width and height should be displayed here dynamically

Inleiding op L’idiot de la famille van Jean-Paul Sartre

De meest omvangrijke projecten van Jean-Paul Sartre (1905-1980) bleven onvoltooid: zijn filosofisch hoofdwerk Critique de la raison dialectique, waarvan het eerste deel verscheen in 1960, maar ook het driedelige boek over Gustave Flaubert, waaraan hij bijna onafgebroken werkte gedurende de jaren zestig. De vraag die Sartre zich stelt aan het begin van deze tekst van meer dan 3000 bladzijden, is eenvoudig: ‘Qu’est-ce qu’on peut comprendre d’un homme aujourd’hui?’. Wat kunnen we vandaag van een mens begrijpen? Is het mogelijk om een evenwicht te vinden tussen enerzijds geschiedenis, maatschappij en marxisme, en anderzijds psychologie, individu en existentialisme? Kunnen we ontsnappen aan de norm en de mode, of zijn onze woorden en daden juist een direct en onomkeerbaar gevolg van de tijdsgeest?

Dat Sartre besluit om die vragen te beantwoorden aan de hand van Flaubert is niet toevallig. Met de kluizenaar van Croiset heeft hij een haat-liefdeverhouding. Flaubert is een reactionaire estheet en een nihilistische adept van l’art pour l’art, die zich voor geen enkele maatschappelijke zaak kan engageren. Zijn artistieke verlangens getuigen van ‘een passie voor het imaginaire’, die de mens ertoe brengt nagenoeg alles wat bestaat aan te grijpen als onderwerp voor esthetisch genot, zonder het eigen bestaan op het spel te zetten. Alleen al het idee om in te grijpen in de werkelijkheid, en de dingen te veranderen, wordt vanuit die optiek futiel en naïef. Sartre is het daar niet mee eens, en pleit, bijvoorbeeld in Qu’est-ce que la littérature? uit 1948, voor engagement en politiek handelen. Toch blijft Flaubert voor hem eerder fascinerend dan verwerpelijk, omdat hij de positie van de burgerlijke kunstenaar en van de moderne kunst als geen ander zichtbaar heeft gemaakt, om te beginnen met Madame Bovary uit 1856. Flaubert is door en door neurotisch en precies daarom exemplarisch, als kunstenaar maar ook als moderne mens: wat hij wil is precies door zijn veilige en afzijdige positie onbereikbaar. Flauberts oeuvre en biografie laten Sartre toe ook de twintigste-eeuwse moderniteit te bekritiseren, als tijdperk waarin de opkomst van massamedia mensen voornamelijk tot toeschouwers maakt, en iets nog slechts waardevol lijkt – maar eigenlijk ontledigd wordt – als het op televisie komt of (sinds de eeuwwisseling) online wordt gereproduceerd.

De hiernavolgende fragmenten zijn afkomstig uit het tweede boek (Neurose en programmatie bij Flaubert: het Tweede Franse Keizerrijk) van het derde deel van L’idiot de la famille – een deel dat de opmaat had moeten vormen tot een nooit geschreven slotstuk over Madame Bovary. Sartre beschrijft de problemen waarin Flaubert terechtkomt na de val van het Second Empire, het Tweede Franse Keizerrijk in 1870. Na de revolutie van 1848 is de Tweede Franse Republiek gesticht, met Charles Louis Napoleon Bonaporte als democratisch verkozen president. Deze Napoleon streeft een alleenheerschappij na en voert in 1852 een antiparlementaire grondwet in, waarna hij als Napoleon III over Frankrijk regeert. Dat duurt tot in 1870, wanneer de Frans-Pruisische Oorlog uitbreekt en Parijs onder de voet wordt gelopen door de Pruisen. Napoleon III slaat op de vlucht. In de Franse hoofdstad is in de lente van 1871 voor een paar maanden de progressieve Commune aan de macht, die eind mei gewelddadig wordt neergeslagen door het Franse leger, waarna Frankrijk in 1872 weer een republiek wordt – een regime dat eigenlijk tot op de dag van vandaag voortduurt.

Flaubert, zo beschrijft Sartre, bekijkt en becommentarieert die omwentelingen zonder er zelf aan deel te nemen. Al snel begint hij na te denken over het schrijven van een roman met als werktitel Onder Napoleon III, waarin hij wil afrekenen met de leugenachtige maatschappij van het keizerrijk. Sartre legt de paradoxen bloot die dat project onmogelijk maken. Flaubert heeft eigenlijk, zonder dat hij het lijkt te beseffen, vooral heimwee naar de jaren waarin Napoleon III aan de macht was. De roman over die periode kan dus niet anders dan onvoltooid blijven. Als kunstenaar heeft Flaubert heeft alleen maar ‘goed’ gefunctioneerd en ‘geproduceerd’ in de pseudoaristocratische, leugenachtige, ondemocratische en lege maatschappij van het Second Empire. Meer nog: het keerpunt in het leven van Flaubert, namelijk de geestelijke en lichamelijke ‘crisis van Pont-l’Évêque’ in januari 1844 en het daaropvolgende besluit zich terug te trekken uit het maatschappelijk leven ten voordele van de kunst, vereist en ‘voorspelt’ de opkomst van het Tweede Keizerrijk. Flaubert heeft de schone schijn van het Second Empire nodig om zich zorgeloos over te kunnen geven aan het fictieve realisme van zijn literaire creaties. Zo slaagt Sartre er niet alleen in om de onvoltooidheid van het romanproject Onder Napoleon III te verklaren, hij toont ook hoe bij Flaubert biografie en geschiedenis, leven en politiek, met elkaar verknoopt zijn.

 

Christophe Van Gerrewey