moment.”
Flux. “Een voortdurende toestand van flux vormt de conditie van het leven, van de kunst en van de kunstenaar.”
Fotografie. (1) Zet de tijd stil. Kan de werkelijkheid vatten. (2) Discipline die gedefinieerd kan worden in termen van punctum en studium. Haar relatie met de werkelijkheid is fundamenteel ambigu. (3) Is uitgangspunt of hulpmiddel van de schilderkunst, of is zelf schilderkunst. “De fotografie van kunstenaar x toont zich als monumentale schilderkunst met ingehouden of openlijke sculpturale kwaliteiten.” – “Kunstenaar x neemt foto’s van ruimten, maar is geen fotograaf, wel iemand die gefascineerd is door de waarneming als ervaringsproces.”
Fragmentatie. Versnippering. De wereld kan enkel nog gefragmenteerd worden weergegeven.
Galerie. White cube.
Galerist. (1) Buit kunstenaars uit. Wanbetaler. (2) Sommige galeristen hebben ook een visie. Zeggen dat de galerist het durft op te nemen voor jonge en minder bekende kunstenaars. Erop wijzen dat dit een prijzenswaardige zeldzaamheid is. “Galeriste a is naast galeriste b en de galeristen c één van de weinigen in ons land die op een trouwe en doordachte manier de (jonge) generatie kunstenaars volgt en verdedigt.”
Gebruiksvoorwerpen. Kunnen worden geïncorporeerd in een kunstwerk, en krijgen daardoor een nieuwe betekenis.
Gedateerd. “Hoe eigentijdser iets vandaag is, des te oubolliger is het morgen.”
Gedurfd. Zeer verdienstelijk. “Een intelligent kunstenaar die vaak gedurfde schilderkunstige oplossingen aanvoert voor complexe problemen van beeldcompositie.”
Geheel. Is meer dan de som van de delen.
Geheim. “De werken houden zich op in hun eigen ik, in de ongereptheid van hun eigen zijnstoestand, in geheime codes.”
Gelaagd. Goede kunst, in het bijzonder schilderkunst, is gelaagd. Spreek over de ‘verschillende betekenislagen’ van een kunstwerk. “Hij noemt ze totaalinstallaties omdat ze precies zo gelaagd en veelomvattend zijn.” – “Tentoonstelling x is een mogelijkheid om met gelaagdheid uiteenlopende richtingen uit te gaan.”
Geld. Er is nooit genoeg geld voor kunst. “Voor kunst en kunstenaars moeten zoveel mogelijk middelen gemobiliseerd worden.”
Gender. Zie Identiteit (seksueel).
Genie. (1) Status die slechts weinigen is gegeven. (2) Een fictie. “De geniale kunstenaar bleek een mythe.” Stel de retorische vraag: genie of bedrieger?
Gesloten. Hermetisch. Maakt kunst moeilijk toegankelijk, maar geeft ze soms een raadselachtige kwaliteit. “Hun verschijning is gesloten en onaantastbaar. Dat moet de kunst zijn.”
Gestueel. “Kunstenaar x reduceert het schilderen tot de handeling zelf.”
Gevaar. Gaat vaak gepaard met schoonheid. “…als beschouwt hij gevaar als een noodzakelijke voorwaarde voor het creëren van schoonheid.”
Gevoeligheid. Synoniem: sensibiliteit. Vage kwaliteit, niettemin onmisbaar. “Maar we wilden de gevoeligheid en de kwetsbaarheid behouden.” – “Materiële gevoeligheid.” – “Poëtische sensibiliteit.”
Gezicht (op het eerste). “Haar figuren zijn op het eerste gezicht bedrieglijk aards en eenvoudig.” – “Op het eerste gezicht ogen de geëxposeerde schilderijen realistisch en eenvoudig.” – “Vluchtige en op het eerste gezicht banale momenten.”
Globalisering. Gevaarlijke tendens, leidt tot culturele vervlakking. Zorgt ervoor dat het kapitaal wereldwijd vrij circuleert en dat de natiestaten uiteenvallen.
Glocaal. Zeg: the glocal. Kan enkel in het Engels worden omschreven.
Grens. Moet worden afgetast, doorbroken, verlegd, of vervaagt vanzelf. Voorwerp van artistiek onderzoek. “Kunst doet grenzen vervagen.” – “De grenzen tussen fotografie en film vervagen.” – “Daarbij worden de grenzen tussen realiteit en illusie doorbroken.” – “Hij onderzoekt de grenzen tussen geest en materialiteit, tussen goed en kwaad, leven en dood.” – “Het project tracht de relatie te onderzoeken en te activeren tussen kunst, techniek, technologie en wetenschap.” – “Men gaat een zomer lang op zoek naar het grensgebied tussen poëzie en beeldende kunst.”
Haast. “De vijand van de kunst.”
Handtekening. Kunstwerken ontlenen hun waarde aan de handtekening van hun maker.
Hedendaagse (kunst). (1) De Schone Kunsten van morgen. (2) “Wil hedendaagse kunst nog opgemerkt worden, dan moet ze een halve koe op formol zetten of zich verpakken in schreeuwerig entertainment.” – “Als de rook op het slagveld van de actualiteit is verdwenen, blijken de rangen stevig uitgedund. Wie of wat slechts dankzij de mode, tijdgeest of structuur ophef maakte, is er van tussen. De volgende generaties, niet in staat tot een klaar en objectief oordeel over de eigentijdse kunst, voltrekken genadeloos juist het lot van de voorgaande.”
Herhaling. (1) Bron van vernieuwing. (2) Einde van de vernieuwing. “Als je almaar bezig bent met terug te grijpen op wat je hebt gedaan, om daar grip op te krijgen, dan verlies je heel veel van je openheid. Omdat het dan allemaal dichtslibt, en theorie wordt.”
Herinnering. “Ik schilder niet de beelden zelf, maar de herinnering daaraan.” – “Hij heeft het beeld opgeslagen in zijn onderbewustzijn, waaruit het op een dag losgemaakt wordt.”
Heterogeniteit. Werkt verwarrend, maakt ons onzeker. “Velen wisten zich geen raad met de radicale nevenschikking van de heterogene beeldelementen waaruit al zijn werken zijn opgebouwd.”
