width and height should be displayed here dynamically

Interview met Jan Van Imschoot over de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten (Gent) in het algemeen en de lessen van Wim Van Mulders in het bijzonder

1982-1986

Koen Brams/Dirk Pültau: In 1982 schreef jij je in aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten van Gent. Vanaf welk jaar kreeg jij les van Wim Van Mulders?

Jan Van Imschoot: Vanaf het tweede jaar. Mijn eerste kennismaking met Van Mulders zal ik niet licht vergeten.

K.B./D.P.: Hoezo?

J.V.I.: Ik had zijn eerste twee lessen moeten missen om medische redenen. Mijn klasgenoten hadden al kunnen wennen aan zijn ongebruikelijke verschijning: hij droeg steevast een lange jas en legerlaarzen; hij kwam binnen met zijn valiesje, zette zich aan een bureau en begon met gebogen hoofd te vertellen waarover hij het die dag zou hebben… De eerste les die ik bijwoonde, stond in het teken van het werk van Donald Judd. ‘Het zal toch niet waar zijn’, dacht ik, ‘we gaan toch geen heel jaar naar geleuter over minimal art moeten luisteren’. Brutaal onderbrak ik hem en vroeg wat het verschil is tussen een konijnenhok dat een boer in elkaar heeft getimmerd en een box van Donald Judd. Patat! Van Mulders was helemaal van zijn melk. Het enige wat hij kon uitbrengen, was dat ik niet verplicht was om zijn les te volgen. ‘Daar is de deur!’

K.B./D.P.: Ben jij het ook afgestapt?

J.V.I.: Neen, ik repliceerde dat hij evengoed het lokaal kon verlaten omdat hij niet verplicht was om les te geven. Ik kwam uit de punk en was in die dagen een provocateur in hart en nieren. Het was een slechte start, maar anderzijds wist hij meteen met wie hij te maken had.

K.B./D.P.: Daagde je op voor de tweede les van Van Mulders?

J.V.I.: Uiteraard, ik heb nooit een les gemist, van geen enkele docent trouwens. Vraag me niet waarover die tweede les handelde, maar ik weet zeker dat het niets met Judd of minimal art te maken had. Het begon me te dagen dat hij helemaal niet de profeet van de minimal art was. Ik moest tot de conclusie komen dat ik me de week voordien schromelijk vergist had.

K.B./D.P.: Hoe verliep een les van Van Mulders?

J.V.I.: Hij gaf eerst een inleiding, toonde vervolgens dia’s en begon de tentoonstelling of het werk van een individueel kunstenaar te interpreteren, vier uur in totaal! Achteraf bleef dat hangen of niet. Saai heb ik zijn lessen nooit gevonden.

K.B./D.P.: Kon jij je vier uur lang concentreren?

J.V.I.: Meestal wel. Het was mentale voeding. Sommige van mijn klasgenoten deden al eens een tukje, maar ik niet. Ik kon er niet bij dat zij zijn uiteenzetting niet met aandacht volgden. Ik wou alles opslorpen. Het unieke was dat hij de kunstactualiteit op de voet volgde en ons daarover onmiddellijk informeerde. Alle interessante tentoonstellingen bezocht hij, in Keulen, Parijs, Londen, Eindhoven… Vermits het aanbod in die steden zeer gevarieerd was, waren zijn lessen dat ook. De ene verrassing volgde op de andere.

K.B./D.P.: Jij was niet vertrouwd met hedendaagse kunst?

J.V.I.: Een blanco blad was ik niet. Ik had twee jaar aan het Stedelijk Secundair Kunstinstituut (S.S.K.I.) in Gent schoolgelopen. De lessen Literatuur van Stefan Hertmans waren van een hoger niveau dan de lessen die ik in de Latijn-Wetenschappen van het Atheneum in Wetteren had gekregen. Ook de vakken over kunstgeschiedenis en actuele kunst werden door bekwame mensen gegeven, maar de informatie die Van Mulders bracht, was toch andere koek. Zijn begeesterende aandacht voor de meest recente ontwikkelingen in de kunst was ronduit uitzonderlijk.

K.B./D.P.: Maakte jij notities tijdens de les?

J.V.I.: Ik herinner me niet dat ik dat deed; ik zag wel menig braaf meisje alles opschrijven wat de meester zei.

K.B./D.P.: Praatten jij en je studiegenoten onder elkaar over de stof die Van Mulders bracht?

