width and height should be displayed here dynamically

Hoe archiefonderzoek Hugo Debaere van de radar verdween

Rond de eeuwwisseling zag Bart De Baere, huidig directeur van het M HKA te Antwerpen, de kans om via de Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland (CVN) ‘een sprong te maken op het vlak van behoud en beheer van hedendaagse kunstenaarsarchieven’. De samenwerking met Nederland, waar men onder andere via het Deltaplan al langer aandacht had voor deze problematiek, leek hem een opportuniteit. ‘In Vlaanderen bespaarde men toen liever op een kist om een kunstwerk te bewaren, zodat men meer werken zou kunnen aankopen’, zo formuleert De Baere het vandaag. Het beleid, dat in die tijd focuste op de uitwerking van het topstukkendecreet, liep niet warm voor de uitdagingen rond het beheer en behoud van hedendaagse kunst.

Het CVN zag wel wat in het voorstel en Bart De Baere werd de Vlaamse voorzitter van de werkgroep die een projectbeschrijving uitwerkte. De werkgroep vatte een ambitieus plan op: via casestudy’s van kunstenaarsarchieven wilde men tot een algemeen en internationaal toonaangevend model voor de aanpak van dergelijke archieven komen. In september 2002 gingen twee pilootprojecten van start. Aan Vlaamse kant werden kunsthistoricus Gerrit Vermeiren en restauratiedeskundige Cleo Cafmeyer geëngageerd om zich over het archief van wijlen de Gentse kunstenaar Hugo Debaere (1958-1994) te buigen. Aan Nederlandse kant koos men het archief van de nog levende kunstenaar Daan van Golden als case, wat van onderzoeker Hans Janssen een ander soort aanpak vergde. Dat het aanvankelijk de bedoeling was om na deze pilootonderzoeken nog meer cases aan te pakken, blijkt onder meer uit de tussentijdse evaluatie op een symposium in april 2003. In het verslagboek van het symposium wordt onder meer de volgende doelstelling geformuleerd: ‘Het ontwikkelen van methodieken en modellen voor de opzet van verdere archieven die als voorbeeld kunnen dienen voor collectiebeherende instellingen. Men wil proberen om in drie jaar tijd zes kunstenaars te bewerken.’ Maar zoals Elsschot al wist: tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren. De output van het pilootproject aan Vlaamse kant over het archief van kunstenaar Hugo Debaere is tot vandaag niet eens toegankelijk.

 

Nimba

Maar zover is het nooit gekomen. Het bleef bij één Vlaamse en één Nederlandse case, waarbij het archiefonderzoek van Janssen eind 2003 afgerond werd en het Vlaamse in 2005. Het Stedelijk Museum voor Actuele Kunst (SMAK) te Gent, dat meer dan negentig procent van de werken van Debaere in bezit of in bruikleen heeft, beheerde de projectsubsidie van 100.000 euro die de Vlaamse Cultuurminister Bert Anciaux had uitgetrokken. De andere partner die het Vlaamse onderzoeksproject begeleidde, was de vzw On Line van Lieve Laporte, die ervaring had met digitalisering in het artistieke veld. Zij heeft van de ouders van Hugo Debaere ook het beheer over het archief van de kunstenaar gekregen.

Iedereen is het erover eens dat onderzoekers Vermeiren en Cafmeyer indertijd goed werk hebben geleverd. Volgens Bart De Baere voelde Vermeiren intuïtief de relatie tussen het archiefmateriaal en de kunstwerken goed aan. Over de vage grens tussen documentatie en kunstwerk zei Vermeiren op het symposium in april 2003: ‘Hugo Debaere is een interessante case om de verhouding tussen kunstwerken en documenten te onderzoeken. In de gedachtenwereld en de kunstpraktijk van Hugo Debaere bestaat immers geen strikte scheiding tussen het ‘documentaire’ en het ‘artistieke’, aanvankelijk omdat hij nogal conceptgericht te werk ging, later wegens de verankering van zijn kunst in fascinaties, in de werkelijke ervaring en voor een deel in het leven zelf. Hoe problematisch die scheiding tussen kunstwerk en document is, wordt al duidelijk bij een beschouwing van het foto-archief […]’ Over dit fotoarchief schreef Vermeiren een apart artikel, dat in juni 2003 in het magazine van het Fotomuseum in Antwerpen werd gepubliceerd.

