width and height should be displayed here dynamically

Le Corbusier. The Art of Architecture

Le Corbusier (pseudoniem voor Charles-Edouard Jeanneret, 1886-1965) is zonder twijfel een van de invloedrijkste ontwerpers van de 20ste eeuw. Hij was actief als architect, stedenbouwkundige, meubelontwerper en beeldend kunstenaar, en heeft op elk van deze disciplines een onuitwisbare stempel gedrukt. De analyse van zijn gebouwen is vaste kost in elke architectuurschool en zijn realisaties vormen toeristische trekpleisters. Twintig jaar na de grote retrospectieves in Londen en Parijs (naar aanleiding van zijn honderdste geboortedag) heeft het Vitra Design Museum een nieuwe rondreizende overzichtstentoonstelling opgezet rond Le Corbusier. Deze manifestatie houdt momenteel halte in het Nederlands Architectuur Instituut (NAi) in Rotterdam. De tentoonstelling heet heel toepasselijk The Art of Architecture. Le Corbusier benaderde de architectuur namelijk letterlijk vanuit de kunst: vormen of composities die hij ontwikkelde in zijn schilderijen of sculpturen vonden later hun toepassing in de architectuur. Hij streefde daarbij naar een echtesynthèse des arts door ruimtes te creëren vanuit een complementair en harmonisch samenspel tussen de diverse kunstvormen. Zijn legendarische kapel in Ronchamp (1950-1955) is daarvan het ultieme voorbeeld. Door deze fundamenteel multidisciplinaire houding ten aanzien van de architectuur en de grillige contouren van zijn artistieke, ideologische en politieke referentiekader is het echter niet eenvoudig om het werk en denken van Le Corbusier te doorgronden. Hij was een kameleon die zonder verpinken zijn principes verloochende voor een nieuwe opdracht, maar net zo goed een fenix die zichzelf heruitvond lang voor de critici zijn werk voorspelbaar begonnen te vinden. Hij was evenzeer een uitgekookte pragmaticus die klanten naar zijn pijpen liet dansen en medewerkers zonder omkijken de laan uitstuurde. De mythe die Le Corbusier gedurende zijn leven zorgvuldig opbouwde, is vandaag levendiger dan ooit; de polemieken en paradoxen die zijn figuur omgeven maken hem al generaties lang gefundenes fressen voor academici en architectuurcritici.

De rijkdom aan referenties in het werk en denken van Le Corbusier wordt al meteen zichtbaar in het eerste luik van de tentoonstelling, dat zijn oeuvre in een biografische en artistieke context plaatst via originele schetsen en maquettes, filmfragmenten, geluidsopnames, objecten en persoonlijke spullen. Van groot belang hier zijn de vroege reizen naar het Nabije Oosten en de Middellandse Zee, waar Le Corbusier niet alleen de universele voorbeelden van de westerse architectuur ontdekte, maar ook het artistieke bohemienleven langs de Azurenkust. Vanaf de jaren ’30 bracht hij er telkens de zomer door, als alternatief voor de Zwitserse stiptheid waarmee hij dagelijks in pak en das verscheen op zijn Parijse kantoor. De stad bleef niettemin de natuurlijke biotoop van Le Corbusier. Dat wordt geïllustreerd aan de hand van steden die samenvallen met specifieke periodes of bepaalde thema’s uit zijn werk, zoals La Chaux-de-Fonds, Algiers, Moskou en Rio. Deze stedentrip eindigt in Chandigarh, de hoofdstad van Punjab – de enige stad waar Le Corbusier voluit zijn stedenbouwkundige principes kon toepassen. Fragmenten uit zijn schetsboeken laten een ander spanningsveld zien: bladzijden vol tekeningen van natuurlijke, organische vormen wisselen af met schetsmatige aantekeningen rond machines, stoomboten, auto’s en vliegtuigen. Het is deze onvermoeibare zoektocht naar een rationele esthetiek op basis van een organische vormentaal die aan de basis ligt van de fascinerende en onuitputtelijke plastische rijkdom van Le Corbusiers oeuvre.

