width and height should be displayed here dynamically

Jef Geys

Op de tentoonstelling Dear ICC. Aspecten van de actuele kunst in België 1970-1985, een half jaar geleden in het MuHKA in Antwerpen gehouden en in De Witte Raaf zeer kritisch besproken, werd ook Jef Geys’ Politiek aspect van een emotie uit 1972 getoond. Tussen de bonte verzameling kunst die de roerige jaren zeventig moest oproepen, vond ik het een overtuigend werk. Ondanks de tijdgebondenheid was het fris gebleven.

Dat blijkt opnieuw op de overzichtstentoonstelling van Geys (°1934) in het Van Abbemuseum in Eindhoven, waar het een centrale plaats heeft gekregen, direct bij de ingang in de middenzaal van de oudbouw. Terecht, want het is een cruciaal werk in zijn oeuvre, en bovendien is het zeer nauw verweven met de geschiedenis van dit museum: Geys heeft het speciaal gemaakt voor een regionale groepstentoonstelling aldaar, de Triënnale van de Zuidelijke Nederlanden van 1972. De commotie die erover ontstond en de censuur die werd gepleegd, zijn in het werk zelf gerepresenteerd. Van een collage van zwart-witplaatjes uit pornoblaadjes die hij gewoon in Eindhovense kiosken had gekocht, had Geys een aantal fotomechanische reproducties laten maken, eerst wit op wit en daarna in een oplopende reeks grijstinten zodat de voorstelling geleidelijk opdoemt. Het laatste, meest duidelijke blad mochten de tentoonstellingsbezoekers alleen zien als ze een formulier tekenden. Voorafgaand aan de tentoonstelling had toenmalig museumdirecteur Jean Leering, met consent van Geys, de Officier van Justitie in Den Bosch schriftelijk gevraagd of het tonen van het werk in strijd was met de wet (het antwoord was nee). Ook had hij vooraf het Eindhovense gemeentebestuur op de hoogte gesteld van de plannen. Dat greep prompt in, en verbood de expositie van het werk, met als argument dat dit soort ‘onderzoek’ niet thuishoorde in een kunstmuseum en eerder op het terrein lag van wetenschappen als psychologie, sociologie en seksuologie. Het museum bracht de kwestie zelf in de pers, hetgeen Leering door het gemeentebestuur niet in dank werd afgenomen. De directeur schreef daarnaast een uitvoerige nota aan de Commissie van Toezicht waarin hij betoogde dat het wel degelijk de taak van het museum was om kritische kunst te tonen die, zoals het werk van Geys, de maatschappij aansprak op de grondslagen van haar ethische en esthetische oordeelsvorming. Fotokopieën van al deze stukken en van de persreacties werden door Geys op hardboardpaneeltjes geplakt en opgenomen in het werk. Aldus werd het begin 1973, compleet en ongecensureerd, in het ICC tentoongesteld. Het moet als een kleine triomf zijn aangevoeld: wat in Nederland met zijn dynamische en progressieve museumbeleid niet kon, bleek wel te kunnen in België.

Meer dan dertig jaar later hangt het dus op de plek waar het voor was bedoeld, in het Van Abbemuseum. Met alle expliciete seks die de commerciële omroepen dagelijks over ons uitstorten, rolt niemand meer van zijn stoel van zulke plaatjes – tegelijk met de tentoonstelling van Geys is trouwens in de bibliotheek een kleine presentatie ingericht van de Engelse performancekunstenares Cosey Fanni Tutti, met pornomateriaal dat ze vanaf het einde van de jaren zestig verzamelde, en dat heel wat sappiger is. Geys’ werk is historie geworden, museumhistorie ook, en dat laatste wordt nog benadrukt door de verwijzingen naar Leerings beleid in de speciale editie van Geys’ eigen Kempens Informatieblad die bij de tentoonstelling is verschenen. Philip van den Bossches tekst over Geys’ werk, Het politieke en het esthetische, is opgedragen aan Leering die enkele maanden geleden is overleden. In het voorwoord geeft directeur Charles Esche aan, zonder Leerings naam te noemen, dat hij diens beleid nieuw leven wil inblazen – wat hij ook al in interviews heeft gezegd. En naast dat voorwoord staat een paginagrote foto van een wielrenner met het opschrift ‘Jean Leering’ op zijn muts. Het ingemonteerde jongenshoofd zou een jeugdfoto van de oud-directeur kunnen zijn, of van Geys, of van een beroemde wielrenner, dat blijft in het ongewisse. De afbeelding is natuurlijk ook een persiflage op sponsorreclame, net als de reproductie van Geys’ reliëf met Marlborologo op de achterkant van het blad.

