width and height should be displayed here dynamically

L’atelier d’Alberto Giacometti

De belangrijkste moderne beeldhouwers hebben in Parijs hun eigen museum. Meestal werd dit ondergebracht in hun voormalig atelier. Rodin heeft er twee, één in het zevende arrondissement en één in de buitenwijk Meudon, waar zich ook het woonhuis en atelier van Hans Arp bevindt. Het atelier van Brancusi werd gereconstrueerd op de piazza van het Centre Pompidou. Bourdelle en Zadkine resideren in hun eigen atelier en Maillol in een hôtel particulier.

Met Alberto Giacometti (1901-1966) is het enigszins anders gelopen. Bij zijn overlijden bleven in zijn atelier een duizendtal kunstwerken achter. In 1989 riep de kinderloze weduwe Annette een vereniging in het leven die de oprichting van een Fondation moest mogelijk maken, met de bedoeling haar erfenis, een zeshonderdtal werken, samen te houden en de inhoud ervan te bestuderen en te ontsluiten. Het oprichten van een Fondation is in Frankrijk een omslachtige procedure. Daarom zijn er ook maar een tiental, waaronder de Fondation Arp en de Fondation Corbusier. Annette Giacometti overleed in 1993 en pas tien jaar later was de Fondation Alberto et Annette Giacometti een feit, dankzij de steun van het ministerie van cultuur en het Centre Pompidou, dat wetenschappelijk advies verleende.

De tentoonstelling L’atelier d’Alberto Giacometti in het Centre Pompidou, waar voor het eerst de bijna volledige nalatenschap van de kunstenaar getoond wordt, is het voorlopige sluitstuk van een procedure die bijna veertig jaar heeft aangesleept. Maar daarmee zijn nog niet alle perikelen van de baan. Het conflict over het droit moral tussen de door Annette opgerichte vereniging (die met de stichting van de Fondationeigenlijk moest ontbonden worden) en de Fondation duurt voort. De expertise en identificatie van Giacometti’s oeuvre is daarom problematisch. Een beredeneerde catalogus, de belangrijkste opdracht van de oude vereniging, ontbreekt nog steeds. Het droit moral kan onder meer worden ingeroepen wanneer deFondation, die de rechten bezit, beslist om van de originele gipsen modellen bronzen kopieën te maken. Hoe sterk deze kunnen afwijken van de oorspronkelijke bedoelingen van de kunstenaar, wordt in de tentoonstelling mooi geïllustreerd door de confrontatie van het oorspronkelijke gipsen model van Le Coupleuit 1927, een van de vroegste werken waarin Giacometti de invloed van Afrikaanse sculptuur verwerkte, met drie bronzen versies, een uit 1929, een uit 1955 en een uit 1980. Het laatste wapenfeit van de vereniging is een klacht tegen de recente publicatie door de Fondation van Giacometti’s geschriften, een heruitgave van een door de vereniging in 1990 verzorgde publicatie.

De Fondation beschikt over een belangrijke verzameling, maar niet over een museale infrastructuur. Het was ook nooit haar bedoeling om deze verzameling in een museum onder te brengen. Ze voert eerder een politiek om het oeuvre van Giacometti letterlijk wereldwijd te verspreiden. De Fondation bezit meer dan tweehonderd gipsen waarvan tot twaalf originele kopieën kunnen worden gegoten. Onlangs gaf deFondation aan de New Yorkse galerie Gagosian het recht om haar fonds commercieel te exploiteren.

