width and height should be displayed here dynamically

Katleen Van Langendonck. The Art of Performance. 25 Conversations

Grace Schwindt, Reading from the Ribbon, 2012, foto Paola Bernardelli

De laatste twintig jaar bedachten theatermakers, en dan in het bijzonder artiesten uit de danswereld, steeds vaker expliciet werk voor de context van een museum of een galerie. Musea nodigen performers en dansers ook steeds vaker uit. Bekende voorbeelden zijn Anne Teresa De Keersmaeker of Boris Charmatz. Omgekeerd trachtten beeldende kunstenaars, zoals Lina Lapelyté, Dominique Gonzalez-Foerster en Joëlle Tuerlinckx, hun werk te ensceneren en theatraliseren. Tino Sehgal is een brugfiguur: hij maakte rond de eeuwwisseling de overstap van de danswereld naar de beeldende kunst.

Helemaal nieuw is dat uiteraard niet. Al in de jaren zestig maakten dansers als Trisha Brown, Yvonne Rainer of Anna Halprin dezelfde beweging, terwijl kunstenaars als de steeds opnieuw vermelde Marina Abramović, maar ook Valie Export, Sanja Iveković, Adrian Piper, Gordon Matta-Clark of leden van Fluxus – om maar enkele namen te noemen – zich eveneens uitdrukten via ‘acties’. Onder de noemer ‘performance art’ ging dit alles een grote rol spelen in kritische en kunsthistorische beschouwingen over naoorlogse kunst, die de verhouding tussen kunst en maatschappij in vraag stelde, wat vaak leidde tot een al dan niet werkelijkheid geworden uittocht uit de musea. De ironie is dat musea de overblijfselen van dit werk toch weer binnenhaalden en gingen exposeren. Dat gebeurde vaak met instemming van de kunstenaars, omdat ook bij hen het besef groeide dat er van hun bezigheden anders nauwelijks nog iets overbleef.

In die zin is de huidige generatie realistischer (of opportunistischer?): ze beseffen dat het museum (opnieuw) een bevestiging is van de positie van de kunstenaar in een veld. Tegelijkertijd ervaren ze dat theaters veel meer zorg dragen voor de werkvoorwaarden van performers en ook meer aandacht besteden aan distributie. Welke praktijken en inzichten onder al deze bezigheden vallen, blijft diffuus: de bandbreedte van wat ‘performance’ heet (en niet langer ‘performance art’) is zeer ruim.

The Art of Performance. 25 Conversations van Katleen Van Langendonck (1971) vult in dat opzicht een leemte in. Het boek is, zoals de titel zegt, een verzameling interviews met kunstenaars, dramaturgen, curators en zelfs theatertechnici – kortom, met het hele veld van mensen die professioneel betrokken zijn bij dit soort werk. Het resultaat is geen theoretische beschouwing en het gaat niet enkel over de kunst an sich, maar ook over de intellectuele, institutionele en technische context. De publicatie, die werd geredigeerd door Thomas Crombez, is de uitkomst van een onderzoeksproject aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten Antwerpen, met als titel Performance Art. Métier of amateurkunst? Een spel met de codes van het theater en het museum.

Van Langendonck komt beslagen ter ijs. Ze organiseerde van 2009 tot 2019 de performancebiënnale Performatik in Brussel, als programmator dans en theater in het Kaaitheater. Ze betrok andere huizen, zoals Wiels of Argos, bij het evenement, niet enkel als organisator, maar ook en vooral als curator. Door Performatik, en zeker ook door Playground in Leuven, dat al in 2007 startte, stond performance al vroeg op de kaart in België. Beide organisaties werkten veel samen en programmeerden geregeld dezelfde kunstenaars. De mensen met wie Van Langendonck tussen 2021 en 2023 een gesprek aanging, namen dan ook allemaal deel aan één of aan beide evenementen. Dat is ook, zoals de auteur zelf opmerkt, de beperking van dit onderzoek: het focust op een specifieke scene. In een slotbeschouwing licht Van Langendonck haar methodiek toe. Ze volgde geen vast gespreksstramien, maar vertrok vanuit ervaringen en observaties tijdens Performatik. Zo komen telkens gelijkaardige kwesties aan bod, maar vanuit verschillende perspectieven. Ook de lengte, de graad van detail en de nadruk op diverse aspecten van deze kunstvorm varieert sterk.

Toch zijn er enkele conclusies. Van Langendonck stelt vast dat theatermakers en beeldend kunstenaars vaak verschillende termen hanteren voor dezelfde activiteit (curator versus programmer, production assistant versus dramaturg, enzovoort). Ze vindt de kwestie zo belangrijk dat ze het boek laat openen met een Subjective Lexicon / Lost in Translation. Daarin strooide vormgever Ine Meganck over 25 pagina’s op grillige wijze fragmenten uit de interviews uit die het punt bewijzen. Van Langendonck merkt ook op dat beeldend kunstenaars vaak ‘amateurisme’ verweten wordt als ze een podium betreden, terwijl podiumkunstenaars niet altijd voor vol worden aanzien in een museum. De kwestie wordt onder meer gekaderd door een beroep te doen op het (oorspronkelijk marxistische) begrippenpaar deskilling en reskilling, zoals het gehanteerd wordt door Claire Bishop. Die stelt dat nieuwe gedachten en methodes ontstaan door een bewuste afwijzing van eerder opgedane vaardigheden of skills. Van Langendonck voegt daar, uit eigen ervaring, de vaststelling aan toe dat de kwestie van ‘amateurisme’ ook te maken heeft met de perceptie door het publiek. Wat voor een theaterpubliek een rommeltje lijkt, kan voor liefhebbers van beeldende kunst juist vernieuwend lijken. De context – theater of museum – blijkt sturend.

The Art of Performance besluit met drie wensen. Ten eerste is er de vraag om performance in de museumcontext niet altijd op te sluiten in lege, kale ruimtes, maar juist meer te betrekken op de collectie zelf. Het voorbeeld is Forêt van De Keersmaeker, Némo Flouret en Rosas, dat zich in 2022 afspeelde op de eerste verdieping van de Denon-vleugel van het Louvre. Van Langendonck hoopt ook dat musea op een meer systematische manier performance zullen programmeren, als een manier om bepalende kunstopvattingen uit te dagen. En ten slotte pleit ze voor betere werkomstandigheden en een betere verloning voor performers.

In de slotbeschouwingen wordt zo de vraag ontweken of deze kunstvorm een lang leven beschoren zal zijn, of eerder als een tijdelijke opflakkering te beschouwen is. Van Langendonck heeft het ook nauwelijks over de redenen waarom zowel theaters als musea er zich vandaag zo voor interesseren, iets wat evenmin blijkt uit de verder wel goed gestoffeerde, soms zelfs onthullende interviews. Het boek is inderdaad vooral een veldverkenning vanuit de praktijk.

 

Katleen Van Langendonck, The Art of Performance. 25 Conversations, Track Report/Koninklijke Academie voor Schone Kunsten, Antwerpen, 2023, ISBN 9789490521646.