width and height should be displayed here dynamically

Essays

Besprekingen

Beeldende Kunst

Architectuur & Vormgeving

Publicaties

83

januari-februari 2000

Het laatste kunstwerk

Wat hebben de Grosse Fuge, een van de laatste composities van Ludwig van Beethoven, de Victory Boogie Woogie, het laatste schilderij van Piet Mondriaan, en Eyes Wide Shut, de laatste film van Stanley Kubrick, met elkaar gemeen? Zijn deze werken emanaties van wat in de kunstgeschiedschrijving bekendstaat als Altersstil (of Spätstil), en zo ja, wat is de stijl van die Altersstil? Dat er met het late oeuvre in het algemeen en het laatste kunstwerk in het bijzonder ‘iets’ aan de hand is, daar lijkt iedereen het over eens. Het is zelfs een erg populaire gedachte die welhaast onmiddellijk tot een psychologisering van de kunst aanleiding geeft. Zowel Carel Blotkamp, in zijn bijdrage over de late stijl van beeldende kunstenaars, als Eddy Bettens, in een ‘dialoog’ over het werk van oude auteurs, leveren terecht talrijke argumenten om de ‘late’ kunst met de nodige omzichtigheid te benaderen.

Maar zelfs als het laatste kunstwerk voornamelijk de fascinatie van necrofielen opwekt, en vooral tot platte psychologisering inspireert, betekent dit dan meteen ook dat vragen over Altersstil onzinnig zijn? Neen, toch? In twee essays worden late werken onder de loep genomen. Sven Lütticken bespreekt Eyes Wide Shut, “een uitstekend laatste werk, juist omdat het niet afsluit, omdat het geen grafsteen op Kubricks oeuvre is”. Van Theodor  Adorno publiceren we een tekst over Beethovens late stijl, die hij in 1934 schreef. Adorno bestreed als geen ander de simplistische psychologische benadering van kunst – zijn bijdrage vangt overigens aan met een aantal berispingen aan het adres van kunstpsychologen. Maar het weerhield Adorno er niet van – zoals ook uit het naschrift van Dirk Pültau blijkt – om op basis van een formele of technische analyse van de composities van Beethoven, Wagner en Schönberg tot een karakterisering van hun ‘late stijl’ te komen. “Het ‘late’ aan het late werk is het ongelukkige bewustzijn van de taal, die juist in haar pure taligheid niet bij zichzelf aankomt,” aldus Pültau in zijn bijdrage over Adorno en de ‘late stijl’.

Zoals het gevaarlijk is om een uitspraak te doen over het ‘late’ van het laatste kunstwerk, zo is het heikel om kunst en cultuur in termen van ‘generaties’ te benaderen. Betekent dit opnieuw dat we deze invalshoek dan maar vaarwel moeten zeggen (of moeten overlaten aan luiaards die het als een sjabloon over alles en iedereen heenschuiven)? Het essay Mon lieu commun. Over de betekenis van het ‘werk’ in het moderne van Bart Verschaffel eindigt met een even retorische vraag: “En als het zo is dat het ‘moderne’ de zaak is van een generatie, en in de notie zelf van het werk en het oeuvre verbonden is met wat in die levens op het spel staat, wat dan met wat nà het moderne komt?” In zijn korte tekst geeft Bart Meuleman misschien een valabel antwoord: na het moderne komt werk dat nooit meer oud wordt.

Verder in dit nummer: de twaalfde aflevering van de strip De Lage Landen: De persoonlijkheden van 1999.