Als tentoonstelling valt L’atelier d’Alberto Giacometti tussen twee stoelen in. Ze balanceert tussen nostalgie en wetenschappelijk sérieux. De reconstructie van het (verbazingwekkend kleine) atelier en de recuperatie van de originele wanden met door de kunstenaar aangebrachte graffiti en van de oorspronkelijke meubelen volstaan niet om inzicht te geven in het creatief proces. Het belang van de tentoonstelling ligt vooral in het ontsluiten van een belangrijk deel van het oeuvre dat sinds het overlijden van Giacometti, bijna veertig jaar geleden, in een depot was ondergebracht. Om een overzicht te bieden van het volledige oeuvre schiet deze verzameling echter tekort. Wat in het atelier van de kunstenaar achterblijft zijn herinneringen aan dagdagelijkse bezigheden en geïnspireerde momenten, meesterwerken en souvenirs, jeugdige probeersels en mislukte experimenten, door de kunstenaar gekoesterde werken waar hij moeilijk van scheiden kon en onafgewerkte stukken. De tentoonstelling bevat heel wat gipsen en tekeningen. Er zijn daarentegen weinig bronzen, omdat die meestal op bestelling gegoten werden, en ook weinig schilderijen.

Alberto Giacometti was de zoon van een schilder. In het atelier van zijn vader maakte hij fauvistische portretten. Begin jaren ’20 kwam hij naar Parijs om er te werken in het atelier van Bourdelle. In 1926 betrok hij een atelier in Montparnasse, waar hij de rest van zijn leven zou blijven werken. Hij werd beïnvloed door Lipchitz en Léger, maar ook door het kubisme en de kunst van de Cycladen. Hoewel hij ook schilderde, voltrok zijn artistiek onderzoek zich vooral op het gebied van de beeldhouwkunst. Zijn antropomorfe vormen, idolen of magische objecten met duidelijk seksuele connotaties, zoals Femme couchée qui rêveBoule suspendueObjet désagréable à jeterCaresse (malgré les mains)Femme égorgée of L’Objet invisible (mains tenant le vide), trokken de aandacht van Breton die hem inlijfde bij de surrealisten. Deze korte maar unieke periode, ongetwijfeld Giacometti’s meest radicale bijdrage tot de beeldhouwkunst, is in de nalatenschap en dus ook in de tentoonstelling ondergewaardeerd. Toen Giacometti besloot om terug naar de natuur te gaan werken, werd hij door Breton, die smalend opmerkte dat hij wel wist hoe een hoofd eruitzag, geëxcommuniceerd.

Na de oorlog werd Giacometti vooral bekend met zijn lange, uitgerekte figuren. Het archetype van de mens in al zijn kwetsbaarheid werd in verband gebracht met het werk van de existentialisten. In de catalogus van de tentoonstelling in de galerie van Pierre Matisse in New York in 1948, waar de basis gelegd werd voor zijn internationale carrière, definieerde Jean-Paul Sartre de belangrijkste componenten van zijn werk als absolute vrijheid en existentiële angst.

In niets weegt L’atelier d’Alberto Giacometti op tegen de laatste grote Giacomettitentoonstelling die in 1991 in het Musée d’Art moderne de la Ville de Paris georganiseerd werd. De opstelling was toen in handen van een andere Zwitserse kunstenaar, Rémy Zaugg, die als geen ander zowel de ruimtelijke als de plastische kwaliteiten van deze vernieuwende beeldhouwer wist te valoriseren. L’atelier heeft meer iets van een documentaire tentoonstelling. Dat er een volledige zaal wordt ingeruimd voor portretfoto’s van Giacometti als fotogeniek charmeur, die in de jaren ’50 de covers van populaire bladen sierde, is veelzeggend. Het wezen van de beeldhouwkunst en de manier waarop Giacometti daarmee omging, komt niet uit de verf. In het desondanks chronologisch parcours is weinig te merken van de eigenzinnige experimenten met vorm, volume, ruimte, schaal en beweging. Giacometti stelde zowel vragen naar de functie van de sokkel als naar de dynamiek van de sculpturale ruimte, die hij definieerde als een kooi. Als een van de eerste beeldhouwers brak hij de vorm open en legde hij de nadruk op de door de sculptuur gedefinieerde leegte. Verworvenheden die in de jaren ’60 en ’70 door een nieuwe generatie beeldhouwers volop geëxploreerd en geëxploiteerd werden.

 

• L’atelier d’Alberto Giacometti tot 11 februari in het Centre Pompidou, Place Georges Pompidou, 75004 Paris (01/44.78.12.33; www.centrepompidou.fr).