width and height should be displayed here dynamically

Kunstenaarsboeken (1): Commentaar & illustraties

Marc Goethals, Commentaar & illustraties, Zeno X, Antwerpen, 1987

Afgelopen zomer heb ik in het Leopold-Hoesch-Museum in Düren een tentoonstelling samengesteld met blanco, tautologische, disfunctionele, hermetische en onleesbare kunstenaarsboeken: Blank. Raw. Illegible… Artists’ Books as Statements (1960-2022) (zie De Witte Raaf, nr. 225). Hoewel je zou kunnen denken dat dit onderwerp redundant is en slechts heel beperkte resultaten oplevert, onthulde de selectie van 259 boeken van ruim 200 kunstenaars een buitengewoon divers panorama. Het kunstenaarsboek kende een eerste hoogtepunt in de jaren zestig en zeventig, en beleeft momenteel – sinds de eeuwwisseling en de intrede van digitale platformen – een renaissance.

Tussen november 2006 en mei 2017, van nummer 124 tot 187, verzorgde Marc Goethals (1956), kunstenaar en boekverzamelaar, een rubriek in De Witte Raaf met als titel ‘Nieuwe publicaties’, waarin hij recente boeken van kunstenaars presenteerde. Bij gebrek aan voldoende ‘geslaagde’ kunstenaarsboeken kwamen ook biografieën, dichtbundels, theoretische werken en zelfs monografieën over Veronese of William Hogarth aan bod.

Goethals’ passie voor kunstenaarsboeken manifesteerde zich eveneens in zijn eigen publicaties. Cover Black Dance werd in 2005 op 300 exemplaren uitgegeven door Het Kabinet in Gent. Het telt 40 pagina’s en bevat naast 23 zwart-witfoto’s een geïllustreerde index van publicaties van conceptuele kunstenaars, ‘met veel wit op de cover en spaarzame typografie,’ zoals Goethals het uitdrukt. In die index worden 61 covers van boeken van 48 kunstenaars verzameld, verschenen tussen 1960 en 1979, en met vooral usual suspects zoals Andre, Barry, Boltanski, Brouwn of Darboven. De annex wordt voorafgegaan door 23 pagina’s met paginavullende zwart-witfoto’s waarop Goethals zelf te zien is, staand voor een leeg wit vlak, als voor een gigantische boekcover. Gekleed in een zwart pak hanteert hij zwarte rechthoekige elementen die parateksten voorstellen, zoals de titel van een boek of de naam van een auteur. Wat de kunstenaar uitbeeldt, is dus het eigenlijke ontwerpen van een cover. In plaats van conceptueel of intellectueel te werken, wijst Goethals, zoals hij het zelf omschrijft, op ‘een sensuele, lichamelijke wijze van ontwerpen’. In 2006 voerde hij op basis hiervan twee keer de AC//DC-performance uit, in besloten kring in Maastricht.

Een tweede publicatie, Concrete poëzie, fluxus en conceptuele kunst: een boekenfrictie, werd uitgegeven in 2006 door de Jan Van Eyck Academie in Maastricht naar aanleiding van de gelijknamige tentoonstelling, eveneens door Goethals samengesteld (in 2008 verscheen een Engelse versie bij De Witte Zaal in Gent). Het is een catalogus van honderd bladzijden waarin meer dan honderd kunstenaarsboeken en catalogi, voornamelijk uit de jaren zestig en zeventig, nauwkeurig besproken, geanalyseerd en fotografisch gedocumenteerd worden.

In 2008 heb ik Marc Goethals uitgenodigd als honderdste spreker in het project Curating the Library in deSingel in Antwerpen. Curating the Library was van 2003 tot 2009 een reeks van maandelijkse duolezingen: nationale en internationale persoonlijkheden uit de culturele sector mochten voor een bedrag van 400 euro hun favoriete boeken aankopen en mondeling voorstellen. Vervolgens gingen deze publicaties deel uitmaken van een gestaag groeiende bibliotheek, ondergebracht in een volume van kunstenaar Richard Venlet, met uiteindelijk 1522 zeer diverse boeken. Op donderdag 6 november 2008 trad Goethals aan, samen met de Amerikaanse performancekunstenaar Andrea Fraser. De twaalf boeken die hij voorstelde, vertegenwoordigen een breed panorama, gaande van twee poëziebundels (Jan Hanlo, Niet ongelijk en Maar en toch, 1957), een anthologie (Jürgen Becker en Wolf Vostell, Happenings Fluxus Pop Art Nouveau Réalisme. Eine Dokumentation, 1965), twee catalogi (Niele Toroni, Van Abbemuseum, 1977 en Franz West, Whitechapel Art Gallery, 2003), concrete of visuele poëzie (Carl Fredrik Reuterswärd, Prix Nobel, 1966 en Hamish Fulton, Die Vechte entlang gehen / Walking Beside the River Vechte, 1998), drie kunstenaarsboeken (Helen Douglas en Telfer Stokes, Chinese Whispers, 1976; Gerhard Richter, Wald, 2008; Dieter Roth, Daily Mirror Book / Kwadraat-Blad, 1965) en twee van zijn eigen boeken: het eerder vermelde Cover Black Dance uit 2005 en De Bok – met een bedenking over de erfzonde uit 1997, ook uitgegeven door Het Kabinet in Gent op 360 exemplaren, 32 pagina’s lang, en door Goethals omschreven als ‘een verhaal naar aanleiding van een correspondentie over Jacques Lacan en de moeilijkheidsgraad van zijn teksten’.