J.V.I.: Nee, na de les ging iedereen naar een andere cursus of naar het atelier. Met Johan Creten, een klasgenoot, had ik het er wel eens over. Hij was ook in de wolken over de cursus Kunstactualiteit.

K.B./D.P.: Waren er veel studiegenoten met wie je contact had?

J.V.I.: Neen, het niveau lag niet bijster hoog. De meesten waren bezig met wat verf op een doek te smeren en daarna hun penselen uit te kuisen. Slechts af en toe kwam ik iemand tegen die met enthousiasme stond te werken, zoals Johan Creten.

K.B./D.P.: Ook in het derde en vierde jaar kreeg je de cursus Kunstactualiteit van Van Mulders. Verschilde zijn aanpak in die jaren?

J.V.I.: Nee, hij deed exact hetzelfde: hij bezocht tentoonstellingen en maakte dia’s, die hij aan ons toonde en van uitleg voorzag. De lessenreeks was een getrouwe afdruk van de kunstactualiteit in binnen- en buitenland. Alles was zo vers mogelijk. Ik herinner me bijvoorbeeld dat hij het werk presenteerde van de Italiaanse Transavanguardia en schilderijen van de neoklassieke schilders, onder wie Carlo Maria Mariani. Het lag me totaal niet, maar dat maakte niet uit. Ik stak ontzettend veel op. Hij besprak werken tot in het kleinste detail. Een eerste dia betrof bijvoorbeeld het gehele schilderij, op een aantal volgende dia’s waren dan uitsnedes te zien waarop hij eveneens inging. Vervolgens konden wij zwijgen of vragen stellen.

K.B./D.P.: Op welke vormelijke aspecten ging hij in?

J.V.I.: Op opengelaten stukken in een schilderij, op transparante delen enzovoort. Zijn commentaar was heel droog en in die zin was hij de ideale tegenhanger van de praktijkmensen. De docenten in het atelier konden niet spreken over schilderkunst. Aan de lopende band werden er clichés gespuwd. Echt vreselijk. Ik kreeg bijvoorbeeld te horen dat mijn schilderij ‘moe stond’. Nadine Van Lierde en Jean Bilquin, kunnen we daarover zwijgen? Aan Karel Dierickx heb ik wel iets gehad.

K.B./D.P.: Het werk van de kunstenaars van de Transavanguardia en de neoklassieke schilders kon je niet boeien, zei je. Van welke kunstenaars aan wie Van Mulders aandacht besteedde, beviel het werk je wel?

J.V.I.: Op een gegeven moment toonde hij ons de Bic-tekeningen van Jan Fabre. Ongelofelijk dat hij aandacht had voor het werk van zo’n piepjong Belgisch kunstenaar! Het was misschien de eerste keer dat Fabre die tekeningen exposeerde. Een andere keer besprak hij het werk van René Daniëls. Het was een overrompelende ervaring. Dát was schilderkunst, fris, sterk, scherp. Als je zelf schildert en met de wereld van Daniëls in aanraking komt, dan is dat een echte zuurstofbom.

K.B./D.P.: Was Van Mulders zelf ook enthousiast over de werken van Fabre en Daniëls?

J.V.I.: Wat opviel in zijn benadering, was zijn zin voor objectiviteit. Hij liet de werken zien en gaf er toelichting bij; hij bekritiseerde de werken niet en verdedigde ze evenmin. Dat was wellicht zijn belangrijkste verdienste: dat hij de studenten zelf een mening liet vormen.

K.B./D.P.: Als je al zijn lessen op een rijtje zou zetten, zou je dan kunnen uitmaken waar hij voor stond?

J.V.I.: Nee, ik heb hem steeds als neutraal ervaren. Zijn voorkeuren drukte hij in ieder geval niet uit. Gedreven was hij echter zonder meer, al was dat niet zeer zichtbaar. Hij maakte een eerder timide indruk. Maar als je niet gepassioneerd bent, maak je niet die wekelijkse trips en leg je je niet toe op het maken van die lange beeldverslagen. Hij kocht die dia’s niet in een winkel, hé. Hij moet enorm nieuwsgierig en enthousiast zijn geweest om al zijn vrije dagen op te offeren aan de kunst.

K.B./D.P.: Het is opvallend dat je voortdurend zijn neutraliteit of objectiviteit roemt. In zijn kunstkritische teksten nam hij daarentegen wel scherpe standpunten in. Las jij zijn teksten toen je van hem les kreeg?

