width and height should be displayed here dynamically

Bertrand Lavier

Het werk van Bertrand Lavier is een discours over schilderkunst. Zijn retrospectieve tentoonstelling in het Musée d’art moderne de la Ville de Paris begint dan ook krachtig met het uiteenzetten van zijn premissen. Ze verzandt echter vrij snel in een eindeloos demonstratief betoog, dat niet verder reikt dan pedagogische bedoelingen. Op het eind van het parcours is het discours verworden tot een parodie van het oorspronkelijke uitgangspunt. De kunstenaar is een karikatuur van zichzelf geworden, en het werk bestaat nog slechts uit de zoveelste variatie op hetzelfde thema.

Reeds meer dan twintig jaar beschildert Bertrand Lavier objecten. Belangrijke voorbeelden zijn een piano (Gabriel Gaveau, 1981), een koelkast (Westinghouse, 1981) of een auto (Mercedes 190, 1990). De werkelijkheid wordt afgebeeld door het af te beelden voorwerp te nemen en het in dezelfde kleur te beschilderen, met een expressionistische toets, door de kunstenaar zelf zijn touche Van Gogh genoemd. De objecten die Lavier met zijn gepersonaliseerde toets bedekt, krijgen daardoor niet alleen het statuut van een kunstwerk; tegelijk wordt het object gelijkgesteld aan zijn afbeelding. De afbeelding van de werkelijkheid kan alleen ontstaan door het origineel te bedekken, door het aan het oog te onttrekken en dus uiteindelijk te laten verdwijnen.

Het is een eenvoudige geste, die onmiddellijk een hele reeks vragen oproept, over de relatie tussen de werkelijkheid en haar afbeelding, het verschil tussen afbeelding en voorstelling, representatie en presentatie, drager en huid (support-surface!), maar vooral over de rol van de kunstenaar bij deze magische transformatie – allemaal vragen die Lavier op een ironische manier en met een zekere lichtheid beantwoordt. Helaas blijkt deze lichtheid op langere termijn zijn onvermijdelijke achilleshiel te zijn.

Intrigerend zijn een reeks spiegels die hij begin jaren negentig met kleurloze acrylverf in grove toetsen (be)schilderde. Deze spiegels weerkaatsen nog wel het licht, maar niet meer het beeld. In een smalle ruimte tegenover de beschilderde spiegels hangt een recente reeks op doek gereproduceerde foto’s van met krijt beschilderde vitrines, met straatnamen als titel: Avenue Montaigne, Rue Louise Weiss, Rue Réamur en Rue du Faubourg Saint-Honoré (2000) – niet toevallig straten met een belangrijk aantal kunstgaleries. Deze ‘gestuele schilderkunst van de ruitenwasser’, die formele gelijkenissen vertoont met de ‘spontane’ drippings van Jackson Pollock, heeft geen artistieke pretentie. De brede strepen krijt hebben als enige functie de vitrine in voorbereiding aan het oog van de voorbijganger te onttrekken. Lavier geeft deze schilderkunstige geste een artistiek statuut, waarbij de toeschouwer niet onmiddellijk beseft wat hij ziet; hij weet ook niet aan welke zijde van de vitrine hij zich bevindt, de zijde van de kunst of die van de werkelijkheid, de zijde van de maker of die van de beschouwer.

Na deze introductie toont Lavier in de eerste zaal het volledige ensemble van zijn in 1984 gerealiseerde Walt Disney Productions. In een van de stripverhalen van Walt Disney, dat in het Franstalige Le Journal de Mickey verscheen onder de titel Traits très abstraits, bezoeken Minnie en Mickey Mouse een museum van moderne kunst. De kunstwerken die ze daar te zien krijgen, zowel schilderijen als beeldhouwwerken, werden door Lavier ‘op ware grootte’ gerealiseerd en in een gelijkaardige ruimte samengebracht. In tegenstelling tot de normale procedure van de kunst, die in de afbeelding naar de realiteit verwijst, wordt hier een realiteit gereconstrueerd, of beter, gecreëerd op basis van haar fictieve afbeelding.

De uiteraard abstracte kunstwerken zijn een perfecte parodie op de kunst van de jaren vijftig en zestig. Organische vormen die duidelijk geïnspireerd zijn op de beeldhouwkunst van Henry Moore, worden hier bedacht met vrolijke pop-artkleuren.

In de tweede helft van de jaren tachtig trachtte Lavier ook de beeldhouwkunst te ‘deconstrueren’, dit keer echter met veel minder succes. Zijn onderzoek beperkt zich tot het eeuwige probleem van de relatie tussen de sculptuur en haar sokkel, een probleem dat sinds Rodin en Brancusi door talrijke beeldhouwers, van de minimalisten tot Didier Vermeiren, op een geraffineerde en intelligente manier is benaderd. Laviers Brandt/Fichet-Bauche (1985), een koelkast van het merk Brandt op een brandkast van het merk Fichet-Bauche, of zijn Ikea/Zanussi (1986), een kleerkast op een diepvriezer, getuigen van weinig subtiliteit.

Met het tentoonstellen van zijn verongelukte Alfa Romeo wordt zijn kunst er niet bedachtzamer op. Zogezegd maakt hij hier een synthese tussen Warhols Accidents en de compressions van César, maar daarmee is nog niet gezegd dat deze synthese zinvol is. Ook zijn parodie op de antropologische musea, waarin hij een slot uit het grootwarenhuis La Samaritaine hetzelfde statuut geeft als een slot van een Dogonhuis uit Mali, stijgt niet uit boven de ordinaire gag of goocheltruc in het genre ‘hoe verandert men een kajak in een Griekse vaas?’. Men kope een kajak bij de Vieux Camper, men verniele hem moedwillig en laat hem dan door een restaurateur van Griekse vazen restaureren. Vervolgens zet men hem op een sokkel in een museum. Moraal van het verhaal: het enige verschil tussen ordinaire gebruiksvoorwerpen en waardevolle museumstukken is dat de eerste gerepareerd en de tweede gerestaureerd worden.

 

• Bertrand Lavier nog tot 22 september in het Musée d’art moderne de la Ville de Paris, 11 avenue du Président Wilson, 75116 Parijs (01/53.67.40.00; www.paris-france.org/MUSEES).