Hiërarchisch. Verwerpelijk. “Je gebruikt de beelden zonder hiërarchie.” – “Het is interessant dat deze tentoonstelling onhiërarchisch is samengesteld.” – “Het museum bevrijdt zich zo van de vorderingen van commerciële en culturele patronen die hiërarchische kaders zoeken.”
High culture (ook: high brow). Geheel van culturele uitingen die veel subsidies vereisen en te enen male een band missen met het vermaak voor gewone mensen, de zogenaamde low culture. Zuiver gebruik van het woord houdt een veroordeling in. “Radioprogramma x begon de laatste tijd een beetje te veel high culture te worden.” Is echter onontbeerlijk in kleine dosissen, om te worden toegevoegd aan de low culture.
Hitler, Adolf. (1) “Als de Weense academie Hitler als kunstenaar geaccepteerd had, zou de wereld misschien een groot onheil bespaard gebleven zijn.” (2) “In al zijn absurditeit kun je zeggen dat Hitler de wereld als een kunstenaar heeft willen vormgeven.”
Hoet, Jan. (1) “Zijn ongebreidelde geloof in de kunst en zijn enthousiasme werken aanstekelijk.” (2) Een gevaarlijke gek.
Hokjes. Hokjesmentaliteit, bekrompenheid. Spreek over kunst die zich weinig gelegen laat aan hokjes.
Holisme. Positief. “Voor een holistische aanpak kunnen kunstwerken als referenties dienen.”
Houding. Wijze waarop de kunstenaar in de wereld staat. Waarin men zich kan herkennen. “Kunst (kan) houdingen aanbrengen. Messcherpe houdingen, haarfijne houdingen.”
Humor. In de kunst moet hij altijd lucide zijn.
Hybriditeit. Belangrijke kwaliteit. “Hier heerst een hybride tijd die verschillende eigenschappen heeft en in zichzelf niet identiek is.”
Idealen. Er zijn er geen meer. “De idealen zijn voorgoed gesneuveld en wellicht ook een beetje het gevoel voor kwaliteit.”
Identiteit. Wordt geconstrueerd. “…een poëtische restauratie van een verbrokkeld en verdeeld zelf.” – “De individuele constructie van identiteit heeft de plaats van de biologische sekse als dominerende identiteitsbepalende factor ingenomen.” – “De reconstructie van de vrouwelijke identiteit is in volle gang.”
Identiteit (seksueel). “Gender en transgender, queer en post-queer markeren het nieuwe scala aan visies op seksuele identiteit aan het eind van dit millennium.”
Idioom. Moet persoonlijk zijn. “…kunstenaars die, hoewel evenzeer in de tijdstroom blijvend, een hoogsteigen idioom ontwikkelen dat tot diep in het buitenland gezien en gesmaakt wordt.”
Informatie. Altijd te veel. “Hij legt de vinger op de wonde van onze post-industriële samenleving: het overaanbod aan gedrukte informatie waarin de essentie steeds meer zoek raakt.”
Inhoud. “Zijn werk is dus bevrijd van elke inhoudelijke ballast en staat helemaal ten dienste van de vorm.” – “De essentie van dit ‘oeuvre’ moet men niet zoeken in de ‘inhoud’: deze schilderkunst beeldt niets af, betekent niets (is geen drager van welk concept dan ook), drukt niets uit (wil niet expressief zijn).”
In situ. Het atelier van de hedendaagse kunstenaar.
Instellingen (culturele). Hebben een risicoloze profilering.
Intellectueel (de). Wereldvreemd, impotent, narcistisch. Verzet bergen werk terwijl hij zichzelf bevredigt.
Interactie. Het doel van de kunst (zie ook Confrontatie). Interactie tussen kunst en stad, tussen oude kunst en nieuwe kunst, tussen kunst en leven.
Interactieve (het). Garandeert de betrokkenheid.
Interessant. Beheerste manier om de kwaliteit van kunst aan te duiden. “Het is wel jammer dat het Belgische publiek hier geen kennis kan maken met haar ongemeen interessante sculpturen.”
Internet. (1) Nog nooit was de intersubjectieve communicatie zo schraal als sedert het moment dat de informatie- en communicatiesnelwegen in gebruik werden genomen. (2) Er niet te veel meer van verwachten, nu het compleet in handen is van het wereldkapitalisme.
Interpretatie. Nooit sluitend of definitief. Kunst is voor verschillende interpretaties vatbaar.
Interview. (1) Voor de kunstenaar: er een hekel aan hebben. Voor de criticus: er dankbaar uit citeren. (2) Voor de interviewer: assertief zijn, zoveel mogelijk de geïnterviewde onderbreken. Voor de geïnterviewde: achteraf zeggen dat het interview een dwaze formule is.
Intimiteit. Contact tussen kunst en toeschouwer bij kleinschalige evenementen (zie ook Kleinschaligheid).
Ironie. Typisch voor kunst uit het postmoderne tijdvak. Vaak onderhuids en dubbel. “Onderhuidse, ironische of poëtische trekjes.” – “Ironisch en dubbelzinnig.”
Ismen. Zijn verwerpelijk. Gebruik nooit -ismen. “Naarmate hij ouder werd, liet kunstenaar x minder en minder -ismen doorschemeren.”
Jonge (kunstenaar). Moet worden verdedigd. “Dat de conservatieve Tate jonge kunstenaars een publiek forum wil bieden, kan alleen maar worden toegejuicht.”
Jongeren. Moeten erbij worden betrokken.
Jury. Onafhankelijk. Staat voor een moeilijke, zoniet onmogelijke opdracht. Wijzen op haar onevenwichtige samenstelling.
Kenners. Kleine groep bevoorrechten die mogen oordelen. “Het uitgesproken oordeel van een kunstkenner ontleent zijn kracht aan de reputatie van de beoordelaar, maar nog veel meer aan de macht verbonden met de plaats die betreffende inneemt binnen de instituten van de kunst.”
Kennis. Verstikkend. Wringt de ervaring de nek om. “Kennis belemmert niet zelden onze blik op de werkelijkheid.”
Kijkcijfers. Er met overduidelijke tegenzin rekening mee houden.
Kijken. Beter dan verklaren. “Ik wil liever kijken dan verklaren.”
Kind. Fris, onschuldig. “Zalig zij die het leven bekijken door de ogen van een kind.”
