width and height should be displayed here dynamically

James Ensor. Universum van een fantast.

Na de thematische tentoonstellingen die vorig jaar in België over James Ensor (1860-1949) zijn gehouden, wijdt het Gemeentemuseum Den Haag nu een overzicht aan de kunstenaar. De expositie werd geopend met een opmerkelijke rede door Charlotte Mutsaers die, toepasselijk getooid met een fraai bloemendopje, verslag deed van haar fascinatie voor Ensor. Vanaf haar kennismaking als klein meisje met Ensors Zelfportret met bloemenhoed (1883) heeft dit werk haar geboeid en volgde ze er de lotgevallen van. Ze was zielsgelukkig toen het doek twee jaar na de diefstal in 1978 weer opdook. Vorig jaar gebruikte Pieter Vermeersch het doek in zijn installatie in het Ensorhuis en daarover was ze verbijsterd. Vermeersch liet het meesterwerk slechts kort en vaag oplichten in de verduisterde kamer waar hij monochrome kleurstudies in wisselende kleuren projecteerde die hij naar dit schilderij had gemaakt. Het was toch allang bekend dat het mengen van allerlei kleuren, ook die van Ensors Zelfportret met bloemenhoed, een modderige en bruine totaalimpressie opleverde? Haar bij vlagen hilarische uiteenzetting werkte op de lachspieren, maar haar kritiek kwam ook vlijmscherp over. Misschien was het niet helemaal zo bedoeld, maar haar exposé sloot verrassend goed aan bij Ensors eigen voorliefde voor het afsteken van kritische en groteske redevoeringen. De catalogus besteedt volop aandacht aan Ensor als ‘een venijnig polemist’, een iets minder bekende kant van de kunstenaar.

Zowel de catalogus als de tentoonstelling in Den Haag is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen. Dat blijkt uit de selectie die nagenoeg geheel bestaat uit werken die uit Nederlandse en Belgische verzamelingen afkomstig zijn, maar eveneens uit de strekking van het overzicht dat erop gericht is de relaties tussen Ensor en Nederland duidelijk te maken. Dat gebeurt op diverse momenten en op verschillende niveaus. De tentoonstelling wil Ensor bovendien presenteren als een kunstenaar die door zijn academische scholing nog helemaal in de praktijk staat van de 19de eeuw. In dat verband wordt gewezen op zijn levenslange gewoonte om werk van anderen te kopiëren, van Rembrandt tot Daumier en Manet. Anderzijds worden Ensors bijdragen aan de 20ste-eeuwse moderne kunst benadrukt: zijn hang om met inventies voor de dag te komen, zoals zijn expressieve experimenten met verf en kleur en zijn dubbelzinnig gebruik van motieven.Na de thematische tentoonstellingen die vorig jaar in België over James Ensor (1860-1949) zijn gehouden, wijdt het Gemeentemuseum Den Haag nu een overzicht aan de kunstenaar. De expositie werd geopend met een opmerkelijke rede door Charlotte Mutsaers die, toepasselijk getooid met een fraai bloemendopje, verslag deed van haar fascinatie voor Ensor. Vanaf haar kennismaking als klein meisje met Ensors Zelfportret met bloemenhoed (1883) heeft dit werk haar geboeid en volgde ze er de lotgevallen van. Ze was zielsgelukkig toen het doek twee jaar na de diefstal in 1978 weer opdook. Vorig jaar gebruikte Pieter Vermeersch het doek in zijn installatie in het Ensorhuis en daarover was ze verbijsterd. Vermeersch liet het meesterwerk slechts kort en vaag oplichten in de verduisterde kamer waar hij monochrome kleurstudies in wisselende kleuren projecteerde die hij naar dit schilderij had gemaakt. Het was toch allang bekend dat het mengen van allerlei kleuren, ook die van Ensors Zelfportret met bloemenhoed, een modderige en bruine totaalimpressie opleverde? Haar bij vlagen hilarische uiteenzetting werkte op de lachspieren, maar haar kritiek kwam ook vlijmscherp over. Misschien was het niet helemaal zo bedoeld, maar haar exposé sloot verrassend goed aan bij Ensors eigen voorliefde voor het afsteken van kritische en groteske redevoeringen. De catalogus besteedt volop aandacht aan Ensor als ‘een venijnig polemist’, een iets minder bekende kant van de kunstenaar.

 

Voor welke benadering men ook kiest, het volgen van Ensor blijft een lastige opgaaf. Hij is nu eenmaal geen kunstenaar die zich door zuiver artistieke drijfveren liet leiden. Hij bemoeide zich verregaand met de wijze waarop zijn kunst onder de aandacht werd gebracht, reageerde soms explosief op het commentaar en de kritiek op zijn werk, om zich op andere momenten in zwijgen te hullen. Gevraagd, maar vaker nog ongevraagd, deed hij uitspraken over eigen werk zowel in de context van de Belgische als van de internationale moderne kunst. Ten slotte en bovenal blijkt hij een meester in het selectief documenteren van eigen leven en werk. Dat maakt het vertellen van een onafhankelijk verhaal over zijn artistieke ontwikkeling niet makkelijker en daar heeft deze tentoonstelling onder te lijden.