Het tweede luik van de tentoonstelling heeft als titel Privacy & Publicity. Hier komt het belang van Le Corbusier als interieurontwerper naar voor. In zijn woningen vormde de gevel niet langer een grens tussen buiten en binnen, of tussen de private en publieke sfeer; het was eerder een actief element dat beide op elkaar betrok. Deze woningen waren echter niet zozeer private interieurs op maat van de bewoner dan wel decors waartegen nieuwe vormen van leven in scène werden gezet. ‘Publicity betekent hier niet alleen ‘openbaarheid’, maar ook ‘publiciteit’. Na oplevering liet Le Corbusier zijn woningen fotograferen volgens precieze indicaties om ze dan wereldwijd te publiceren; het private interieur werd zo een publiek beeld. De consequenties hiervan worden het duidelijkst in de Villa Savoye uit de late jaren ’20. Deze iconische, functionalistische villa, opgevat als een echte ‘machine à habiter’, is nooit echt bewoond geweest: doordat ze niet te verwarmen viel, groeide er na twee jaar al schimmel op de muren. De desinteresse van Le Corbusier voor de bouwtechnische vertaling van zijn architecturale retoriek contrasteert fel met het fanatisme waarmee hij zijn public relations verzorgde. Hij verkondigde zijn ideeën in een indrukwekkend aantal lezingen en zelf uitgegeven tijdschriften en boeken. Via de zorgvuldig uitgegeven reeks Oeuvres complètes, waarin hij voltooide projecten documenteerde, controleerde Le Corbusier nauwgezet het postume beeld van zijn oeuvre. In zijn theoretische geschriften comprimeerde hij dan weer de essentie van de moderne architectuur en stedenbouw tot eenvoudige dogmatische principes. Door de complexe achtergrond van het nieuwe bouwen in hapklare brokken te serveren is Le Corbusier niet alleen in grote mate verantwoordelijk geweest voor de verspreiding ervan tot in alle uithoeken van de planeet, maar ook voor de latere degeneratie van de moderne architectuur tot een ‘international style’, ontdaan van haar oorspronkelijke sociale betekenis en technische vernieuwing.

Het derde en laatste luik van de tentoonstelling presenteert een aantal projecten onder de noemer ‘built art’: het accent lijkt daarbij te liggen op de Sint-Pieterskerk in Firminy uit 1964 en het Philipspaviljoen, een tijdelijke constructie die een multimediaspektakel huisvestte tijdens de Wereldtentoonstelling van Brussel in 1958. Dat is niet geheel toevallig: het eerste project werd namelijk pas dit jaar eindelijk voltooid, terwijl een reconstructie van het Philipspaviljoen momenteel overwogen wordt. In een dergelijke context komt de vraag naar boven hoe rekbaar het compromis kan zijn tussen de oorspronkelijke intenties van de architect en de huidige eisen wat betreft comfort, veiligheid en duurzaamheid. Daarnaast raken beide gebouwen ook aan de centrale vraag naar de toekomstige omgang met Le Corbusiers gebouwde oeuvre. Zoals dat voor het meeste modern architecturaal erfgoed uit de 20ste eeuw het geval is, is het vernieuwende en vooruitstrevende karakter van zijn realisaties tegelijk ook het zwakke punt: veel van zijn gebouwen vragen een permanente zorg. Een erfgoedmatige benadering van deze functionalistische architectuur dreigt op lange termijn te leiden tot een paradox: een gebouw dat zich niet kan aanpassen aan de noden van zijn tijd, wordt een afunctioneel object. Dat staat haaks op de visie van Le Corbusier, voor wie architectuur en kunst ten volle in het leven moesten staan. Hoewel het de ambitie is van de tentoonstellingsmakers om de actualiteit van de grote meester aan te tonen, wordt op deze kwesties niet ingegaan. De publicatie die is uitgegeven naar aanleiding van de tentoonstelling komt hier enigszins aan tegemoet: eerder dan een catalogus is het een bundel essayistische teksten die afgewisseld worden met zeldzaam beeldmateriaal. Niettemin houdt ook dit dure boek de vinger niet echt aan de pols: de auteurs behoren tot het selecte clubje academici die eerder al ruimschoots hun bevindingen kenbaar hebben kunnen maken. Als introductie op Le Corbusier is The Art of Architecture zeker de moeite waard; het situeert zijn werk en denken in de cultuurhistorische context van de vorige eeuw. De tentoonstelling mist daarentegen het lef en de ambitie om als een kritisch medium te fungeren dat suggesties doet omtrent de mogelijke betekenis van deze mythische figuur voor de architectuur van de 21ste eeuw.

 

• Le Corbusier – The Art of Architecture tot 2 september in het Nederlands Architectuurinstituut (NAi), Museumpark 25, 3015 CB Rotterdam (010/440.12.00; www.nai.nl). De tentoonstelling reist later onder meer naar Weil am Rhein, Liverpool en Londen. Catalogus: A. Von Vegesack (red.), Le Corbusier: The Art of Architecture, Weil am Rhein, Vitra Design Stiftung, 2007. ISBN 978-3-931936-72-3.