width and height should be displayed here dynamically

Jonathan Meese

Sinds zijn tentoonstelling De Räuber bij Contemporary Fine Arts in Berlijn (1998) en de daaropvolgende deelname aan de berlin biennale met de installatie Ahoi de Angst is Jonathan Meese de rijzende ster van de Duitse kunstwereld. De volgepropte ruimtes van deze twee totale installaties worden gedomineerd door foto’s en posters van cultfiguren en sterren als Joey Dallessandro en Diana Rigg, aangevuld met slogans in een merkwaardig archaïserend Duits, dat soms Nederlandse trekken heeft. De volhardendheid waarmee Meese bepaalde beelden en termen herhaalt, maakt deze werken tot méér dan de geijkte sixties-nostalgie en trash-zwelgerij, terwijl zijn werk ook niet (zoals bijvoorbeeld bij Jason Rhoades) ontaardt in pompeus tentoongespreid solipsisme. Hoewel de installaties met een soort persoonlijke mythologie zijn doortrokken, biedt Meese bijvoorbeeld door zijn referenties aan bekende figuren en films de kijker aanknopingspunten om zich te oriënteren.

Het tentoonstellings- en performance-offensief dat Meese in 1999 in Duitsland heeft gevoerd, is nu uitgemond in de publicatie Gesinnungsbuch ‘99 – een gezamenlijk kunstenaarsboek van Meese en fotograaf Erwin Kneihsl, dat wordt ingeleid met twee instructieve teksten van Isabelle Graw en Jörg Heiser. Op de rechterpagina’s van dit boek staan door Kneihsl gemaakte zwart-witfoto’s van Meeses installaties en optredens, die links worden aangevuld met teksten en tekeningetjes van Meese. In de hier gedocumenteerde werken is de bonte popcultuur-component van de eerste installaties teruggedrongen. Er zijn nog wel incidentele foto’s van Dallessandro, Rigg of Klaus Kinski, maar dominant in de grimmiger geworden Meese-esthetiek zijn nu elementen als houten kruisen met inscripties als ‘Volk’, ‘Richard Wagner’ en ‘Gesinnung’, terwijl de wanden worden gevuld met teksten als ‘Verschwende deine Erzjugend’, ‘Erzkampf’ en ‘Schamanengrab’. Het is kortom allemaal erg Germaans en omineus geworden, zij het gelukkig met een flinke scheut humor. Meese lijkt een bepaalde conservatief-romantische, mystificerende omgang met de Duitse taal (die loopt van 19de- en vroeg-20ste-eeuwse reactionairen zoals George en Heidegger tot Botho Strauss en Peter Handke) volstrekt ad absurdum te willen voeren. Met frasen als ‘Zurück ins Waldreich’, het veelvuldige gebruik van het voorvoegsel ‘erz-’ (‘aarts-’) en de verwijzingen naar runen (liefst natuurlijk ‘Erzrunen’) imiteert en parodieert hij een vorm van Duitse literatuur en filosofie die het authentieke Zijn dat zich aan de Duitse ziel in de aartsduitse wouden openbaart graag in stelling brengt tegen de ontaarde kosmopolitische cultuur van bijvoorbeeld Frankrijk of Amerika. In de context van een oprukkende ‘neue Rechte’ van ‘Bocksgesänge’ à la Strauss is dit een niet onbelangrijke onderneming, waar Meese zich met verve aan wijdt.

In zijn performances bedient Meese zich van het model van de kunstenaar als sjamaan – op grotesk vertekende wijze, aangezien hij er met zijn lange haren en zijn waarlijk indrukwekkende (en demonstratief tentoongespreide) bierbuik meer als een zwerver uitziet. Door een ‘Nationalspeisung Leberkäs’ te houden, waarbij het publiek tijdens een religieus-nationalistisch ritueel met de Beierse specialiteit ‘Leberkäs’ wordt gespijsd, wordt de beuysiaanse status van de kunstenaar als nationale verlosser zowel ontmythologiseerd als gereënsceneerd. Zoals Graw terecht stelt, kan men dergelijke intense performances – hoe grotesk ze ook zijn – niet louter parodistisch opvatten. Het lijkt veeleer om daden van exorcisme te gaan, waarbij geesten moeten worden uitgedreven door ze eerst op te roepen, zichtbaar en hanteerbaar te maken. Het is echter de vraag hoe de receptie van dit werk zal verlopen als Meese zich de komende tijd ook meer buiten Duitsland gaat manifesteren – hetgeen gezien zijn succes een haast onvermijdelijke ontwikkeling lijkt. Is de Meese van het Gesinnungsbuch ‘99 niet vooral bedoeld voor intern gebruik? Voor een appreciatie van dit werk moet men immers de Duitse taal goed beheersen en bovendien enigszins in de Duitse cultuurgeschiedenis zijn ingevoerd. Meese kan op het internationale parket al snel gereduceerd worden tot een prettig-griezelig, aangenaam controversieel voorbeeld van clichématige ‘Duitsheid’, zoals dat reeds eerder met diverse kunstenaars is gebeurd. Zij speelden echter meestal maar al te graag in op dit lucratieve mechanisme, terwijl Meese in staat moet worden geacht om zich te ontwikkelen en zijn werk aan andere contexten aan te passen door het Wagner- en runen-gehalte te reduceren en andere elementen van zijn mythologie uit te bouwen. De kiemen daarvoor zijn al aanwezig: zo wijst zijn preoccupatie met ‘Staatsatanismus’ op een veel bredere dan een specifiek Duitse confrontatie met totalitarisme en militarisme. Het quasi-stalinistische showproces dat hij als hommage aan ‘Erzgenosse’ Stanley Kubrick in de Kölnischer Kunstverein organiseerde, is in ieder geval een staaltje grand guignol dat alleszins exportfähig is.

 

• Erwin Kneihsl en Jonathan Meese, Gesinnungsbuch ‘99, Verlag der Buchhandlung Walther König, Köln, 1999. ISBN 3-88375-399-8. Een deel van de oplage is verwerkt tot twee gesigneerde luxe-edities met bij elk exemplaar een foto van Kneihsl en een papieren dan wel houten kruis van Meese. Gedurende de maand januari exposeert Jonathan Meese bij Galerie Christian Nagel, Richard-Wagner-Strasse 28, 50647 Köln (0221/2570591).