width and height should be displayed here dynamically

KANAL – Centre Pompidou, een nieuw museum voor Brussel

KANAL: de naam van het toekomstig museum voor moderne en hedendaagse kunst aan het Brusselse kanaal, klinkt al even ongeïnspireerd als de ‘visie’ die het uitdraagt. Het initiatief, dat in 2020 de deuren zal openen in het iconische Citroëngebouw aan het IJzerplein, voegt een nieuw hoofdstuk toe aan een aanslepende saga over het Brusselse museumbeleid: de controversiële sluiting van de vleugel voor moderne kunst in het KMSKB door museumdirecteur Michel Draguet in 2011, gevolgd door allerhande politieke initiatieven (Guggenheim aan de Heizel, het Vanderborghtgebouw, Museum aan het Kanaal) die, door het versnipperd beleid in België en allerhande praktische bezwaren (de ongeschikte architectuur, het verdwijnen van groene ruimte, het verdringen van lokale bewoners, enzovoort) telkens op niets uitliepen. De aankoop in 2015 door de Brusselse regering van het Citroëngebouw en de plannen om er onder meer een museum voor moderne en hedendaagse kunst onder te brengen, maakte het schrijnende van de situatie nog duidelijker. Van in het begin weigerde de federale regering immers om de KMSKB-collectie over te hevelen naar het Brussels Gewest. Een samenwerking of overeenkomst tussen de twee politieke niveaus had er toe kunnen leiden dat die voorname collectie eindelijk opnieuw permanent zou worden gepresenteerd. En in een ruimer perspectief had dit het begin kunnen zijn van een nieuwe aanpak in het patrimoniumbeheer waar onder meer de verloederde museuminfrastructuur in Brussel dringend behoefte aan heeft. 

Voor de invulling van het nieuwe museum heeft het Brussels Gewest vervolgens besloten om met het Centre Pompidou in zee te gaan (daarnaast zouden ook kunstwerken uit privécollecties worden geleend, en zou nieuw werk worden besteld om zo een eigen collectie uit te bouwen; voor het luik architectuur is er een samenwerking opgestart met het Internationaal Centrum voor de Stad, de Architectuur en het Landschap (CIVA Stichting)). In maart 2017 raakte bekend dat het Gewest twintig miljoen euro vrijmaakt om over een periode van tien jaar het label Pompidou te gebruiken, kunst te ontlenen uit de collectie met meer dan 100.000 werken, en beroep te doen op de internationale expertise van het Parijse museum. Een maand later werd een architectuurwedstrijd uitgeschreven waarbij de voorontwerpen van een aantal Belgische en internationale toonaangevende bureaus werden geselecteerd.

Alle politieke retoriek ten spijt dat de Belgische en Europese hoofdstad een museum voor moderne en hedendaagse kunst verdient van internationaal niveau, kiest het Brussels Gewest voor een dependance van een buitenlandse instelling, en (nog) niet voor het oprichten van een eigen autonome instelling. Als argument wordt daarvoor aangevoerd dat het Brussels Gewest niet over de nodige knowhow beschikt om een ambitieuze cultuurpool uit de grond te stampen. Uiteraard zijn er in Brussel, als belangrijke aantrekkingspool voor hedendaagse kunst, wél veel instellingen die kennis en ervaring in huis hebben. Zo presenteerde WIELS onlangs nog een blauwdruk voor het afwezige museum in de Europese hoofdstad. En evengoed hadden de beleidsmakers ervoor kunnen kiezen om een buitenlandse directeur met een internationaal team aan te stellen. Ze hadden ook inhoudelijk reeds het veld kunnen afbakenen waarbinnen een dergelijk museum volgens hen moest opereren. Maar naar de artistieke inzet – wat wil het museum tonen en hoe, welk wetenschappelijk onderzoek zal er gevoerd worden – is het voorlopig gissen.

Deze gang van zaken versterkt de indruk dat KANAL een ander (politiek) doel dient. KANAL behoort immers tot een groter project, namelijk de ontwikkeling van het kanaalgebied onder de noemer CANAL. Het is voor de regering van het Brussels Gewest momenteel een van de prioriteiten in de stadsplanning. Er is zelfs door de Maatschappij voor Stedelijke Inrichting (MSI) van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, die ook de wedstrijd voor de reconversie van het Citroëngebouw uitschreef, een website ontwikkeld om vastgoedinvesteerders gerust te stellen. Aan dit top-downprestigeproject hangt ook een kwalijke geur van politiek nepotisme. Secretaris-generaal van KANAL Jean-François Leconte is kabinetschef van minister Didier Gosuin, projectverantwoordelijke Yves Goldstein is voormalig kabinetschef van minister-president Rudi Vervoort. Deze figuren kunnen inderdaad niet verdacht worden van veel expertise ter zake. Over wat hun visie is, laten ze ook geen twijfel bestaan: ‘We willen een liefhebber van moderne kunst uit Miami aanspreken, maar evengoed scholieren uit pakweg Koekelberg, of die nu Sarah, Julien of Mohamed heten. […] Toeristen brengen geld op, en creëren werkgelegenheid.’ Waar Centre Pompidou in de jaren 70 nog vanuit een architecturale en culturele utopie ontwikkeld werd, is het discours van KANAL schamel en plat – voortdurend wordt verwezen naar het museum als toeristische troef, de creatie van tewerkstelling, bezoekersaantallen en participatie, de opwaardering van de ‘achtergestelde’ buurt en een ‘beter’ imago voor de hoofdstad. Het is zeer ironisch dat een project als KANAL ingeschoven wordt in het op expansie gerichte beleid van het Centre Pompidou dat intussen wereldwijd filialen uitbouwt, met een sterke focus overigens op de BRIC-landen vanwege hun toenemend economisch belang.

Voor 2018 heeft het Brussels Gewest een miljoen euro vrijgemaakt om het gebouw te openen met een – voorlopig nog ongespecifieerd – aanloopprogramma, ontwikkeld in samenwerking met spelers zoals Flagey, Brigittines, Bozar, Botanique en het Kaaitheater, maar ook om kunstenaars uit het Brusselse opdrachten te geven. Daarnaast zal KANAL alvast een aantal kunstwerken uit de collectie van Pompidou tentoonstellen. De collectiestukken zullen thematisch gelinkt worden aan de verschillende functies van de Citroënruimtes. Zo zal bijvoorbeeld in de kantine Semiotics of the Kitchen (1975) van Martha Rosler te zien zijn en in de autowerkplaats een werk waarin Ed Ruscha een dag uit het leven van een autotechnieker laat zien. Ook werk van onder meer Marcel Broodthaers, Cesar, John Chamberlain, Robert Rauschenberg, Gabriel Orozco, Robert Morris, Zanele Muholi, Superstudio zou op gelijkaardige thematische wijze gepresenteerd worden. De snelheid en ondoordachte wijze waarop dit alles tot stand komt (in ruimtes die bovendien nog niet aan museale standaarden voldoen) spoort in dit verkiezingsjaar ongetwijfeld eerder met politieke dan artistieke motieven. De kans om een groot Belgisch museum voor hedendaagse en moderne kunst met internationale uitstraling op te richten, lijkt hoe dan ook alweer verkeken.