Het doet lichtelijk dweperig aan, zo’n hommage, maar dat Geys’ tentoonstelling bedoeld is als een manifestatie van de nieuwe geëngageerde strekking van het Eindhovense museumbeleid is duidelijk. Onwillekeurig wordt Geys tevens een soort vaderrol toebedeeld ten opzichte van de vele jongere kunstenaars die hun kunst willen inzetten voor kritische reflectie op de maatschappij. De vraag is of Geys (in zijn werk) en het museum (in de presentatie) die goede bedoelingen waarmaken. Ik heb daarover mijn twijfels. Geys, wiens oeuvre ik slechts fragmentarisch kende, komt uit dit overzicht naar voren als een kameleontisch kunstenaar. Hij heeft zich in zijn oeuvre, dat inmiddels bijna vijftig jaar bestrijkt, van zeer uiteenlopende stijlmiddelen en materialen bediend. Uit de late jaren vijftig dateren bijvoorbeeld kleine zwarte schilderijen waarin een plekje is uitgespaard met wat kitscherig geschilderde zwanen of kippen – misschien een overschildering van bestaande kitschschilderijen, ofwel door hemzelf uitgevoerd, kundig en een Bob Ross waardig. In dat schilderkunstige jargon en in dezelfde kitscherige stijl zijn twee vrijwel identieke schilderijen uit 1971 uitgevoerd, een gezicht op de villa in park Sonsbeek in Arnhem met Oldenburgs grote blauwe troffel ervoor. Sterk daarmee contrasterend zijn de perfect uitgevoerde monochrome reliëfs met het genoemde Marlborologo of met fruitmotieven van oudere en recente datum. Van een heel andere orde weer, zijn werken vanaf de late jaren zestig met een documentaire inslag, met teksten en/of foto’s zoals het genoemde Politiek aspect van een emotie en de latere tekstwerken Introductie op het marxisme en Vrouwenvragen. En nog een ander register wordt aangesproken in de Gevoelsspeeldoos uit 1966, een samenstel van kleurige of met verschillende harde en zachte materialen overtrokken balken en blokken die de toeschouwer tot zelfwerkzaamheid moeten brengen.

Die versatiliteit kan worden opgevat als een weldadige kritiek op de modernistische stijlvastheid, of als een al te gemakkelijke greep uit het arsenaal van de stromingen van de laatste vijftig jaar. Er is een dunne scheidslijn tussen die twee. Er valt iets te zeggen voor de eerste opvatting – ik houd wel van die in Nederland zeldzame, in België vaker optredende, met nog een vleugje surrealisme gekruide anarchie – maar ik neig toch meer naar de tweede opvatting, temeer omdat het getoonde van ongelijk niveau is. Met name de hernemingen van vroeger werk stemmen niet optimistisch: het hergebruik van de Gevoelsspeeldoos, waarmee veertig jaar na dato een aantal leerlingen van onderwijsinstellingen in Eindhoven aan het werk is gezet, is een toonbeeld van droef gefröbel. Opvallend is dat er nauwelijks verschil valt te ontdekken tussen de bouwsels van kleuters en van TU-studenten. Geys is toch op zijn best in zijn meest geëngageerde werk, zoals Politiek aspect van een emotie en Vrouwenvragen.

Een kunstenaar die maatschappijkritiek wil beoefenen, moet zich bezinnen op de verbinding van doel en middelen binnen het werk zelf, maar ook op de omstandigheden waarin zijn werk wordt getoond, op hét publieke bereik dus. Dat laatste is ook bij uitstek het terrein waarop het museum zijn aandacht moet richten. Wat dat betreft heeft het Van Abbemuseum onder het nieuwe regime nog veel te leren in termen van publieksvriendelijkheid en overdracht van informatie. In de zalen van de oudbouw, die na de verbouwing de ultieme white box zijn geworden, oogt Geys’ werk nogal steriel omdat het behandeld is als doorsnee conceptuele kunst. Gegevens over de werken blijven beperkt tot titel en jaartal, per wand of twee wanden op één minuscuul tekstbordje aangebracht, zodat de bezoeker moet gaan uittellen op welk werk die gegevens betrekking hebben. Esches tekst in de informatiekrant (die gratis wordt verstrekt, dat wel) is alleen in het Engels afgedrukt, zonder Nederlandse vertaling. De inleiding van Van den Bossche (alleen in het Nederlands) is van een rijkelijk abstract niveau. In de krant heeft Geys trouwens ook correspondentie met Galerie Micheline Szwajcer laten opnemen, over het verbreken van hun contact. De bezoeker kan zich in gemoede afvragen wat hij daarmee te maken heeft. Het vergroten van de maatschappelijke relevantie van kunst is een honorabel doel, maar het museum moet het niet bij mooie woorden laten.

 

• Jef Geys, tot 22 augustus in het Van Abbemuseum, Bilderdijklaan 10, 5600 AE Eindhoven (040/238.10.00; www.vanabbemuseum.nl).