Kinderen. Moet naar geluisterd worden. Moeten inspraak krijgen.
Kitsch. Stel de retorische vraag: kunst of kitsch?
Kleinschaligheid. Antwoord op deze tijden van massaspektakel.
Kunst. (1) Belangeloos. (2) Houdt de wereld een spiegel voor. “Kunst biedt een andere kijk op de schijnbaar bekende wereld.” – “Ware kunst is agressief.” (3) “Kunst is wat we niet weten, waarover we vragen stellen en waarin we geheimen laten bestaan.” (4) Helend. “Kunst transformeert het schrikwekkende van het bestaan.”
Kunstcriticus. (1) Mislukt kunstenaar. (2) Denkt niet vanuit de praktijk van het maken van kunst, maar vanuit de kunstwereld, meer bepaald vanuit zijn plaats of status in de kunstwereld.
Kunstenaar. (1) Fundamenteel onbegrepen individu. (2) “De kunstenaar formuleert ideeën over de onzekerheid en de hoop van de wereld.” – “Hij duidt aan, stelt in vraag en legt de vinger op de wonde, troostend maar tegelijkertijd kwetsend.” – “De kunstenaar werkt vanuit pijn, walg en verzet om het valse kleinburgerlijke bewustzijn te doorbreken.” (3) De kunstenaar moet het doen met zichzelf, zijn hand, palet en penseel. Hij is een zoeker. Hij moet ‘iets’ uit ‘niets’ voortbrengen. (4) Niemand voelt zo intens als de kunstenaar. Niemand neemt zo alert waar.
Kunstgewoel. Te mijden als de pest, vooral door de kunstenaar.
Kunstgeschiedenis. Haar normen deugen niet.
Kunsthistoricus. Stoffig figuur. Legt zich toe op een klinische vergelijking en ontleding van kunstwerken. Begrijpt in wezen niets van kunst.
Kunstmarkt. Lucratief. Weerzinwekkend.
Kunstwereld. De wereld van de kunst die met de kunst echter niets te maken heeft. Incestueus en steriel. “Hij staat uiterst kritisch tegenover de kunstwereld waarin hij zelf functioneert en worstelt met de onmogelijkheid om als kunstenaar een subversieve positie in te nemen: elke radicale impuls wordt door het establishment bij voorbaat ingehaald en geneutraliseerd.”
Kunstwerk. (1) Venster op de wereld. (2) Een lichaam. (3) Stelt vragen, wil geen antwoorden geven. (4) Een les in levenswijsheid. “Het kunstwerk functioneert als een soort losmakende ervaring die het contact met de herinnering aan een paar levenswijsheden tot stand brengt.” (5) “Het kunstwerk is kunst omdat het tot de kunstwereld behoort.”
Kwaliteit. De norm (voor de selectie van kunstenaars en kunstwerken). Wordt in een oogopslag herkend. Proberen te meten. “Artistieke kwaliteit kun je niet in onderdelen uiteen pulken en benoemen.” – “Een kunstwerk grijpt je aan of niet.”
Kwetsbaarheid. Broosheid. Menselijke kwaliteit, komt veel voor in werk dat mensen afbeeldt. “We wilden ook alleen maar een individu, een persoon, dat gaf meer kwetsbaarheid.”
Laboratorium. Alternatief voor het museum. “Een vrije ruimte die regels in vraag stelt en ons erover doet nadenken.” Klein, flexibel initiatief waarin vooral wordt gezocht naar voorlopige vaststellingen.
Langzaam. “Een van de belangrijkste ontwikkelingen van de laatste tijd is de belangstelling voor het langzame.” – “In de beeldende kunst is er duidelijk behoefte aan een langzamer kijken en grondiger ervaren.” Zie ook Haast.
Lectuur. Wat de toeschouwer met beelden doet.
Leegte. (1) Wat onze postmoderne tijden in de greep houdt. (2) Scheppende kracht.
Leven. Proberen te laten samenvallen met de kunst. “Met zijn kunst knoopt de kunstenaar directe contacten aan met het leven.” – “Vlinderverzamelingen zijn dood, kunst bevindt zich in het leven.”
Lichaam (het menselijke). Moet in de representatie een krachtdadige ontmenselijking ondergaan. “Een rauwe en obsessieve maar tevens integere en poëtische verkenning van het lichaam.” – “Het leven, universeel verankerd in het sublieme mysterie van het lichaam.”
Locatie. Elke locatie is tegelijkertijd richtinggevend en limiterend. “Elk van deze ruimten draagt haar eigen geschiedenis mee.”
Maatschappelijke relevantie. Moet worden beoogd. “Wanneer kunst niet langer doel maar middel is, kan haar sociale betekenis toenemen.”
Maatschappij. “Kunstwerken vormen de afspiegeling van de maatschappij waarin kunstenaars leven, en plaatsen vraagtekens bij wat zich in die maatschappij afspeelt.”
Maatschappijkritiek. “Niets werkt zo op de lachspieren vandaag als maatschappijkritische kunst.” – “Kunst vanuit een kritisch maatschappelijk oogpunt maken is een riskante onderneming temeer omdat kunst niet de dwang verdraagt van de actualiteit.”
Mainstream. Het niet-afwijkende. Gebruik van de term houdt een depreciatie in. “Vijftien jaar geleden was kunstenaar x nog ok, nu is hij mainstream.” Kan uitzonderlijk ook als provocatie worden gebruikt. “Withney Houston is zo lekker mainstream.”
Maken (van een kunstwerk). Het maken van een kunstwerk is een bevalling. Het kunstwerk is dus het bloedeigen kind van de kunstenaar.
Marchand. Galerist.
Marge. Periferie. Interessante plek. “Het artistieke leven in de marge is een boeiend fenomeen.” Noodzakelijke plek om vanuit te opereren. “Vanuit de marge kan de kunstenares bepaalde aspecten aan het licht brengen, onopvallende en onmogelijk onder woorden te brengen gebieden.”
Markt. Ideologie die alles beheerst. “Hij deconstrueert het spanningsveld tussen de zogenaamde logica van de markt enerzijds en de ware noden van de mens anderzijds.” – “In de jaren ’90 bleef de markt over als enige ideologie.” – “Inmiddels wordt bijna alles beschouwd als handelswaar.”