J.V.I.: Ja, ik heb gepoogd enkele teksten te lezen die hij aan Artefactum had bijgedragen. Eerlijk gezegd kon ik niet echt volgen.

K.B./D.P.: Als kunstcriticus stond hij voor zeer uitgesproken zienswijzen, die hij in knetterende metaforen verpakte. Als docent vulde hij zijn rol blijkbaar volledig anders in.

J.V.I.: Ja, dat is mijn ervaring geweest. Mocht hij zijn mening voortdurend hebben proberen op te dringen aan mij, dan hadden we elke week ruzie gehad. Als jonge smeerlap had ik dat niet aanvaard. Maar ik heb nooit het gevoel gehad dat hij ons in de een of andere richting probeerde te duwen.

K.B./D.P.: Konden jullie zelf ook onderwerpen suggereren aan Van Mulders?

J.V.I.: Misschien had dat gekund, maar ik denk niet dat iemand dat ooit heeft gedaan.

K.B./D.P.: Gebeurde het dat Van Mulders jou zo enthousiast gemaakt had over een tentoonstelling dat je die ook ging bezoeken?

J.V.I.: Dat is mogelijk, maar ik heb er geen specifieke herinnering aan. Vergeet niet dat wij zeer veel les hadden; de week was goed gevuld.

K.B./D.P.: Ging je in die tijd überhaupt naar tentoonstellingen kijken?

J.V.I.: Ja, maar zeer gedoseerd. Als beginnend kunstenaar had ik veel tijd nodig om alles te verwerken. Ik woonde in het Prinsenhof, vlakbij het Gewad. Ik liep geregeld binnen in de Copyright, de kunstboekhandel die daar toen gevestigd was en bezocht de tentoonstellingen die door Joost Declercq werden georganiseerd. Ik herinner me ook Guillaume Bijls Casino in de Vereniging voor het Museum van Hedendaagse Kunst aan de Recolettenlei. Die tentoonstelling bezocht ik onder impuls van Leo Van Damme, een andere docent van me. In Antwerpen was ik vaak te vinden in Club Moral van Danny Devos en Anne-Mie Van Kerckhoven.

K.B./D.P.: Welk vak doceerde Leo Van Damme?

J.V.I.: Hij gaf Esthetica. Gedurende een geheel jaar lazen we het boek Modern Painting and the Northern Romantic Tradition: Friedrich to Rothko van Robert Rosenblum. Dat was fantastisch. Van Damme en Van Mulders waren twee geëngageerde mensen, maar hun omgang met de studenten was totaal verschillend. Ik herinner me dat ik een keer in de Voldersstraat liep en Leo tegenkwam. Hij vroeg me of ik tijd had en toen ik daar positief op antwoordde, nam hij me mee naar allerlei tentoonstellingen. Met Van Mulders had ik alleen contact tijdens de lessen. Vanaf het tweede jaar doceerde Van Mulders trouwens het vak Esthetica. Zijn werkwijze was helemaal anders dan die van Van Damme.

K.B./D.P.: In welke zin?

J.V.I.: In zijn cursus stonden teksten van kunstfilosofen centraal. We werden uitgedaagd om vragen te stellen en te discussiëren. Hij drong niets op. Hij liet je je eigen mening vormen en het was je eigen verantwoordelijkheid wat je ermee deed. Ik had ook de indruk dat hij losser was. Het waren levendige gesprekken. Het was van belang dat er verschillende visies op kunst werden gearticuleerd. Hij gaf ook stencils aan ons die ik gretig las. Ik herinner me papers over Roland Barthes en Michel Foucault. Soms stond ik argwanend tegen dat soort denkers. Het goede was dat hij dat doorbrak – hij maakte je ervan bewust dat die achterdocht gebaseerd was op clichés. Dat was niet onbelangrijk.

K.B./D.P.: Welke herinnering heb je aan de examens van Wim Van Mulders?

J.V.I.: Ik meen dat ik nooit een mondeling examen bij hem heb afgelegd. We moesten een tekst schrijven die hij beoordeelde. Ik haalde trouwens goede cijfers, onder andere voor een tekst over de schoenen van Van Gogh, refererend aan de tekst De oorsprong van het kunstwerk van Martin Heidegger. Door Eddy Muyllaert, die het vak Kunstgeschiedenis gaf, werden we wel mondeling geëxamineerd.

K.B./D.P.: Aan welke andere docenten hou je goede herinneringen over?