De zeegezichten in de eerste zaal zijn nog goede en duidelijke voorbeelden van Ensors overgang van het academische werk naar een plein-airschilderkunst. Maar ook deze stap valt niet makkelijk te verklaren. Courbet en Turner lijken in deze doeken nooit ver weg, maar of Ensor hun werken had gezien en daarvoor naar Frankrijk en Londen is gereisd, staat (nog steeds) niet vast. Evenmin is achterhaald of het dergelijke realistische havens en zeegezichten waren die geweigerd werden door de jury van de driejaarlijkse Salons – voor hem de enige tentoonstellingsmogelijkheid in België – dan wel zijn felkleurige saloninterieurs met dames, werken die in de pers als kermiskunst werden afgekraakt.

Vast staat wél dat de kunstenaar in 1883 medeoprichter was van de kunstenaarsgroep Les XX en dat hij bij Les XX samen met andere onafhankelijke en internationale kunstenaars tot 1893 vooruitstrevend werk exposeerde. Op haar exposities brak deze club met het vullen van hele wanden met schilderijen. De werken werden op ooghoogte gepresenteerd, de lijsten pal tegen elkaar geschoven. In het Gemeentemuseum is een deel van zo een radicaal nieuwe presentatie van Les XX gereconstrueerd, met werken van Théo van Rysselberghe, George Minne, Vincent van Gogh, George Hendrik Breitner, Floris Verster, Jan Toorop, Claude Monet, Paul Cézanne en Paul Signac.

In de periode van Les XX heeft Ensor misschien wel de meest radicale stappen gezet. De directe omgang met de internationale avant-garde bood hem daartoe uiteraard ook alle gelegenheid. Hij bestudeerde de nieuwe kunststijlen en experimenteerde ermee in zijn eigen werk. Hij probeerde Toorops lineaire beeldtaal uit in zijn tekening Christus door Engelen beweend (1886). Van Verster leerde hij vermoedelijk hoe je met het paletmes nog trefzekerder een rauw effect kon geven aan stillevens met bloemen, groenten, vruchten en dood gevogelte.

Contacten met Toorop boden Ensor daarnaast mogelijkheden om in Nederland tentoon te stellen. In 1895 leidde dit tot een expositie bij de Haagsche Kunstkring en vanaf 1900 vond Ensors werk – eveneens dikwijls via bemiddeling van Toorop – zijn weg naar Nederlandse verzamelaars. De eerste aankoop was door de Haagse huidarts Willem Jan Leuring, die Ensors Stilleven met dode haan (1898) kocht. Daarna volgde er meer. Kunstpedagoog H.P. Bremmer reisde in 1921 in zijn functie van adviseur van Helene Kröller-Müller zelfs naar Oostende waar hij bij Ensor thuis drie werken voor haar verzameling verwierf.

De werken uit Museum Kröller-Müller hangen in Den Haag vanwege hun dateringen in de jaren 1910 en -20 enkele zalen verder. Ensor had toen zijn meest opmerkelijke vernieuwingen aan de moderne kunst geleverd en bleef die eigenlijk de rest van zijn lange leven in zijn kunst toepassen. Vooral de motieven en onderwerpen waarmee hij zijn naam gevestigd had, bleven in zijn schilderijen terugkomen. Dat leverde beslist nog verschillende scherpe hernemingen op, evenals verrassende variaties, maar vaak ook wat bloedeloze of zwakke herhalingen. In de expositie wordt met een paar zalen rond deze late kunst een eerlijk beeld van zijn totale oeuvre gegeven. Gecompleteerd met foto’s en films dringt zich tevens de onontkoombare legende Ensor op, het beeld dat de kunstenaar bij leven en zeker op zijn oude dag tot in de puntjes gestalte heeft gegeven.

Wat echter in Den Haag vreemd genoeg ontbreekt, is een selectie uit Ensors geschriften. Vanaf midden jaren 1890 schreef hij kunstkritieken, satires en andere artikelen in onder andere L’Art Moderne, La Ligue Artistique en La Flandre littéraire, tijdschriften die in Nederland thans minder vindbaar zijn, maar die er destijds wellicht toch ook gelezen werden. In die bijdragen over zijn even grillige voorkeuren als afkeren hanteerde hij een scherpe pen. Deze typische Ensor-eigenaardigheden kenmerkten ook zijn redevoeringen die hij tot op hoge leeftijd schreef en uitsprak. Een beknopte bloemlezing daaruit had aan het einde van de tentoonstelling niet misstaan. Het had het beeld van de zich herhalende schilder kunnen completeren met dat van een geslepen schrijver en slimme man die heel goed wist aan welke touwtjes hij het beste trekken kon.

James Ensor. Universum van een fantast tot 13 juni 2011 in het Gemeentemuseum Den Haag, Stadhouderslaan 41
, 2517 HV Den Haag 
(070/338.11.11; www.gemeentemuseum.nl). Catalogus met bijdragen van Saskia de Bodt, Herwig Todts en Doede Hardeman.