Massacultuur. Gestandaardiseerde cultuur voor mensen zonder smaak. Maak gebruik van de prefixen ‘Mc-’ of ‘Disney-’.
Massamedia. Pure brainwashing. Ontmenselijkt. “De snelheid van de media is in staat om de kijker te herleiden tot een passief lijdend voorwerp.”
Materie. Waarmee de kunstenaar een gevecht levert. Dient te worden getranscendeerd. “De uiterste transcendentie van de materie tot een sterk vibrerende corona, is hier bereikt.”
Medium. “Kunstenaars richten zich niet langer op de essentie van een medium.” De grenzen vervloeien. “Bij kunstenaar x ontstaat met minimale middelen een sculpturalisatie van de schilderkunst.”
Mens. (1) Van hem moet een onflatteus beeld worden opgehangen. (2) Tonen in zijn kwetsbaarheid.
Mode. (1) Er niet aan mee doen. (2) Zich afvragen of het kunst is (zie ook Design).
Mogelijke (het). Waarover het in de kunst gaat.
Moralisme. Moet worden vermeden.
MTV. Ensceneert de vernietiging van beelden. “Door de opeenstapeling en de montage vreet het ene beeld het andere op.” Op MTV duurt een seconde zonder beeld of geluid een eeuwigheid.
MUHKA. Renault-garage. Wit kunstpaleis. Museum zonder parcours.
Multicultureel. Nastrevenswaardig. “Zijn multiculturele werkwijze vormt een tegengif voor een misplaatst eurocentrisme en het westers superioriteitsdenken.”
Multimediaal. Wijst op de aanwezigheid van video. Synoniem voor hedendaags.
Museum (algemeen). (1) Niet meer van deze tijd. Mausoleum, bedoeld om kunst als kunst te sacraliseren. Pseudo-religieuze ruimte. Het museum ontdoet de kunst van haar dynamiek. De kunst moet uit het museum breken en het museum moet over zichzelf reflecteren en zichzelf in vraag stellen. “We moeten altijd op zoek zijn naar strategieën om de kunst te activeren.” (2) Verleent artefacten de status van kunst, legitimeert artistieke pretenties. “Kunstwerken ontlenen hun waarde aan het feit dat ze in een museale context worden tentoongesteld.” – “Het museum definieert wat kunst is en wat niet en de juistheid van de definitie wordt bevestigd door de realiteit van de handelingen die men tentoonstellen noemt.” (3) Toeristische attractie. “In Amerika horen de musea inderdaad al tot de belangrijkste toeristische attracties, samen met de pretparken.”
Museum (voor Schone Kunsten). Monolithisch en zelfbevestigend. “Een museum voor schone kunsten is statisch van aard, het tracht voortdurend zichzelf vast te stellen.”
Museumarchitectuur. Waant zich belangrijker dan de kunst. Een gevaar voor de kunst, behalve als het een constructie op menselijke schaal is, of “als het in de schaduw staat van de kunst die er tentoongesteld wordt”. Spreek steeds over de museumboom.
Mysterie. “Gaat iedere denkbare techniek te boven en laat zich niet reduceren.” – “Het mysterie is het resultaat van de realiteit van de verbeelding en dat is de meest ingrijpende en allesomvattende realiteit die er bestaat.” Zie ook Verbeelding.
Natuur. Confronteert de mens met zichzelf. “…ik denk wel dat de natuur u als mens een spiegel voorhoudt: daar zijt ge uit ontstaan, daar kunt ge van leren vooral.” De kunstenaar hervindt er zijn rust. “Was het de hervonden gemoedsrust in de tot atelier getransformeerde schuur in de vrije natuur?”
Netvlies. Het beeld dat erop gebrand staat, laat de kijker niet meer los.
Nieuw. Vandaag nog moeilijk, zoniet onmogelijk te verwerven kwaliteit. “De onmogelijkheid om een waarlijk nieuw of zelfs puur beeld te produceren.”
Nieuwe media. Stel de vraag naar de gevolgen van de nieuwe media en technologieën voor onze kijk op de maatschappij, op intermenselijke communicatie, op taal, op het mensbeeld,… “De nieuwe media en technologieën hebben onze kijkgewoonten drastisch gewijzigd en aangetast.” Door hun snelle evolutie zijn de technologische media zeer tijdgebonden.
Noodzaak. Probeer nooit kunst te maken zonder innerlijke noodzaak. Kunst die niet in een noodzaak wortelt, is geen kunst. “Wat nodig zal zijn, zal blijken in de kunst.” – “Kunst komt niet van kunnen maar van moeten.” – “De gevraagde kunstenaars zijn noodzakelijkheden voor ons, en mogelijkheden die elkaar wellicht versterken en aanvullen.”
Oeuvre. Synoniem van ‘artistiek parcours’. Zeg dat de kunstenaar gestaag werkt aan een oeuvre en dat elk werk (of elke tentoonstelling) een consequente stap is in het artistieke parcours van de kunstenaar. Een oeuvre geraakt na verloop van tijd uitgekristalliseerd (zie ook Uitkristalliseren).
Onafhankelijk. Positie van de kunstenaar.
Onbewuste (het). Creatieve motor van de moderne kunstenaar. Gelijkaardige functie vervullen: het onderbewuste, de droom, de hypnose en de waanzin. “De rol van het onbewuste als creatieve motor, het belang van mythische en primitieve symboliek.”
Ondoordringbaar. Het kunstwerk is ondoordringbaar. “De kunstwerken van kunstenaar x tonen zich alleen als ondoordringbare materialisaties.”
Ongrijpbaar. “Ongrijpbaar is haar werk als een gedachtenstroom.”
Onmogelijk. “In het besef van wat niet meer mogelijk is, ligt de kiem van wat als modern kan worden getypeerd.”
Onstoffelijke. Kan oplichten in de materie.
Onthechting. “Kunst vraagt om onthechting en reflectie.”
Ontmoeting. Wat kunstwerken of media beogen. “In een ontmoeting tussen fotografie en filmisch beeld…” – “…de ontmoeting tussen een voorstel van de kunstenaar en een omgeving.”
Onverschillig. “Zijn werken laten geen bezoeker onverschillig.”
Onverwachte (het). Te vinden in het gekende, het gewone, het alledaagse.
Oordeel. Moet worden uitgesteld.