J.V.I.: Aan Dirk Liefooghe, die Filmgeschiedenis doceerde. Hij kon filmscènes op een verbluffende manier duiden. Ook aan Eric Verhal moet ik nu denken, niet zozeer aan zijn lessen, maar aan zijn examen. Hij vroeg ons om Het Lam Gods uit het hoofd te tekenen. Dat kon tellen! Maar hij had gelijk. Je studeert schilderkunst in de stad waar dat meesterwerk hangt: als je niet was gaan kijken, wat zat je daar dan te doen?

K.B./D.P.: Toen we je benaderden met het verzoek om een gesprek met je te hebben over je studietijd aan de Koninklijke Academie en de lessen van Wim Van Mulders, stelde je dat ‘je nog steeds put uit zijn ‘erfenis’’. Kan je daar toelichting bij geven?

J.V.I.: Ten eerste is er de ongelofelijke hoeveelheid informatie die hij heeft doorgegeven in zijn twee cursussen, Kunstactualiteit en Esthetica. Daarnaast – en dat is misschien nog belangrijker – heb ik veel gehad aan zijn houding, zijn mentaliteit, zijn missie om gedachten en inzichten door te geven. Door Van Mulders werd ik me ervan bewust dat een schilderij meer is dan wat verf op een doek, en ook een wereld van kennis en reflectie omvat. Dat is een kapitaal inzicht, waarvan ik me wellicht pas na mijn studies ten volle bewust ben geworden.

K.B./D.P.: Hoe bracht hij dat specifieke inzicht over? 

J.V.I.: Ik herinner me dat hij op een gegeven moment het werk besprak van de Nieuwe Wilden. Een van die schilders had gesteld dat een kunstenaar niet over zijn eigen werk kan spreken. Van Mulders gaf daar geen commentaar op, maar de toon waarop hij het vermeld had, was zonder meer cynisch. Dat ben ik nooit vergeten en ik stelde me de vraag of ik wel iets over mijn eigen werk te zeggen had. Als dat niet het geval is, waar ben je dan eigenlijk mee bezig? Het duurde jaren vooraleer ik dat kon: nadenken, zinnen bouwen, de discipline ontwikkelen om te leren spreken over mijn werk. Het gaat er niet om dat je alles van naaldje tot draadje kan uitleggen, maar dat je een discours hebt over je werk naarmate het zich ontwikkelt. Van Mulders wees ons op het belang daarvan, in tegenstelling tot de praktijkdocenten. ‘Voelt ge dat niet, die materie’, verder kwamen die mensen niet. Of: ‘Steek er nog wat rood in’. Ik dacht bij de start van mijn opleiding dat we massa’s informatie zouden krijgen en dat we voortdurend zouden worden uitgedaagd, maar het was huilen met de pet op. Het was bovendien enorm frustrerend dat de meeste studenten dat normaal vonden.

K.B./D.P.: Waarom bleef je naar het atelier gaan als je er toch weinig of niets opstak?

J.V.I.: Ik kon die mensen niet beter ergeren dan door steeds aanwezig te zijn. Mij kregen ze daar niet buiten. Voortdurend zocht ik de confrontatie op. Claude Yande, die twee jaar hoger zat en vooral met performances bezig was, was mijn spitsbroeder. We hebben het leven van die docenten ontzettend zuur gemaakt. Als we geen amok maakten binnen de muren van de academie, dan erbuiten. Samen met Claude heb ik de UCO-gebouwen in het centrum van Gent gekraakt. We vonden dat we te weinig ruimte hadden om te schilderen.

K.B./D.P.: Wat schilderde je in je academietijd?

J.V.I.: In het tweede jaar schilderde ik grote pornografische schilderijen van menstruerende vrouwen. In het derde jaar waren het homoseksuele dwergen. En daarna bruggen en gebouwen en vijvers. In het vierde jaar was ik compleet het noorden kwijt. Plots merkte ik dat er te veel Dierickx in mijn werk was geslopen. Dat was gebeurd zonder dat ik dat goed en wel beseft had. ‘Godverdomme, ik zit ook in de Gentse school!’ Dat was echt het moment om af te studeren.

K.B./D.P.: Heb je Van Mulders ooit om commentaar op jouw werk gevraagd?

J.V.I.: Neen, dat durfde ik niet. Ik wist dat ik met mijn werk nog nergens stond; het was te vroeg om mijn werk aan een kunstcriticus of -theoreticus te tonen. Bovendien, als hij gedaan had met lesgeven, pakte hij zijn valiesje en verdween hij meteen.

