Institution Building
Een wekenlange, publieke therapiesessie over de betekenis en relevantie van instituten vandaag – dat was de tentoonstelling Institution Building, georganiseerd door het CIVA, International Centrum voor de Stad, de Architectuur en het Landschap. Het instituut ging op de sofa liggen en de bezoekers luisterden mee. De tentoonstelling, georganiseerd in tien hoofdstukken die op tien opeenvolgende donderdagen openden, begeleid door een reeks korte lezingen, bevroeg ‘de verschillende elementen van een museum – niet alleen de meest zichtbare delen (zoals de expositie zelf), maar ook de minder publieke, vaak verborgen onderdelen (zoals archief, administratie, onderhoud)’, aldus curatoren Nikolaus Hirsch, Matylda Krzykowski en Cédric Libert. Het resultaat was een zelfreflectie over instituten in het algemeen en het CIVA in het bijzonder, dat binnenkort verhuist naar het gebouw van Kanal Centre Pompidou, in de noordrand van Brussel. Voor de kersverse artistieke directeur Hirsch was het onderwerp Institution Building overigens niet nieuw; in 2009 was hij een van de redacteurs van een publicatie met dezelfde titel.
De tentoonstelling was uitgebreid en de hoeveelheid zaaltekst aanzienlijk, maar de rode draad betrof de relevantie van museale instellingen – die doorgaans in termen van canonisering, continuïteit en autoriteit begrepen worden – in een veranderende, onzekere samenleving. De uitleg bij het thema ‘Agency’ (zelfstandig handelen) was tekenend: ‘Culturele instellingen lijken plaatsen van stabiliteit, bewaring en uiteindelijk canonisering. Maar vandaag, in de eerste decennia van de eenentwintigste eeuw, worden ze steeds instabieler en definiëren ze zichzelf meer en meer als actieve spelers in plaats van inerte tempels van een homogene cultuur.’
In hoofdstukken als ‘Hospitality’, ‘Format’, ‘Collection’, ‘Audience’ en ‘Pedagogy’ nam Institution Building een kijk ‘achter de schermen’ van instituten, bijvoorbeeld aan de hand van een opmerkelijk document, opgevist uit CIVA’s eigen archief, dat de communicatie vastlegde tussen architect Victor Horta en de aannemer Blaton over de budgettering van het nieuwe gebouw voor het Paleis voor Schone Kunsten in Brussel. De curatoren brachten zo onderbelichte aspecten van instituties zoals budget, arbeid, organisatie, logistiek en politieke agenda’s aan het licht.
In andere hoofdstukken, zoals het genoemde ‘Agency’, maar ook ‘Emancipation’ en ‘Environment’, kwamen meer algemene maatschappelijke thema’s aan bod, zoals dekolonisatie, feminisme, ecologie, of, specifieker voor de bebouwde omgeving: publieke ruimte, gentrificatie en materiaalgebruik. Binnen deze tweede categorie raakte het verband met het onderwerp ‘instituten’ soms zoek. Onderzoek door Simon Denny en Linda Kantchev naar blockchains, een door Maria Fernanda Serna gereconstrueerde glazen koffer of kist voor planten (vroeger gebruikt om exotische planten te importeren, een zogeheten caisse de Ward), of documentaires van Jean Painlevé over zeedieren, hoe interessant ook, droegen niet rechtstreeks bij aan een reflectie over instituten. Hedendaagse thema’s werden soms wat geforceerd aan de orde gesteld; aandacht voor het werk van de miskende modernistische architect Simone Guillissen-Hoa had er evengoed op een andere (volwaardige) tentoonstelling kunnen zijn. Het behandelen van een onderwerp als dekolonisatie door de concrete lens van een verzameling, zoals in het hoofdstuk ‘Collection’, was veel relevanter.
Het voordeel van een ‘groeiende’ tentoonstelling is dat je er meerdere keren en onder verschillende omstandigheden op bezoek kunt gaan en er andere indrukken aan overhoudt. De ene dag kwam Institution Building over als het afvinken van urgente maatschappelijke kwesties en het vluchtig belichten van gerenommeerde architectuurpraktijken en academici uit België en daarbuiten, met name uit het Angelsaksische netwerk van Hirsch. De lijst van samenwerkingen leest als een festival line-up: dat processen van canonisering in vraag worden gesteld, blijkt relatief. Op andere dagen was de tentoonstelling een prikkelend samenspel van diverse objecten en verhalen. Want hoewel ze over een abstract onderwerp ging, werden er allerlei tekeningen, plannen, maquettes en zelfs fragmenten van gebouwen getoond. Toen de tentoonstelling eind augustus van start ging, trof de bezoeker een haast lege zaal aan met een paar lijnen afgeplakt op de vloer – de scenografie is ontworpen door Architecten Jan De Vylder Inge Vinck in samenwerking met Pierre Labergue en Shervin Sheikh Rezaei. Helemaal op het einde presenteert Institution Building zich als een ware Brusselse brocante, in al haar glorieuze chaos. Het doelpubliek bestond weliswaar uit ontwerpers, maar de tentoonstelling maakte een levendige en zeker geen in zichzelf besloten indruk. De ambiguïteit van de titel, tegelijkertijd verwijzend naar gebouw en organisatie, werd ten volle uitgespeeld.
Het format kan evengoed omschreven worden als een continue reeks vernissages. Het wees op een ander aspect van de ‘aard’ van instituties, namelijk dat ze bestaan uit mensen en netwerken. Een korte lezing van Dennis Pohl leerde de bezoeker dat de uitdrukking ‘lobbyen’ afstamt van een gang met bar, volgens hem ontworpen voor het gebouw van de Europese Raad om vertrouwelijke gesprekken tussen politici, bestuurders, ondernemers en andere privépersonen te faciliteren. Een aantal weken na het begin van de tentoonstelling werd de beschikbare ruimte in de zaal te klein voor de lezingen, en verhuisde men naar de inkomhal, waar precies dit ‘lobbywerk’ tot stand kwam: een informele combinatie van conversaties en presentaties door en voor ontwerpers. Op Institution Building is er dus ook wel degelijk gebouwd.
De tentoonstelling werd door de curatoren terecht beschreven als een cadavre exquis. Ze was rijk, meerkoppig en veeleisend – soms op het hermetische af. Dat maakt het archief (opgenomen lezingen, podcasts, objecten) en de voortgang van dit project des te belangrijker. Het onderwerp werd vanuit verschillende hoeken gedeconstrueerd en bevraagd. Maar wat is nu een alternatief voor het stabiele, continue en canoniserende instituut? Is het verwerpen van ‘stabiliteit’ dé weg vooruit of is het een symptoom van een instituut dat liever geen instituut wil zijn – of niet meer wil weten dat het er een is, met alle nodige complexen van dien? Is een zekere mate van stabiliteit niet een basisconditie om te fungeren als een ‘home for dissent’, zoals kunstenaarscollectief Apparatus 22 het verwoordde? Institution Building was een ambitieus startschot; echt interessant wordt hoe het CIVA deze vragen, twijfels en (impliciete) beloftes de komende jaren vormgeeft.
• Institution Building liep tot 11 november 2021 in het CIVA, Kluisstraat 55, Brussel.