Oostenrijkse (kunst). Kunst van lust en dood, eros en thanatos, grootheidswaan en zelfkwelling, utopie en machinerie, freudiaanse analyse en lichaamscultus.
Open. “Kunst is een open indirecte propositie,” zie ook Voorstel. “Kunstmanifestie x is ‘open op alles’, en dan vooral op jongeren, vrouwen en Chinezen.” – “Daardoor werd de tentoonstelling een open vraagstelling naar de mogelijke plaatsen van kunst…”
Openheid. Noodzakelijk bij de productie en receptie van kunst. Tevens nodig zijn: geduld, tijd, respect en concentratie.
Oppervlakkigheid. Kenmerk van onze tijd. “Het is een reis naar het wonderland van de persoonlijke ervaring, ver verwijderd van de snelle visuele oppervlakkigheid van onze tijd.”
Overgave. “Je kan je alleen maar overgeven aan het werk en zijn oneindige dieptes, die naast het opwekken van een lichamelijke ongemak-kelijkheid ook nog eens je geest in verwarring brengen.”
Overstap. Maakt men altijd naar het grote publiek, zie ook Publiek.
Overstijgen (van de kunst). Het summum. “Deze kunstenaars zijn geselecteerd omdat ze de mogelijkheden van kunst overstijgen.”
Paden (platgetreden). Dienen verlaten te worden.
Paradox. Slotsom van vele gedachten en geschriften over kunst. Zeg bijvoorbeeld: “Door de afwezigheid van de mens stelt het kunstwerk precies die mens present.” Of: “De motieven worden én in beeld gebracht én aan het oog onttrokken.” Of: “De kunstwerken van kunstenaar x verenigen op een eigenzinnige wijze een vreemdsoortige aantrekking met een recalcitrante afwijzing.” Of: “Het onderwerp is tegelijkertijd aanwezig en afwezig, wordt de toeschouwer aangeboden en ontnomen.” Of: “Een schilderij dat cool is, maar tegelijk hoogstpersoonlijk.” Of: “De schilderijen zijn tegelijkertijd poëtisch en solide, dromerig en aards.”
Participant. Je wordt het soms onverhoeds. “Wat ik heel verwonderlijk vond was dat de mensen op de ene of andere manier plots deelgenoot werden in hetgeen we wilden vertellen…”
Passie. Allesverterend.
Pathos. Te vermijden. “Bij kunstenaar x is geen spoor te vinden van dramatisch of gratuit pathos.”
Perceptie. (1) Verloopt niet eenduidig of rechtlijnig. (2) Wordt door de kunst aangescherpt. “Het kunstwerk scherpt op een onnavolgbare manier onze perceptie aan.” (3) Subtiele kunst neemt haar tot thema.
Persoonlijk. “Kunstenaar x is er altijd op uit om bestaande beelden en thema’s eerst af te breken, te ontdoen van clichés, van sentimentaliteit en daarna op een persoonlijke manier te herscheppen.”
Perstekst. Materiaal voor free publicity.
Poëtisch. Van toepassing op zowat alles behalve gedichten. Synoniem van open, fragiel, emotioneel, kwetsbaar, onaangepast, speels. Werken met een poëtisch gehalte beklijven. “We willen het poëtisch hebben, zodat je er op je eigen manier in kan stappen.” – “Zijn schilderijen zijn abstracte poëtische impressies.” – “Een poëtisch klein koffertje.”
Poëzie. “Net als in een gedicht waar twee woorden in elkaars nabijheid prachtige poëtische beelden kunnen opleveren, bezit dit kunstwerk een nagenoeg onuitputtelijk beeldenreservoir.” – “Religieuze en erotische visioenen, alle bezield met de geest van ware poëzie.”
Politiek. (1) Rot. (2) Alles is politiek, de kunst in het bijzonder.
Portret. Het geloof in de individualiteit ervan is aangetast. “Zelfs het meest gelijkende portret zegt niets van wezenlijk belang over de geportretteerde.”
Portretschilder. Peilt naar de psychologie van zijn modellen. “Hij beschikt over het psychologische inzicht om door observatie tot de persoonlijkheidskenmerken van zijn modellen door te dringen.”
Postmodernisme. “Het postmoderne motto anything goes leidt tot een oogverblindende vervlakking.” – “De crisis van de betekenis in de kunst, die aanvangt met het modernisme en haar ultieme hoogtepunt kent in het hedendaagse postmodernisme, gaat gepaard met een gevoel van verlies.” De Grote Verhalen zijn uitverteld. “Het postmoderne deconstructiedenken waarin zowat alle zekerheden losgeschroefd werden.”
Postmodernist. Kunstenaar die tekst-, bouw- of beeldelementen uit verschillende stijlen citeert, bewerkt en combineert. Cynicus.
Poulain. Een kunstenaar die gepatroneerd wordt door Rudi Fuchs.
Praxis. Activiteit van een hedendaags kunstenaar. Spreek over de artistieke praxis of praktijk van kunstenaar x.
Première. (1) Er niet meer naartoe gaan. (2) Iedereen was er weer.
Presentatie. “De plaatsing en presentatie zijn van extreem belang geworden.”
Pretentie. Een voorstelling zonder pretentie. “Het is wat het is.” – “Het is ne keer wat anders.”
Proces. De wijze van werken van een kunstenaar of een curator. “Het creatieve proces staat atijd onder druk.” – “Het proces dat het werk doormaakt is voor mij van groter belang dan het uiteindelijke resultaat.” – “Tijdens het tekenproces gaat er van alles door hem heen. Het eindresultaat staat bij hem nooit van tevoren vast.”
Projectie. Kunst biedt er ruimte voor, tenzij ze te eenduidig en dogmatisch is. “De toeschouwer kan in de beelden wel zijn eigen projecties en verlangens kwijt.”
Projectmatig. Zo wordt bij voorkeur gewerkt.
Psyche. Er bestaat een noodzakelijk verband tussen de psyche van de kunstenaar en de formele eigenschappen van het werk.
Publiek. (1) Best zo ruim mogelijk. (2) Er contact mee zoeken. “Op diverse manieren is er een hernieuwde belangstelling voor het contact met het publiek.”
