width and height should be displayed here dynamically

Sandfuture

De belangrijkste gebouwen van de Amerikaanse architect Minoru Yamasaki (1912-1986) werden op spectaculaire wijze vernietigd. De beelden gingen de wereld rond en maken deel uit van het collectieve geheugen. Yamasaki werd in Seattle geboren als zoon van Japanse immigranten. In 1949 richtte hij een bureau op in Detroit, en al een jaar later verwierf hij de opdracht om Pruitt-Igoe te ontwerpen, een verzameling van 33 sociale appartementsgebouwen, elf verdiepingen hoog, in de overbevolkte stad Saint Louis. Yamasaki was een formalistische modernist die zijn architectuur door middel van ranke ornamenten en zachte, sensuele accenten – een van zijn favoriete gebouwen was de Taj Mahal – menselijk en minder machistisch wou maken. In Saint Louis lukte dat niet, voornamelijk omdat de federale overheid stelselmatig delen van het budget schrapte tijdens de realisatie. Gemeenschappelijke ruimtes en groenvoorzieningen werden wegbezuinigd, en het eindresultaat in 1955 was een geheel van bijna drieduizend zeer kleine appartementen, haast zonder keukenvoorzieningen. De liften hielden enkel halt op de eerste, vierde, zevende en tiende verdieping, als ze tenminste niet kapot waren. Eind jaren zestig was Pruitt-Igoe in zeer slechte staat. Vanaf 1968 werden de resterende, voornamelijk zwarte inwoners geadviseerd om elders onderkomen te zoeken. In 1971 – Nixon werd in 1969 president – werd besloten de boel te dynamiteren én om die vernietiging in 1972 live op televisie uit te zenden, om duidelijk te maken dat zowel sociale woningbouw als modernistische architectuur tot het verleden behoorden. In 1977 plaatste Charles Jencks in zijn boek The Language of Post-Modern Architecture het failliet van Pruitt-Igoe strategisch vooraan.

Ook voor de reputatie van Yamasaki was deze geschiedenis – samen met de mythe dat enkel de architectuur van het wooncomplex iets te verwijten viel – funest. In 1962 stond zijn portret nog op de cover van Time; tien jaar later was hij persona non grata. Dramatisch was de koerswijziging van Ada Louis Huxtable, architectuurcriticus voor The New York Times, die Yamasaki eind jaren vijftig vierde als de toekomst van de Amerikaanse architectuur, maar hem in de jaren zeventig liet vallen. Een dergelijke omslag voltrok zich eveneens voor zijn andere grote realisatie, waar hij in 1964 aan begon: de Twin Towers van het World Trade Center in New York. Ook hier probeerde Yamasaki het geheel humaan en herbergzaam te maken, door bijvoorbeeld de inkom op een haast gotische manier te construeren en te detailleren, maar in tegenstelling tot in Saint Louis was een overdadig budget het grote probleem. De torens, in het leven geroepen en gefinancierd door de gebroeders Rockefeller om Lower Manhattan tot een duur business district te maken, moesten tot elke prijs de hoogste gebouwen van New York worden. Dat lukte, en het resultaat was ijzingwekkend subliem: een gigantische massa abstract staal, die al snel symbool ging staan voor kapitalisme en Amerikaanse agressie, zichtbaar in onder meer de desastreuse afwikkeling van de Vietnamoorlog onder, opnieuw, Nixon. Zoals bekend was het ook deze symboolfunctie die de Twin Towers op 11 september 2001 tot het doelwit maakten van de meest spectaculaire terroristische aanslag uit de wereldgeschiedenis.

De werdegang van Yamasaki – of liever: zijn auteurschap van twee op iconische wijze verwoeste gebouwen, want eigenlijk lagen zijn echte verdiensten als architect in andere, minder bekende realisaties – is als het ei van Columbus voor naoorlogse architectuurhistorici: het is opmerkelijk dat er niet eerder een boek aan is gewijd. Pruitt-Igoe en de Twin Towers vormen samen immers een dubbele allegorie waarin de evolutie van de architectuur, en van haar verknoping met politiek, kapitaal en cultuur, zich laat aflezen. Precies dat heeft de Amerikaanse kunstenaar Justin Beal (1978) met Sandfuture proberen te tonen. Het boek is allesbehalve een traditionele vorm van geschiedschrijving, voornamelijk omdat Beal zijn eigen biografie openlijk naast die van Yamasaki plaatst. De tekst is niet in hoofdstukken onderverdeeld, maar in titelloze blokken, zonder voetnoten, van één tot tien pagina’s lang. Beal vertelt niet alleen over het leven van Yamasaki en over de totstandkoming en de verdwijning van Pruitt-Igoe en de WTC-torens, maar ook over zijn bezigheden als kunstenaar (hij maakt door architectuur geïnspireerde sculpturen), de migraine van zijn partner, haar activiteiten als galeriehouder, dagenlange bezoeken aan de archieven van Yamasaki, de watersnood in New York, de geboorte van zijn dochter en de kunstwerken waarmee bijvoorbeeld Isa Genzken, Ellsworth Kelly, Paul Thek of Hans Hollein op de verschijning van het World Trade Center reageerden. Wat ook uitgebreid aan bod komt is de constructie, voltooid in 2015, van het hoogste gebouw ter wereld dat exclusief voor residentieel gebruik wordt ingezet: 432 Park Avenue in Manhattan. Deze realisatie van architect Rafael Viñoly is als een geactualiseerde kruising van de twee verwoeste gebouwen van Yamasaki – hoog, supergestileerd, bedoeld voor bewoning, maar in realiteit vooral voor speculatie: de meeste appartementen, waaronder penthouses met een oppervlakte van 770 m2 (en een prijs van tachtig miljoen dollar) zijn eigendom van buitenlanders die hoogstens twee weken per jaar in New York verblijven.

De vorm waarin Beal schrijft is voor de officiële of meer academische architectuurgeschiedenis – dit boek werd uitgegeven door MIT Press – een primeur. Als een ik-verteller van Joan Didion, Ben Lerner of W.G. Sebald (of, minder hooggestemd, als een blogger) is hij als individu op zoek naar betekenissen, patronen, overeenkomsten, wijzigingen en constanten in wat enerzijds hem en anderzijds Yamasaki (en diens gebouwen) is overkomen. Soms leidt dat tot overinterpretatie van de eigen historische positie of tot een nogal nadrukkelijk werkelijkheidseffect, zoals wanneer Beal suggereert dat tijdens de opening van een van zijn tentoonstellingen in 2008, vlak voor de kredietcrisis, ‘de galerie zacht zoemde met de hoge frequentie van fluorescerend licht en de nerveuze energie van de dreigende Apocalyps van de kleinhandel’. Soms leidt het gewoonweg tot goedschreven en spannende passages waarin de auteur afwezig blijft, en die probleemloos in een meer conventionele biografie van Yamasaki hadden kunnen staan. Op de beste pagina’s verhelderen de bezigheden van een twintigste-eeuwse architect en een eenentwintigste-eeuwse kunstenaar elkaar. En dan krijgt ook de titel van het boek, die verwijst naar het tijdelijke strand (het huidige Battery Park) dat in de Hudson werd aangelegd met de aarde die vrijkwam na het graven van de funderingen van de Twin Towers, een extra betekenis: bijna alles wat Yamasaki en zijn tijdgenoten in de vorige eeuw realiseerden, blijkt gebouwd op los zand, waar zich nauwelijks een toekomst door laat ondersteunen.

 

Justin Beal, Sandfuture, Cambridge/Londen, MIT Press, 2021, ISBN 9780262543095.