ICONOCLASH
De vernietiging van twee immense, in de rotsen uitgehouwen boeddhabeelden door de Taliban veroorzaakte vorig jaar een schokgolf in de westerse media, die bij uitstek iconofiel zijn. De beeldenstormerij van de Taliban en hun medestanders, die met de iconoclastische missie van 11 september 2001 tot hun ondergang zou leiden, benadrukte echter nogmaals dat beelden een afgrondelijke haat en agressie kunnen oproepen. Iconoclash, een tentoonstelling in het Zentrum für Kunst und Medientechnologie (ZKM) van Karlsruhe, neemt de ‘Bilderkriege’ tussen iconoclasten en iconofielen in verschillende tijden en op uiteenlopende terreinen onder de loep. Er wordt uitgebreid ingegaan op het symbolische iconoclasme van de moderne kunst, die met de abstractie het (herkenbare) beeld uit de beeldende kunst weerde. Behalve voor de abstracte schilderkunst van onder meer Malevich, is er ook aandacht voor Duchamp en de theoretische en artistieke repercussies van zijn werk. Terwijl het iconoclasme van de (historische) avant-garde grotendeels van symbolische aard was (er werden geen echte kunstwerken beschadigd, hooguit reproducties, zoals bij Duchamps L.H.O.O.Q.), zijn in Karlsruhe diverse voorwerpen te zien die het slachtoffer zijn geworden van een veel gewelddadiger religieus iconoclasme.
De drie grote monotheïstische religies verzetten zich vanaf hun ontstaan tegen heidense praktijken en de bijhorende ‘afgodsbeelden’, maar het christendom liet dankzij de leer van de incarnatie een veel positievere benadering toe van het (religieuze) beeld dan jodendom en islam. God was in de gestalte van Christus mens geworden, een wezen van vlees en bloed, dus mocht men hem in zijn sterfelijkheid afbeelden en in vergankelijke beelden vereren. Deze beeldvriendelijke houding zette zich echter niet zonder slag of stoot door. De iconoclasten uit het Byzantijnse rijk van de achtste eeuw veroordeelden het afbeelden van Christus als afgoderij; hun tegenstanders, die het pleit uiteindelijk wonnen, stelden daarentegen dat de gelovige niet het beeld zelf vereerde, maar het voorbeeld – Christus dus, of een heilige – door het beeld heen. Het westerse christendom zou met de Reformatie zijn eigen golf van iconoclasme beleven. In Iconoclash zijn voorbeelden te zien van tekeningen en sculpturen uit het Duitstalige gebied die door beeldenstormers zijn ‘bewerkt’. Uit schilderijen van onder meer Lucas Cranach de Oude blijkt echter ook hoe de iconoclastische impulsen in Duitsland werden omgezet in een nieuwe, protestantse religieuze kunst – mede onder invloed van Luther, die niets moest hebben van beeldenstormerij. Cranachs Kruisiging met Longinus (1538) is een nieuwsoortige, ‘kale’ compositie met op het doek geschreven teksten die het beeld van een eenduidige boodschap voorzien (net als in een strip is te zien wat Longinus zegt, namelijk “Warlich diser Mensch ist Gotes Son gewest”). De rol van de taal biedt een interessante parallel met de eveneens in de tentoonstelling vertegenwoordigde conceptuele kunst, die ondanks het wantrouwen tegenover het visuele toch beeldende kunst bleef. Nog de meest radicale conceptuele tekstwerken bestaan bij de gratie van een verdrongen, bekritiseerd beeld, en bij de vormgeving van de teksten gaat het wel degelijk ook om de look. Iconoclasme levert altijd weer nieuwe beelden op.
Iconoclash wil volgens de ondertitel leiden naar een positie “Jenseits der Bilderkriege in Religion, Wissenschaft und Kunst”. De aanwezigheid van ‘wetenschap’ tussen ‘religie’ en ‘kunst’ doet in eerste instantie wat vreemd aan. Toch zijn er ook in de wetenschap felle twisten geweest over de rol van het beeld, met name in de wiskunde. Een deel van de tentoonstelling gaat daarover; behalve voor mathematische modellen is er onder meer aandacht voor satellietbeelden en de iconografie van de foetus. Hier wordt de polemische intentie van de samenstellers zichtbaar, of toch van enkele onder hen, met name Bruno Latour en Peter Weibel. Hun stelling luidt dat, terwijl de wetenschap nu in ongekende mate beeldend is, de kunst obsoleet dreigt te worden door haar kritische houding ten opzichte van het visuele. Weibel, de directeur van het ZKM (die zich weer eens niet geneert om ook enkele van zijn eigen kunstwerken in de tentoonstelling op te nemen), is voorstander van een optimaal in de samenleving geïntegreerde kunst, die even nuttig is als de beelden van de wetenschap. De kunst zou daartoe haar ambitie om kritisch stelling te nemen ten opzichte van de dominante beeldcultuur vaarwel moeten zeggen. In feite scharen Weibel en Latour zich gewoon aan één kant van de tegenstelling iconoclasme/iconofilie, en suggereren ze dat het nu maar eens afgelopen moet zijn met iedere vorm van wantrouwen of kritische distantie tegenover welk beeld dan ook. Daarmee wordt hun pretentie om jenseits der Bilderkriege te geraken nogal ongeloofwaardig.
Wat de samenstellers van Iconoclash hebben veronachtzaamd, is dat het iconoclasme van de moderne kunst samenhing met een kritiek op de massacultuur – een kritiek die zulke uiteenlopende auteurs als Clement Greenberg en Guy Debord verenigde. In Karlsruhe is een DVD van Debords laatste film te zien, In Girum Imus Nocte et Consumimur Igni (1978), waarin ‘gedetourneerde’ filmfragmenten van onder meer veldslagen worden afgewisseld met nogal elegische opnames van een voorbijschuivend Venetië, terwijl een stem vertelt over de mislukte strijd van de Situationisten tegen de dominante cultuur. Debords kritiek op het ‘beeld geworden kapitaal’ van de spektakelmaatschappij leidde onder meer tot een dubieuze passage in La Société du spectacle, waarin hij zover ging om te stellen dat het oog van alle zintuigen het gemakkelijkst te misleiden is. In Girum… toont echter aan dat hij ook positief en inventief met beelden kon omgaan, zij het in combinatie met een woordenstroom om ze enigszins in toom te houden. Het is jammer dat de vertoning van deze film niet wordt aangegrepen om dieper in te gaan op de omgang met de erfenis van het situationisme in de hedendaagse kunst. Ook veel hedendaagse kunstenaars ‘detourneren’ immers beelden uit de massamedia. In tegenstelling tot Debord zetten zij niet het beeld als zodanig in de beklaagdenbank, maar een stompzinnige beeldconsumptie die verschillen wegvaagt en geen reflectie meer toelaat op de producten – beelden, maar overigens evenzeer teksten, of amalgamen van beide – die de cultuurindustrie over ons uitkiepert. Terwijl algehele, onkritische beeldverering het beeld in feite juist devalueert, zijn sommige iconoclasten misschien wel de echte iconofielen. Oorlogen zijn nu eenmaal zelden overzichtelijk, en dat geldt ook voor Bilderkriege.
• Iconoclash. Jenseits der Bilderkriege in Wissenschaft, Religion und Kunst loopt tot 4 augustus in het Zentrum für Kunst und Medientechnologie (ZKM), Lorenzstrasse 19, 76135 Karlsruhe (0721/81.00.0; www.zkm.de en www.iconoclash.de).