Puurheid. Onmiskenbare kwaliteit. “Hij vertrok van een uitgepuurde visie op de werkelijkheid om met louter schilderkunstige middelen een maximum aan gevoelsnuances uit te drukken in een uiterst economische beeldtaal.” Broos en kwetsbaar, wordt makkelijk aangetast. “Van zodra je begint te schaven en te zeggen hoe ze hun woorden moeten uitspreken of zichzelf moeten veranderen, dan tast je de puurheid aan.”
Ratio. Product van de Verlichting. Fundament van het fascisme en verwante onheilen.
Realisme. Waar de fotografie de schilderkunst van heeft bevrijd.
Realiteit. (1) Kunst ontstaat vanuit een onvrede met de realiteit. (2) De kunst kan wijzen op facetten van de realiteit waar we meestal aan voorbijgaan, zie ook Alledaags, Banaal en Perceptie.
Recensent. Onderbetaald. Weinig benijdenswaardige professie. Woont nog bij zijn moeder.
Relatie. Wat kunstwerken met elkaar aangaan. “Er zijn ruimtes waarin werken van diverse kunstenaars een relatie met elkaar aangaan.” – “Het gaat erom de werken een context te laten creëren voor elkaar.”
Representativiteit. (1) Na te streven. “Aan de hand van een ruime selectie van werken ontstaat een representatief beeld.” – “Het symposium brengt mensen en ideeën samen uit de volle breedte van het veld.” (2) Te vermijden.
Risico’s. Moeten worden genomen, mogen niet worden geschuwd.
Ruimte. (1) De kunst verhoudt zich ertoe. (2) Onderwerp van de kunst. “Het is de ruimtelijke suggestie die in haar werken centraal staat.” – “Gewoonlijk beschouwt men een ruimte als een functioneel iets, maar een ruimte kan echter een sterk mentaal of conceptueel middel zijn.”
Ruis. Wat een beeld onvermijdelijk met zich meebrengt.
Schilderkunst. (1) Is dood. Als anachronisme of als problematisch gegeven is schilderkunst evenwel het conceptuele en kritische medium bij uitstek. “Schilderen moet je steeds opnieuw definiëren.” – “Schilderkunst is een schilderkunst nà de schilderkunst.” (2) “Schilderkunst is een manier van denken.” (3) Commodity. Handelswaar. Makkelijk te maken, transporteren en verkopen.
Schoon. Uiting van appreciatie. Wat ‘schoon’ is, verdraagt geen nadere uitleg.
Selectie. Wezenlijk onaf of onvolkomen. “De selectie had ook een andere kunnen zijn.”
Sentimentaliteit. Moet vermeden worden. “Hij probeert de onderwerpen te ontdoen van sentimentaliteit.”
Specificiteit. Uniciteit, concrete realiteit van een kunstwerk. “Het werk dat vanuit zijn specificiteit helder wordt. En vandaar uit nieuwe impulsen geeft.”
Spieraam. Wordt het best door de schilder zelf opgespannen.
Sponsors. Worden bedankt. Zonder hen zou het niet mogelijk zijn. Een noodzakelijk kwaad.
Spreiden. Moet met de kunst gebeuren. De kunst moet gespreid worden over een zo breed mogelijk publiek, zie ook Publiek.
Spreken. Wat kunstwerken voor zichzelf doen.
Spreken (over kunst). Mag niet door de kunstenaar zelf gebeuren. De kunstenaar praat alleszins niet graag over zijn werk “omdat het kunstwerk dan weg verklaard wordt: er blijft dan zo weinig mystiek in de kunst”.
Staalkaart. Het gebodene is altijd een staalkaart van de mogelijkheden.
Stad. Entropisch landschap.
Steriel. “Hij vaart zijn eigen koers. Het steriele kunstgebeuren en de effectenjagerij zijn aan hem niet besteed.”
Stilte. Ze weervinden tijdens tentoonstellingen in begijnhoven, achter dikke kloostermuren, in parken, enzovoort.
Subjectiviteit. (1) Elke subjectiviteit moet het kunstwerk worden ontzegd. “De beelden van kunstenaar x hebben geen subjectiviteitsstructuur gemeenschappelijk.” Spreek over gedesubjectiveerde beelden. “Ik wantrouwde het idee van de subjectieve waarneming.” (2) Wordt door de kunstenaar in het kunstwerk geïnjecteerd.
Subsidies. (1) Moeten in vraag worden gesteld. (2) Je reinste verspilling.
Subtiliteit. Voor de fijnproevers. “Een stille werkelijkheid vol subtiele details.”
Subversief. Een kwaliteit. “De persoonlijke, vaak subversieve landschapsvisie in de hedendaagse kunst.”
Symbiose. Streefdoel van bepaalde kunstenaars. “De versmelting van orde en chaos, oost en west, privé en openbaar,…”
Taal. Spreek over de ‘taal’ van de schilderkunst, de ‘taal’ van de beeldhouwkunst, enzovoort.
Taboe. Moet worden doorbroken. Spreek altijd over ‘het laatste taboe’.
Talent (artistiek). Moet zo vroeg mogelijk worden opgespoord.
Technocratie. Waar men voor op zijn hoede moet zijn.
Tekenkunst. Zeer eerlijke kunstvorm, meer dan in beelden of schilderijen geeft de kunstenaar er zich bloot. “Op een schilderij kan je veel wegmoffelen en suggereren. In een tekening kan je niet liegen.”
Tekst. (1) Staat op gespannen voet met het beeld. (2) Is eigenlijk muziek.
Tekst (klassieke). Is eigenlijk verrassend actueel.
Tentoonstelling. Voedt onze onophoudelijke kijkdrift. Een collectief proces, een open uitwisseling. In het geval van een solotentoonstelling suggereren dat het eigenlijk één kunstwerk is.
Tentoonstellingsconcept. Eigen aan het tentoonstellingsconcept is dat er geen concept is. “De tentoonstelling vertrekt niet vanuit een welomlijnd concept.” – “Tentoonstelling x is geen tentoonstelling met duidelijk afgebakende thema’s of concepten.” – “We zijn vertrokken vanuit een min of meer vastomlijnd concept, maar gelukkig hebben we ons daarop niet laten vastpinnen.”
Tentoonstellingsmaker. Zie ook Curator.
