width and height should be displayed here dynamically

Interieur Robert van ‘t Hoff

Museum Kröller-Müller heeft een kamer gekocht. Architect Robert van ‘t Hoff (1887-1979) ontwierp de kamer rond 1960 als werkruimte voor zichzelf. Toen het huis in 2004 werd gesloopt, schonk zijn dochter het sobere interieur van die ene kamer aan het museum. Daar zal het, gerestaureerd en wel, vanaf begin april te zien zijn op een tentoonstelling over Robert van ’t Hoff.

Van ’t Hoff is bekend door één huis uit 1915-1919: Villa Henny in Huis ter Heide, een dorpje bij Zeist. Dit huis wordt ook wel De Betonvilla genoemd. In 1917 kwam Van ’t Hoff in contact met Theo van Doesburg en werkte hij mee aan De Stijl. Hij woonde ook enige tijd op een zelf ontworpen woonboot genaamd De Stijl die in de Loosdrechtse Plassen lag afgemeerd. Van ’t Hoff was maatschappelijk betrokken en lid van de communistische partij. Hij stond als architect zelf op de steigers bij de bouw van Villa Henny, als ‘hoofdarbeider’ schouder aan schouder met de ‘handarbeiders’. Al binnen een paar jaar ontstonden er meningsverschillen tussen Van ’t Hoff en Van Doesburg, en hij brak met De Stijl. Niet lang daarna verhuisde hij naar Engeland, waar hij veel studeerde en schreef over een betere maatschappij. In 1927 schreef hij in een brief dat hij na De Stijl niets meer had gebouwd. Hij ondertekende de brief als ‘ex-architect’. Hij reisde door Europa en de Verenigde Staten om communes en utopische leefgemeenschappen te bekijken. Hij zag architectuur als een manier om vastgeroeste sociale verhoudingen in een nieuwe vorm te gieten.

De heropbouw na de Tweede Wereldoorlog was voor Van ’t Hoff aanleiding om het architectenvak nog eens op te nemen. Voor het gehavende stadje Coventry maakte hij in 1945 een ontwerp voor een experimentele wooncommune voor tweeduizend gezinnen. Het ontwerp wordt gezien als een eigentijdse vertaling van de ideeën van de vroegnegentiende-eeuwse Ierse filosoof William Thompson. Van ’t Hoffs commune is nooit gebouwd.

In 1938 was Van ’t Hoff verhuisd naar een woning in het zuid-Engelse plaatsje New Milton. Hij liet een studeerkamer tegen het huis bouwen waar hij zich kon wijden aan zijn sociaalutopische geschriften. Rond 1960 ontwierp hij een betimmering voor die bescheiden ruimte van ongeveer 2 bij 3,5 meter. Hij vulde de ruimte met ingebouwde kasten en een bedbank. Een aparte kast was bedoeld voor het werk van Thompson. Van ’t Hoff werkte er zittend op de rand van het bed, lag er te denken en sliep er. Er was ruimte voor een kleine tafel, een wastafel was ingebouwd. Het ontwerp was eenvoudig en puur, met gebroken witte wanden, houten betimmering en goudgekleurde details als de radiator en de deurklink. Het kan opgevat worden als een uitwerking van zijn onderzoek naar de minimaal benodigde privéruimte in een wooncommune.

Het Kröller-Müller Museum heeft de betimmering aangegrepen om in samenwerking met het Nederlands Architectuurinstituut een tentoonstelling samen te stellen over Van ’t Hoffs leven en werk. Gastconservator Dolf Broekhuizen onderzocht het bescheiden oeuvre en het gedachtegoed van de relatief onbekende architect; in april komt de monografie uit.

Het tonen van dit bescheiden interieur zal ongetwijfeld een intiem beeld opleveren van Van ‘t Hoffs leven. Het is een mooie manier om architectuur te presenteren: in het echt, één op één. Het Kröller-Müller Museum kiest er wel vaker voor het echte ding te laten zien: het paviljoen van Gerrit Rietveld en de replica van het paviljoen van Aldo van Eyck zijn daar goede voorbeelden van. Zo omzeil je de problemen die het tonen van architectuur in het museum met zich meebrengen. In de vorm van maquettes, tekeningen, computerweergaves en zelfs filmpjes stuurt de architect of de conservator de presentatie. Over de kamer van Van ’t Hoff zal de bezoeker zich een eigen mening kunnen vormen zonder sturende ingrepen.

 

• Alles of niets. Robert van ’t Hoff – Architect van een nieuwe samenleving, van 2 april tot 29 augustus in Kröller-Müller Museum, Houtkampweg 6, 6731 AW Otterlo (031/859.12.41; www.kmm.nl). Tegelijk verschijnt een monografie uitgegeven door NAi publishers, met een compleet werkoverzicht en teksten van Dolf Broekhuizen (red.), Evert van Straaten en Herman van Bergeijk.