width and height should be displayed here dynamically

Essays

151

mei-juni 2011

19 januari 1983, primetime. De openbare omroep zendt de eerste aflevering van het maandelijkse discussieprogramma IJsbreker uit. Thema van de avond is het werk van Panamarenko; sprekers zijn de wetenschapper en kunstliefhebber Charles Hirsch, de schrijver en criticus Georges Adé, de wetenschapsfilosoof Herman Roelants en Panamarenko zelf. Bijzonder is dat het een livediscussie betreft, maar ronduit uniek is de manier waarop de sprekers met elkaar in gesprek (moeten) gaan. Ze zitten niet rond een tafel in een studio, waar een moderator alles in veilige banen leidt. Neen, ze zijn verspreid over het hele land en praten met elkaar via monitoren: Georges Adé en Herman Roelants vanuit de zetel ten huize Adé in Mechelen; Panamarenko vanuit zijn atelier in de Biekorfstraat te Antwerpen en Charles Hirsch vanop een barkruk in de ‘videoroom’ te Brussel, waar bovendien open en bloot wordt getoond hoe dit televisieprogramma tot stand komt. De kijker thuis krijgt afwisselend een van de locaties of de drie locaties tegelijk te zien.

De lancering van IJsbreker, naar een idee van de Vlaamse tv-maker Jef Cornelis, tevens een van de realisators van het programma, kan zonder meer als een memorabel moment in de geschiedenis van de Vlaamse televisie worden beschouwd, en wellicht zelfs in de geschiedenis van (live)televisie in het algemeen. Baanbrekend is vooral de wijze waarop IJsbreker de idee van liveness radicaliseert: doordat er letterlijk afstand heerst tussen de sprekers en de onzichtbare moderator — ‘de stem’ — slechts af en toe tussenkomt, valt de schroom tussen de sprekers weg en wordt het gevecht om spreekrecht en dus ‘media-aandacht’ op de spits gedreven. Elke vorm van sturing wordt uit handen gegeven in een poging extreem evenementiële televisie tot stand te brengen. In een interview van Koen Brams en Dirk Pültau met Jef Cornelis wordt de totstandkoming van het programma toegelicht en worden de eerste vier afleveringen besproken. Het interview wordt geflankeerd door een tekst van Jeroen Laureyns — een uitloper van de twee voorgaande nummers over kunsthistorische archieven in België. Vertrekkend van zijn onderzoek naar twee films van Cornelis (Vlaanderen in vogelvlucht uit 1976, Vlaanderen 77 uit 1977) belicht Laureyns twee archieven, het VRT-archief te Brussel en het persoonlijke archief van Jef Cornelis in de Jan van Eyck Academie te Maastricht. In een tweede contextualiserende bijdrage brengt Laura Hanssens een eerste overzicht van de ‘alternatieve’ tentoonstellingsplek Montevideo te Antwerpen (1981-1984), tevens een van de drie locaties in IJsbreker 4. Kunst te koop.

Het tweede deel van het nummer begint met twee besprekingen van monografische tentoonstellingen. Bart Verschaffel wijdt een (kritische) beschouwing aan twee recente tentoonstellingen van Belgische schilders: de retrospectieve van Luc Tuymans in BOZAR en de tentoonstelling van Raoul De Keyser in de lokettenzaal van het Vlaamse Parlement. Steven Humblet staat stil bij het recente overzicht van het werk van Thomas Struth in de Kunstsammlung Nordrhein-Westfalen (K20). Verder bevat dit nummer een kritische bijdrage over de impact van recente overheidsmaatregelen op de positie van de cultuurwetenschappen aan de Vlaamse universiteiten (Wim Weymans) en een bespreking van het nummer over populisme (nr. 20) van Open. Cahier over kunst en het publieke domein door Jan Blommaert.