Vermeiren lichtte op het symposium ook de plaats toe die het begrip Nimba in het artistieke denken van Debaere innam. Nimba is een berg in Guinee die de kunstenaar heeft beklommen én een populair sigarettenmerk in het West-Afrikaanse land. Het is niet alleen de titel van Debaeres eerste en bekendste mestsculptuur uit 1991, de naam duikt ook voortdurend op in het archiefmateriaal uit die periode. ‘In de aantekeningen vinden we de eerste vermelding van de berg Nimba in maart 1991, onder de schets van een berg waar een hoofd op rust. Vanaf mei 1991 zien we summier becommentarieerde schetsen verschijnen van de sculptuur zelf […]. De aantekeningen tonen aan dat Debaere voor dit beeld twijfelde tussen het medium en het materiaalgebruik (krijttekening op muur, beeldhouwwerk in gebakken leem of in mest, uitgesneden uit een metalen plaat). Ongeveer gelijktijdig met de schetsen van de Nimbasculptuur, duiken in de aantekeningen ook regelmatig tekeningen van rokende figuren op, of handen die een sigaret vasthouden, met soms expliciet de vermelding dat het om een Nimbasigaret gaat. Opmerkelijk is dat ook na de realisatie van ‘Nimba’ […], het woord regelmatig blijft opduiken in de context van andere nooit uitgevoerde ideeën of kunstwerken.’

 

Overvloed

Tijdens deze toelichting in april 2003 realiseerde men zich nog niet dat men een aantal verkeerde inschattingen had gemaakt over de duur en de omvang van het project. Er was onder andere een persoonlijk fotoarchief van zowat 3400 beelden, ruim 500 losse bladen met aantekeningen en meer dan 1200 tekeningen. De achtergebleven grondstoffen gaven een inzicht in het materiaalgebruik van Debaere, wat met het oog op de restauratie van zijn werk eveneens erg waardevol was. Door de overvloed aan data bleek het project om alles te inventariseren, te fotograferen en te ordenen al snel heel tijdrovend te worden. Drie jaar later waren zowat alle data opgeslagen. Er waren enkele interviews afgenomen van intimi van de kunstenaar. Vermeiren had een aantal zogenaamde clusterteksten geschreven waarin verbanden tussen verschillende soorten data werden toegelicht.

Het onderzoek was niet helemaal afgerond, maar het resultaat mocht er zijn, vindt ook Frederika Huys, hoofd collectie en conservering van het SMAK. ‘Het was werkelijk een goede tool, met een mooie weergave van heel veel data en heel veel afbeeldingen. Een buitenlandse curator kon aan de hand ervan vanop afstand een tentoonstelling over Hugo Debaere samenstellen.’

Toch zijn de data tot vandaag nog altijd niet toegankelijk, ook niet voor het SMAK zelf. In het CVN-evaluatierapport van mei 2007 lezen we: ‘On Line heeft indertijd de nodige software ten dele aangekocht en ten dele zelf ontwikkeld in het kader van het onderzoek Hugo Debaere en ontving daarvoor de met het SMAK overeengekomen vergoeding […]. De data zouden hetzij op de laptop hetzij door overbrenging op de server van het museum aan het SMAK zijn overgedragen, maar het SMAK kan tot op heden geen toegang tot deze data krijgen. Wellicht zit er een wachtwoord of code op de software die de toegang verhindert. On Line ontkent bewust een wachtwoord of code op de software aangebracht te hebben en zegt geen rechten op de informatie te kunnen laten gelden, omdat zij betaald is.’

De versie van Frederika Huys wijkt hier enigszins van af. Volgens haar liep het project het eerste jaar voorbeeldig, maar toen het bijna afgerond was, rees plots een probleem. ‘Lieve Laporte kwam met een advocaat op de proppen. Ze was van oordeel dat het museum een fee moest betalen voor het gebruik van de data. Daar konden wij als museum, dat nagenoeg het hele oeuvre van Debaere beheert, natuurlijk niet mee akkoord gaan. Van vijandigheid was geen sprake, maar Lieve zag de dingen nu eenmaal anders. Het was erg vervelend dat zulks pas op het einde boven water kwam.’

 

Verschil tussen software en data

Lieve Laporte zelf zegt verbijsterd te zijn over deze voorstelling van zaken. ‘Wij hebben nooit software aangekocht zoals het CVN-rapport beweert, maar zelf onze software ontwikkeld. Tijdens het project zijn er aanpassingen gebeurd in functie van de problematiek van het archiefonderzoek. Omdat ze in het SMAK geen computer ter beschikking kregen, hebben wij voor Gerrit een pc gekocht en Cleo er een in bruikleen gegeven. Meestal zaten ze hier bij ons: wij fungeerden als klankbord en deelden onze knowhow van het On Line-systeem.’