In een korte film die op Vimeo te vinden is, gemaakt in 2016 door Sander Tas en geproduceerd door Kunstenpunt en Flanders Art Institute, verbaast Goethals zich erover dat weinig mensen het verschil zien tussen een kunstboek en een kunstenaarsboek.

‘Een kunstboek is een boek dat informatie geeft over een artistieke carrière van een kunstenaar, die carrière evoceert aan de hand van reproducties, van een tekst die uitleg geeft bij het werk dat weergegeven wordt in een boek. […] Een kunstenaarsboek is een kunstwerk bedacht door een kunstenaar, die een bepaald werk in een bepaalde sequentie wil verbeelden aan de hand van de vorm van een boek.’

Vervolgens legt hij een dun cahier op tafel – Commentaar & illustraties, zijn eerste kunstenaarsboek uit 1987, twaalf pagina’s dik en gedrukt op 500 exemplaren – en legt hij uit dat deze publicatie is gemaakt met de intentie het ‘kunstenaarsboek’ onderuit te halen. Goethals was er destijds van overtuigd dat dit in de jaren zestig opgedoken medium in het postmodernisme van de jaren tachtig over zijn hoogtepunt heen was en zelfs een einde had bereikt. In de video-opname kijkt hij meteen daarna rechtstreeks in de camera en merkt hij op: ‘Commentaar & illustraties leidt nog altijd een stil leven, wie weet – euhm… – wordt het nog eens herontdekt,’ waarna iemand buiten beeld in grinniken uitbarst, zodat ook Goethals begint te lachen, weliswaar iets verbitterd.

Goethals mijmert in de korte film over de ‘vervlogen’ hoogdagen van het kunstenaarsboek in de jaren zestig en zeventig, toen kunstenaars nog ‘wijder, breder en gedurfder’ met het medium omgingen. Om die uitspraak te onderbouwen toont hij twee legendarische edities. De ‘grabbeldoos’ Water Yam van George Brecht uit 1963 bevat een zeventigtal losse kaartjes, bedrukt met enkele woorden of korte zinnen over zogenaamde ‘events’, zoals ‘No Smoking Event: arrange a no smoking event: smoking, no smoking’, of ‘Bach – Brazil’. De tweede editie is konkrete poesie. poesia concreta – 5 mal 1 konstellation van Eugen Gomringer uit 1960, waarin op hoofdzakelijk witte pagina’s een sequentie van losse woorden in het Duits (zoals kind, vogel, wind, see) een associatieve nieuwe realiteit vormen, een narratief of een context.

De korte maar veelzeggende video besluit met de opmerking van Goethals dat deze ‘mannen het plezier hadden om alternatief te zijn. En dat mis ik. Ze wilden niet de bourgeoisie bereiken, ze wilden niet de rijke collectioneurs bereiken, ze wilden een zeer breed publiek bereiken. Misschien was dat naïef, en het ging gepaard met grote naïviteit. Dat doel is nooit bereikt geweest. Het was misschien utopisch, het was misschien een utopisch project, het kunstenaarsboek.’ Ook het eerste kunstenaarsboek van Marc Goethals, Commentaar & illustraties – een geniete brochure met een monochroom groene omslag, uitgegeven in 1987 door Zeno X in Antwerpen naar aanleiding van een tentoonstelling in deze galerie – kan bekeken worden in het licht van een niet-ingeloste utopie. Het cahier bevat een Nederlandstalige tekst, gezet in opvallend grote schreefloze letters. (Engelse en Franse vertalingen zijn toegevoegd op een los vel.) Twee zwart-witillustraties tonen een ‘presentator’ (een jeugdvriend van Goethals) die in een fauteuil zit en telkens één voorwerp toont: een foto van een kind in een trapauto en een pan met daarin een papieren vis. Eén kleurfoto aan het einde van het boek toont een zicht op de binnentuin van Goethals. De tekst zelf is een meanderende gedachtegang over realiteit en representatie, beeldende kunst en beeldcultuur, civilisaties, natuur, taal, kijken en bekijken. Een centrale vraag is hoe het transponeren van een anekdote naar een beeld resulteert in een illustratie, en omgekeerd, hoe een beeld taal en commentaar kan worden. De tekst opent als volgt:

‘Ik ben tuk op anekdotes. Wanneer de deining van het verhaal eindigt met een schuimende golfslag, dan is het spektakel kompleet. Echte anekdotes maken de luisteraar nieuwsgierig naar het ware van de gebeurtenis en worden pittiger wanneer ze zich afspelen in het onwaarschijnlijke. Bovendien is het vertelde verhaal veel geestiger dan de geschreven tekst. Er ontpopt zich een universeel komplotje tussen de verteller en de luisteraar; daartegenover is de tekst met zijn lezer toch maar een beschaafd duo. Hoe krachtiger de aanwezigheid, hoe plezieriger het komplotje. Ach!’

Het einde – ‘een schuimende golfslag’ – is als volgt verwoord en op de allerlaatste pagina, vlak erna, staat Goethals’ tuin:

‘Illustraties versieren tijdschriften en commentaren horen bij voetbalwedstrijden maar zijn niet de juiste weg tot een ervaring. Illustratie en commentaar zijn tweedehandsartikelen, er is iets fout met ze. Bij een verhaal is er een beweging in tijd, een komplotje, dat onbestaand is in beeldvorm. En een goed beeld draagt een onbestaand werkwoord in zich. Het is potentieel aktief, maar onuitspreekbaar. En zo wordt elke unieke ervaring verpest door de media die alles reduceren tot illustratie en commentaar. Maar ook tuinen zijn artificiële paradijzen en kunst is louche.’

Commentaar & illustraties is een tautologische loop en een spel van vragen en antwoorden. Hoewel onuitgesproken, wordt het ‘intellectuele’ of ‘conceptuele’ kunstenaarschap zowel beschreven als in twijfel getrokken, door middel van een kritische én venijnige ondertoon die zich tussen de regels door laat lezen. Goethals zegt over zijn eerste publicatie:

‘Met Commentaar & illustraties wou ik een ‘a-intellectueel’ boekje uitgeven, als reactie op het discours van Foucault, Derrida, Lacan enzovoorts, dat in de jaren tachtig in de mode was. Het is een heldere tekst over het genot van kijken, zonder complicaties. Het lettertype en de korpsen komen bijna recht uit een kinderboek, de vormgeving is naïef en de tekst glashelder. Het was een manier om afstand te nemen van conceptuele kunst en frissere horizonten op te zoeken. Toen ik mijn eerste kunstwerk verkocht als kunstenaar bij Zeno X heb ik met de opbrengst de productie (offset) van Commentaar & illustraties betaald.’

Wat is nu eigenlijk het verschil tussen een kunstboek en een kunstenaarsboek, zoals Goethals zich terecht afvroeg? De antwoorden op die vraag zijn onder kunstenaars, academici en critici vaak divers en tegenstrijdig. Wat vaststaat, is de diversiteit en de frictie van meningen omtrent dit medium, de persoonlijke en individuele betrokkenheid bij het boek (van zowel maker als kunstenaar), maar ook de recente boom van alternatieve internationale vakbeurzen of boekhandels die al dan niet integraal aan kunstenaarsboeken zijn gewijd (zoals ArtsLibris in Barcelona, Between Books in Düsseldorf, CHART in Kopenhagen, Index in Mexico, I Never Read in Basel, Libros Mutantes in Madrid, Miss Read in Berlin, P-A-G-E-S in Genève, Printed Matter in New York, Offprint in Parijs, Small Publishers Fair in Londen, Sprint in Milaan, Tsundoku in Dublin, Vienna Art Book Fair in Wenen, Volumes in Zürich, Ghent Art Book Fair in Gent, Antwerp Academy Art Book Fair in Antwerpen, Printing Plant in Amsterdam en Wiels Art Book Fair in Brussel). Dit medium blijft, in de woorden van Goethals, een ‘wijder, breder en gedurfder’ fenomeen, en hoeft dus geen utopie te blijven.