Theorie. Belemmert de spontaneïteit en creativiteit. Kan ontsporen in puur dogmatisme. “Ik probeer zoveel mogelijk ruimte voor beeld te maken. En, ja ook niet te theoretiseren of zo.” – “De gevoeligheid van de poëtische antenne is hoe dan ook ontwikkelder dan het conceptuele vangnet van de theoreticus.” – “Dit moet een debat zijn dat zich niet opsluit in een louter theoretisch kader of niet strandt op filosofische beschouwingen.”
Tijd. (1) De kunstenaar brengt de tijd tot stilstand. De toeschouwer moet de tijd nemen: “Pas als men bereid is die tijd op te brengen, kan er iets ontstaan dat de visuele prikkels overstijgt.” (2) Zal alles leren.
Toekomst. Ligt in het verlengde van het verleden. Het is onzin te beweren dat er een breuk is tussen verleden en toekomst.
Toeschouwer. Essentieel bij de totstandkoming van het kunstwerk of tentoonstelling. Hij geeft de kunst betekenis. “Een rijk veld aan betekenissen gaat open, de kijker mag ze zelf invullen. Zo hoort een kunstwerk te spreken: in dialoog met zijn beschouwer, zonder geprepareerde theorie bovenop. Alleen daar kan kunst openbloeien, waar ze voor zichzelf kan spreken.” – “Het is goed om niets af te sluiten, en het aan de ervaring van de kijker over te laten.” – “Van de kijker verwacht de kunstenaar dat die de noodzakelijke tijd zal nemen om het beeld te bespieden, te analyseren of het gewoon tot zich door te laten dringen.” – “Als toeschouwer moet je je eigen weg uitstippelen.”
Toeval. Waardevol. Moet worden aanvaard of uitgelokt. “Het toeval is enkel forceerbaar door iemand die er de gevoeligheid voor ontwikkeld heeft.” – “Plaatselijk achtergebleven verf levert toevalligheden op die hij bewust laat bestaan.” – “Een onderzoek naar het belang van het toeval noemt de curator deze editie.”
Totale (het). Onmogelijk anno 1999, alleszins gevaarlijk.
Traditie. (1) Men schrijft er zich in. (2) Mag worden vernietigd als het denkbeelden betreft. “Het werk van kunstenaar x gaat over de vernietiging van traditionele ideeën over kunst.”
Transhumane (het). Het tijdperk dat binnenkort aanbreekt.
Twintigste eeuw. Op consumptie gericht. Functionalistisch. Snel en oppervlakkig.
Uitkristalliseren. Een kunstenaar of zijn oeuvre hebben aan scherpte en klaarheid gewonnen.
Uniciteit. Een mythe. “Ook de mythe van het unieke gebaar is in lucht opgegaan.”
Vanzelfsprekende (het). Waar de kunst ons van verlost. “Hij confronteert ons met onze als vanzelfsprekend aanvaarde denk- en gedragspatronen, die de alledaagse waanzin van onze existentie bepalen.”
Veld (van de kunst). “Het veld van de kunst is een veld waar alles voortdurend opnieuw wordt gecombineerd, waar alles openstaat om een volgende keer te worden weggelaten of hernomen, waar alles steeds weer dient te worden waargemaakt.”
Verbeelding. Waar de kunstenaar vorm aan geeft. Ze is richting- en stuurloos. “De verbeelding is de meest ingrijpende en allesomvattende realiteit die we als wezens met een bewustzijn te onzer beschikking hebben.”
Vergankelijkheid. De kunst is vaak vergankelijk, en confronteert ons met onze vergankelijkheid. “Zo lijkt deze tentoonstelling louter aan de vergankelijkheid gewijd.”
Verhaal. Waarvan het beeld moet worden ontdaan.
Verklaring. Waarmee theoretici en critici de kunst omgeven. “De zaken die wij maken zijn heel vaak voor onszelf onverklaarbaar, of we komen tot een vorm waarvan we ons achteraf afvragen hoe we ertoe gekomen zijn. Maar we zoeken daar niet altijd zelf een verklaring voor.”
Verkopen. Als kunstenaar zeggen dat het belangrijk is om verder te kunnen werken. Geef blijk van onthechting door te zeggen dat de verkoop van je werk je verwondert. “Ik prijs me gelukkig dat er mensen zijn die deze dingen kopen, en ik op die manier aan de kost kom.”
Verlangen. Bron van de artistieke creatie.
Verleden. Wat de kunst ons in herinnering brengt. “Haar beelden overbruggen een nog verder verleden, als verschijnen ze intact na eeuwenlang onder de grond te zijn bewaard.”
Verlies (financieel). Proberen te vermijden, zeker bij de eerste tentoonstelling die je organiseert.
Verlies (niet-financieel). Eeuwig thema van de kunst. Voorwerp van melancholische overpeinzingen. “Zijn poëzie zou je een poëzie van het verlies kunnen noemen.”
Vernissage. Wel aanwezig zijn, maar zeggen dat je je stoort aan de oppervlakkigheid. “Randverschijnselen als recepties, persconferenties en andere m’as-tu-vu-rituelen gaan overheersen op de kern van de zaak: de kunstenaar die zijn werk wil tonen aan een groot publiek.”
Verrassen. Iets wat de kunstenaar in de eerste plaats met zichzelf probeert, en vervolgens met de toeschouwer.
Vertegenwoordiger. Term waarmee de kunsthistoricus opereert. Kan nauwkeuriger omschreven worden als ‘mentor’, ‘protagonist’, ‘bron’, ‘stuwende kracht’, ‘pionier’, ‘spil’, ‘grondlegger’.
Verwantschap. Overeenkomst. Resultaat van een vergelijking tussen het werk van kunstenaar x en dat van kunstenaar y. Substantief van ‘gelijksoortig’. Op basis van verwantschap kan de invloed van kunstenaar x op kunstenaar y achterhaald worden. Het werk van kunstenaar x “roept het werk op” van kunstenaar y.
Verwondering. Geesteshouding van de kunstenaar. “Om haar verwondering niet te verliezen, wil kunstenaar x altijd de dingen nieuw bekijken.”
Verzamelaar. Speelt een belangrijke rol in het Belgische kunstcircuit, en een onbelangrijke in het Nederlandse. Er zijn verzamelaars die alleen geïnteresseerd zijn in de investering, anderen die het doen omwille van het prestige, en nog anderen die écht van kunst houden. In het laatste geval zeggen dat hij al vroeg kocht, nog voor de kunstenaar bekend was.