‘Dat de inventarisatie en conservering van de werken die in een loods in de haven lagen voor het SMAK een prioriteit was, die het grootste deel van het budget opslokte, vind ik goed. Maar Frederika was eenzijdig in de conservering van de werken geïnteresseerd, het inhoudelijk-interpretatieve aspect van het archief vond ze bijkomstig. Daardoor was er na een tijd geen communicatie meer tussen haar en Gerrit. De toenmalige opvolger van Jan Hoet, Peter Doroshenko, was niet op de hoogte van het project. Het kwam tot een crisis toen Frederika Cleo verplichtte haar computer leeg te halen en alles bij het SMAK op een computer te plaatsen. Daarop is er begin 2004 een crisisvergadering belegd, waarop we duidelijk hebben gemaakt dat wij wel onze data wilden geven, maar dat we onze software, die trouwens een lokaal systeem is, niet konden overhevelen of laten kopiëren. Data vertalen naar een publiek systeem kost tijd en eigenlijk is dat een nieuwe fase in het archiefproject. De opzet van dit pilootproject was niet een kant-en-klaarproduct voor directe toepassing af te leveren, maar te zoeken naar een geschikte methodologie. Door nog meer onderzoeksprojecten uit te voeren, hoopte men op basis van best cases tot een handleiding en methode te kunnen komen. Frederika is kwaad opgestapt tijdens die crisisvergadering, waarvan ik de notulen bewaard heb. Doroshenko reageerde op een zakelijke, coöperatieve manier. Na de vergadering heeft onze advocaat ons standpunt, namelijk dat men een onderscheid moet maken tussen data en software, in een brief uiteengezet. De brief eindigt met de bevestiging dat we bereid zijn tot samenwerking en met de vraag een aantal data voor te stellen voor een nieuwe vergadering. Maar sindsdien hebben we niets meer vernomen. Of er na 2004 nog iets gebeurd is in het kader van het project is me dus niet duidelijk.’

Ook Huys weet niet of er zich de laatste tijd nog iemand om de zaak bekommerd heeft. Ze vermoedt dat de administratie Cultuur met de verdere opvolging bezig is geweest. ‘Het is in elk geval duidelijk dat er ergens een neutrale instantie moet komen, waar onderzoekers de verzamelde data kunnen raadplegen en wij toegang hebben om gegevens toe te voegen.’

 

Niets verloren

Bij het Agentschap Kunsten en Erfgoed verzekert Hans Feys ons dat de administratie zich de laatste jaren niet heeft ingelaten met het dossier. ‘Ik raad u aan contact op te nemen met CVN. Wat ik me over het dossier Hugo Debaere herinner, is dat we een aantal jaren geleden een subsidie hebben vrijgemaakt om het probleem van de toegankelijkheid op te lossen via de Nederlandse Rijksdienst Kunsthistorische Documentatie. Het resultaat daarvan is me niet bekend. Uiteindelijk is de ontsluiting niet onze bevoegdheid, wij zijn in dit dossier hoogstens betrokken als subsidieverlener. Maar de vraagstelling naar wat er moet gebeuren met de archieven van hedendaagse kunstenaars is natuurlijk interessant en actueel.’

Bij de CVN kregen we eerder te horen dat de dame die voor het dossier verantwoordelijk was, Mieke Langenberg, er niet meer werkt en al enige tijd in het buitenland woont. CVN beloofde haar naar aanleiding van onze vragen een e-mail te sturen, maar daar kwam geen reactie op. Ook bij de Rijksdienst Kunsthistorische Documentatie in Den Haag werden we niet wijzer. Blijkbaar is niemand nog met de opvolging van het archiefonderzoek bezig.

Toch hoeft dat geen reden te zijn om te wanhopen. De gegevens die gedigitaliseerd werden tijdens het project kunnen nog altijd ontsloten worden, al zal het tijd vergen. Lieve Laporte schat dat een extern bureau daar met een heel team een jaar zoet zal mee zijn. Eind 2009 heeft ze met de huidige SMAK-directeur, Philippe Van Cauteren, een opbouwend gesprek gehad over de kwestie. Van Cauteren heeft haar toen beloofd samen te zitten met de ouders van Debaere, wat in april 2010 een eerste keer gebeurd is. ‘Die mensen hebben indertijd van Bart De Baere en Jan Hoet mooie perspectieven gekregen, zoals exposities in het buitenland’, zegt Laporte. ‘Hopelijk komt daar ooit iets van terecht, want zij koesteren nog steeds de hoop op een toekomst voor het oeuvre van hun zoon.’