Learning from the Museum/Learning from Art
“Academy wil mensen aanzetten om na te denken over de mogelijkheden van de academie binnen de maatschappij. […] Academy moet worden benaderd als een ruimte waarin essentiële principes en activiteiten ontstaan die kunnen worden opgepakt en voortgezet als een methode voor een leven lang leren”, aldus de tekst op de website van het Siemens Arts Program, de initiator van het project Academy. Uit dit statement spreekt een onwerkelijk – ongericht en vormloos – optimisme. Toch heeft Siemens partners gevonden bij wie deze fantasie over “een leven lang leren” iets moet hebben opgeroepen, want Academy is inmiddels uitgemond in twee symposia en drie tentoonstellingen: een ervan vond begin 2005 plaats in Hamburg, twee andere liepen eind vorig jaar in het Van Abbemuseum te Eindhoven en in het MuHKA te Antwerpen: Academie. Leren van het Museum (samengesteld door Charles Esche en Kerstin Niemann van het Van Abbe en Irit Rogoff van het Goldsmiths College) en Academie. Leren van Kunst (samengesteld door Bart De Baere en Dieter Roelstraete van het MuHKA en Angelika Nollert van het Siemens Arts Program).
Leren van het Museum
In de eerste zaal van het Van Abbemuseum liggen formulieren. Er klinken gespreksflarden uit een luidspreker en op een videomonitor is iemand aan de slag met een trommel die naast een bakfiets staat. In een hoekje van de zaal staan de echte bakfiets en de trommel. Op de muur prijkt het logo van deze projectpresentatie van Susan Kelly, Valeria Graziano en Janna Graham: een groot vraagteken. Met The Ambulator; or, what happens when we take questions for a walk? worden wij – of beter: alle inwoners van Eindhoven – uitgenodigd om een vraag te kiezen die door een andere bezoeker is achtergelaten, die vraag te beantwoorden tijdens “een wandeling met een bekende of een onbekende” en een andere vraag achter te laten in het museum of een mobiel depot elders in de stad. Het museum moet inspelen op wat er leeft in de stad, het moet zich bezighouden met de problemen die leven bij de mensen. Wij vragen wat u vraagt! Uw antwoorden zijn de onze! Met die motto’s sommeert The Ambulator het museum om zich democratisch te legitimeren, en wel volgens een letterlijke, numerieke logica: publieksbetrokkenheid primeert op institutionele specificiteit. In I Like That, het project van Jean-Paul Martinon en Rob Stone, wordt een hip publieksdiscours op de museumcollectie uitgetest. Martinon & Stone presenteerden in de loop van de tentoonstelling tot vijf keer toe een klein aantal werken uit de collectie, zonder begeleidende informatie en zelfs zonder naamplaatjes, met andere woorden, zonder de obstakels, die ons aan het elitaire karakter van het museum herinneren. In plaats daarvan hebben zij de werken met een zacht kabbelende, relaxerende mix van gespreksflarden, omgevingsgeluiden en muziek overgoten. Opnieuw gaat het om een symbolische vorm van public relations: Martinon & Stone willen gewoon zeggen dat alle emoties en verhalen – kortom de ‘soundtracks’ die wij meebrengen – even geschikt zijn om de kunstwerken in dit museum zin te geven. Met welk buikgevoel wij ook naar het museum afzakken, het museum vindt dit alles even mooi en belangrijk. Niet alleen de kunstkenners, ook de andere publieksgroepen moeten I Like That kunnen zeggen. Directeur Charles Esche, cocurator Kerstin Niemann en kunstenaar Martin Spangberg hebben ook een project opgezet dat yourspace getiteld is. Alles verloopt hier volgens democratische principes als “uitwisseling”, “discussie” en “zelfregulering”, zo belooft het programmaboekje, en zowat alle cultuurproducenten van Eindhoven – “kunstenaars, kunstenaarsgroepen, cultuuractivisten en instituten van andere disciplines in Eindhoven en omstreken” – worden genodigd om deel te nemen aan de analoge 3D-versie van de haast gelijkluidende website. Maar het project kon natuurlijk niet Myspace heten: het is yourspace, nota bene zonder hoofdletter. Van de participatieve drukte die men zich daarbij voorstelt, was tijdens de openingsuren van het museum overigens niets te merken; er hing een prikbord en er stond een tafel met lege stoelen – voor de activiteiten die op donderdagavond plaatsvonden – maar er gebeurde niets. Eigenlijk had men dit clubhuis beter in een café ondergebracht – maar dat is buiten de ideologische gedrevenheid van de projectmedewerkers gerekend: hen gaat het er niet om wát precies uitgewisseld wordt, maar dát er uitgewisseld wordt, of liever, dat de museumbezoeker dit te horen krijgt, dat hij doordrongen wordt van de ontvankelijkheid en de generositeit van het museum. Nu we dat begrepen hebben, kan nog slechts één maatschappelijke zorg ons bezighouden: denkt het museum wel genoeg aan de allochtonen? Deze achtergestelde groepen mogen toch niet in de kou blijven staan! Welnu, over de allochtonen ontfermen zich Irit Rogoff en Deepa Naik. Zij gingen met The Gate Collection aan de slag, een bibliotheek en videocollectie gewijd aan kunstenaars met een niet-westerse stamboom. Ze stouwden een museumzaal vol met boeken en dozen uit deze collectie, die recentelijk aan het Van Abbe werd geschonken, en lieten in een andere zaal op drie muurprojecties mensen aan het woord over “hun ervaring met het leven in het museum in diverse staten van verschillend zijn” (programmaboekje). Dit museum laat werkelijk niemand aan zijn lot over en Learning from the Museum dient enkel en alleen om die ideologische boodschap breed uit te smeren. Learning from the Museum is een ongeziene aaneenschakeling van links-populistische en politiek-correcte slogans; het is geen leermodel, maar een legitimeringsmachine. Volkomen terecht kadert deze tentoonstelling binnen een project onder de angstaanjagende titel Be(com)ing Dutch in the Age of Global Democracy, dat door de Mondriaan Stichting met de Stimuleringsprijs voor Culturele Diversiteit 2006 werd bekroond. De tentoonstelling Academy. Learning from the Museum is deze prijs waard. Zij valt met deze prijs samen.