Virtuositeit. Waardeloos, zeker als het daarbij blijft.
Visionair. Het is weinige kunstenaars gegeven.
Vlaanderen. Economisch welvarende regio die de ontbinding van de Belgische federatie op het oog heeft. Demonstreert een pijnlijk gebrek aan solidariteit met de minder welvarende regio Wallonië.
Vocabularium. “Een kunstwerk wordt gerealiseerd vanuit het specifieke vocabularium van elke kunstenaar.” Zie ook Taal.
Voorbeeld. De kunstenaar heeft voorbeelden nodig, maar moet ze ook overstijgen.
Voorstel. Kunst kan voorstellen formuleren. Spreek ook over denkvoorstellen, proposities, hypothesen. “De projecten van kunstenaar x zijn voorstellen, zijn uitnodigingen tot een kritisch in vraag stellen van diverse systemen van macht en van de erbij horende manipulatie.” – “Zijn installaties nemen de vorm aan van een voorstel en geven aanleiding tot een interactie.” – “Het museum, een plaats waar de kunst voorstellen formuleert voor de maatschappij.” – “Voor veel voorstellen van jongere kunstenaars slaagt het museum er niet in om tot een bevredigende omgang met hen te komen, laat staan tot een gepaste presentatie.” – “Verreikende voorstellen voor tentoonstellingsprojecten, en in het bijzonder op kunstenaars toegespitste projecten, worden geïncorporeerd en gewaardeerd.”
– “Voor deze voorstel-beeld-tekst combinatie was het logische platform een poster.”
Vorm. Het wezen van de kunst, zie ook Inhoud.
Voyeur. Synoniem van ‘toeschouwer’. De toeschouwer of de voyeur is een gegeneerde getuige.
Voyeuristisch. Noodlottige eigenschap van de kijker. Kunstenaars spelen daarop in. “Ze mikt daarbij op de nieuwsgierigheidshonger en het daaruit voortvloeiend voyeuristische kijkgedrag van de kijker.”
Vrijblijvend. Typisch voor matig tot zwakke werken. Tegengesteld aan ‘scherp’, ‘dwingend’,…
Vrije beroepen. Potentiële verzamelaars.
Vrouw. Onderwerp van diverse kunstdisciplines. Sommigen laten zich inspireren door de bijna louter fysieke schoonheid van de vrouw. Anderen laten in hun werk ook kritiek meezinderen omtrent de positie van de vrouw in de maatschappij. Als kunstenaar is de vrouw het slachtoffer van historische uitsluitingsmechanismen.
Vrouwelijk. Lichamelijk, bevragend, gevoelig voor differentie. “…kunst van vrouwen gebaseerd op intens beleefde lichamelijkheid en cultureel bepaalde verschillen.” Fluïde, ontsnapt aan categorieën.
Waarneming. Moet worden vertraagd.
Wallonië. Achtergebleven regio, te vergelijken met Sicilië. Het Sodom van België, zoniet van Europa. “De dioxinevergiftiging blijkt zijn oorsprong niet te vinden bij de firma Verkest, maar in Wallonië.”
Weefsel (stedelijk). “De kunstenaar krijgt zo de mogelijkheid een complexere en diepgaande reflectie te ontwikkelen over de urbane ruimte en het stadsweefsel.” – “Zijn ingrepen zoeken een integratie met het stedelijk weefsel en met de bevolking.”
Wereldbeeld. Onzekerder dan ooit. “Tegenover een wereldbeeld dat, meer dan ooit, onzeker is geworden, tegenover de steeds wisselende en verglijdende contexten van de werkelijkheid, ziet de kunstenaar zich gedwongen een sterke verbeeldingskracht en een uiterst persoonlijke ervaringswereld te stellen.”
Wetenschap. Met kunst proberen te verzoenen. “De huidige grote wetenschappers behandelen uitermate complexe problemen op een heel bevattelijke manier.”
Woord (en beeld). De kunstenaar tast de grens tussen woord en beeld af, de kunstcriticus trekt met het woord precies een muur op.
Wreedheid. Gaat vaak samen met een onbehaaglijk soort schoonheid. “Deze zeer bevreemdende mengeling van wrede schoonheid, ongrijpbaarheid en gevaar is een sleutel tot het werk van kunstenaar x.” Spreek over ‘wreedaardige schoonheid’, ‘schoon en wreed’.
Zekerheid. Wat de kunstenaar zichzelf én ons ontzegt. “Hij gaat altijd een paar stappen verder dan het parcours dat je op je gemak zou stellen, hij weigert keer op keer om zijn zekerheden verder te ontwikkelen.” – “Hoe verder de waarnemer doordringt, hoe minder zekerheden hij overhoudt.”
Zichtbare (het). Verwijst naar het onzichtbare. Verhullend, bedrieglijk, er zit altijd iets achter. “Zo spelen zijn beeldhouwwerken een gevaarlijk spel met het lichaam en de geest, met het zichtbare en het onzichtbare, het materiële en immateriële.”
Zichzelf. Voor de kunstenaar: “De verantwoordelijkheid van de kunstenaar bestaat er in eerste instantie in om zichzelf te zijn.” Voor de toeschouwer: “Reageren op kunst betekent eerst zichzelf loslaten om daarna toegang te zoeken tot het domein waar nieuwe dingen zich aftekenen.”
Zijn. De kunst stelt de vraag ernaar. “De beeldhouwwerken confronteren ons met zijnsvragen zonder ooit belerend te willen zijn. Antwoorden op die vragen zijn er niet, er is alleen het besef dat er zoveel meer is dan die kleine mens met zijn gelimiteerde perceptie.”
Zuiderse (kunst). Warm en sensueel. “Van kunstenaars uit Brazilië verwacht men algauw zinnelijke en erotisch geladen kunst.”
Zuivere (het). Negatief: modernistische zuiverheid, een gevaarlijke waan. Leidt rechtstreeks naar Milosevic. Positief: gekoppeld aan ‘poëzie’, aan het ‘sublieme’ en ‘doorgedreven eenvoud’. “Een beeldhouwer op zoek naar het sublieme, naar zuiverheid en het zonderlinge.”
Zwijgen. Waarin de dingen zijn gehuld.