K.B./D.P.: Wat heb je na je opleiding gedaan?

J.V.I.: Ik ben gaan werken bij Volvo. Ik kreeg er een ‘opleiding’ tot ongeschoold arbeider en stond er aan de lopende band. Op die titel ben ik nog steeds trots: ongeschoold arbeider. Met de kunstwereld wou ik even niets meer te maken hebben. Ik wilde me ‘ontgiften’; ik moest die vierjarige academieopleiding uitzweten. Ik smeet alles in een container, inclusief mijn diploma. Wat had ik in de academie opgestoken over de techniek van het schilderen? En over verf, toch het basismateriaal van de schilder? Niets, tweemaal niets! De enige cursus die daarover handelde, werd gegeven door Herman Hilderson, die ook chemie gaf aan de industrieel ingenieurs. Hilderson was een oerconservatieve man, maar zijn materiaalkennis was fenomenaal. Over verven en pigmenten wist hij alles. De praktijkdocenten hadden me daarover nooit iets verteld. Dat is toch niet te geloven!

K.B./D.P.: Was je dan volledig gedemotiveerd toen je de deuren van de academie achter je dichttrok?

J.V.I.: Neen, integendeel, ik was zeer gemotiveerd. De schilderkunst was extreem belangrijk voor mij. Het was mijn roeping om de schilderkunst – en ook de geschiedenis van de schilderkunst – levendig te houden. Over Van Eyck, Tintoretto, Goya en Mondriaan wilde ik leren spreken. Ik wou volledig opnieuw beginnen, niet om schilder te worden, maar om te weten hoe een schilderij in elkaar zit – eigenlijk was dat ook de reden geweest om te gaan studeren aan de Academie.

K.B./D.P.: Hoe ‘leerde je spreken’ over schilderkunst?

J.V.I.: Ik heb mij eerst een jaar lang toegelegd op de studie van het werk van Tintoretto. Ik wilde alles weten over zijn manier van schilderen en zijn beeldtaal.

K.B./D.P.: Schilderde je zelf nog?

J.V.I.: Als je in een bedrijf zoals Volvo werkt, dan kan je niet schilderen. Het eerste jaar heb ik hooguit schetsen en tekeningen gemaakt en teksten geschreven. Mijn vingers jeukten, maar het probleem was dat ik bij Volvo niet buiten raakte. Ik mocht niet stoppen, want dan moesten ze opnieuw iemand opleiden tot ongeschoold arbeider. Toen ik uiteindelijk zei dat ik een academieopleiding achter de rug had, kreeg ik mijn C4. Na twee jaar werkloos te zijn geweest, ben ik als klusjesman bij mimetheater Sabbattini aan de slag gegaan, parttime, in een DAC-statuut. Ik voelde mij schuldig dat ik van een werkloosheidsuitkering leefde.

K.B./D.P.: Vond je toen de tijd om te schilderen?

J.V.I.: Ja, ik ben opnieuw van nul begonnen. Alle mogelijke verven, verdunningsmiddelen, pigmenten en verfborstels heb ik uitgetest. Met de meest diverse technieken heb ik geëxperimenteerd. Op het vlak van materiaalkennis en technische bagage wou ik alles weten. Ik verslond boeken, schuimde musea af en probeerde zoveel mogelijk uit. Met kunstenaars had ik geen contact, tot ik begin jaren 90 Luc Tuymans en zijn vriend Bob Van Ruyssevelt ontmoette. Het was het begin van een langdurige uitwisseling die in het teken van de schilderkunst stond. We spraken elkaar minstens een keer per maand. Eind jaren 80, begin jaren 90 begon ik te geloven dat ik het kunstenaarschap aankon.

K.B./D.P.: Wanneer heb je het werk gerealiseerd dat jij beschouwt als het begin van je oeuvre?

J.V.I.: In 1989, denk ik. Het was een klein paneeltje, waarin ik uitdrukking gaf aan de tegenstrijdigheid van de gruwel van de Eerste Wereldoorlog en de schoonheid van oorlogskerkhoven.

K.B./D.P.: Heb jij na je academieopleiding nog contact gehouden met Van Mulders?

J.V.I.: Nee, ik ben hem nog een keer per toeval tegengekomen in een museum. We hebben elkaar begroet, maar niet met elkaar gebabbeld. Hij is verlegen, denk ik, en zelf ben ik ook niet erg sociaal.

 

Transcriptie: Soetkin Beerten

Redactie: Koen Brams