Leren van Kunst
Anders dan in het Van Abbemuseum zijn er in het MuHKA gewoon kunstwerken te zien. De tentoonstelling opent met een schimmige afdruk van een foto, genomen tijdens de studentenopstand van mei ‘68 te Parijs, geprojecteerd op een scherm van samengeperst lint. Bij dit werk van Mary Kelly, Circa 1968 uit 2004, hoort ook een beeldkaart met commentaar van de kunstenaar. “You are here, next to a young man with beautiful hair, en route to the Bastille, May 13, one day before the general strike, two days after the Sorbonne reopens […]”. Zo becommentarieert Kelly een van de beeldmotieven. In feite is Circa 1968 een nogal weke oefening in het verwerken van geschiedenis, en wil Kelly tonen dat ‘de’ (grote) geschiedenis in de confrontatie met een persoonlijke belevingsmodus in stukken uiteenvalt. Maar dat interesseert de samenstellers van deze tentoonstelling veel minder; voor de makers gaat het erom dat Kelly’s werk aan de studentenopstand van mei ’68 refereert: “dat legendarische moment waarop het onderwijs uit haar institutionele voegen barstte” (persmap). Niet Kelly’s methode of thematiek vormen de reden om Circa 1968 op te nemen, maar de verwijzing die het prentje aanlevert. Kortom, strikt genomen komt Circa 1968 niets op deze tentoonstelling doen.
Verderop treffen we de video Grunewald aan, waarin Jimmie Durham met onweerstaanbaar flegma de beeldvorming van de primitief bespeelt. Wat doet dit werk in deze tentoonstelling? Johanna Kandl maakt schilderijen op basis van reisfoto’s en zet daar slagzinnen en opschriften uit magazines op. Het kunstenaarscollectief Gelitin, dat met kinderen werkt, toont een krachteloos overblijfsel van een paar maanden spelen, en Dockx & Mast hebben de vernietiging van hun archief in een pretentieuze hightechvertoning omgetoverd. Of neem een laatste voorbeeld, de bijdrage van Herman Asselberghs, die een reeks video-interviews toont in het kader van zijn project An Anthropology of World-Mapping. Enkele intelligente mensen spreken ons vanop een monitor toe over diverse onderwerpen. Niets ongewoons, zou je denken, we zien toch voortdurend intelligente sprekende hoofden op monitoren in tentoonstellingen van hedendaagse kunst. Intellectuelen op monitoren: dat is toch de standaardformule van gemakzuchtige kunstenaars en curatoren, hét format van een gefetisjeerde intellectualiteit. Kortom, op Leren van Kunst is een cliché van toepassing dat wel eens voor duffe groepstentoonstellingen genre “15 kunstenaars uit Rusland” wordt gebruikt: ‘Er zijn evenveel thema’s als er werken zijn’. Er zijn inderdaad evenveel invalshoeken als er werken zijn op de tentoonstellingLeren van Kunst. De werken hebben niets met elkaar en niets met het thema te maken. Het MuHKA spreekt dat overigens niet tegen: in de vrolijke uitleg op de bijschriften wordt geen enkele poging ondernomen om op het onderwerp van de tentoonstelling in te gaan.
Leren van de Catalogus
Tussen beide tentoonstellingen gaapt een diepe kloof; maar samen uit, samen thuis: dit project moet aan elkaar worden geschreven. Het inleidend statement in het boek Academy is door maar liefst zeven personen ondertekend: Bart De Baere, Dieter Roelstraete en Grant Watson van het MuHKA, Yilmaz Dziewor van de Kunstverein Hamburg, Charles Esche en Kerstin Niemann van het Van Abbemuseum, en Angelika Nollert van het Siemens Arts Program. Met de volgende frase wordt de kunst aan het motto van de tentoonstelling geklonken: “The idea of an academy should be presented here in all its potential, grasped as a source that offers society the chance of critical reflection and the encounter with complex ideas – and what is art, finally, but the most complex and challenging of ideas?” Elders komt de rol van het museum ter sprake: “The traditions of the academy are valuable to the museum because they privilege not only learning but speculation for its own sake. Equally the museum’s occupation of what remains of the old public sphere offers a new platform for academic possibility to be spread further than to those who are already initiated.” Voor het bindmiddel zorgt een gemeenschappelijke vijand die iedereen in de kunstwereld als des duivels bestempelt: de “economische hegemonie”, “productivisme”, “vrije markt”, “neoliberale credo’s”. Overduidelijk foute termen, het Academy-team staat dus aan de goede kant. Vervolgens vallen een hoop eendimensionale, positieve begrippen als rijpe appels uit de lucht: speculation, reflection, fallability, exchange, dialogue, allemaal concepten die openheid, generositeit en mogelijkheidszin uitstralen. Maar als je de inleiding in zijn geheel bekijkt, en de verschillende uitspraken naast elkaar legt, dan druipen de contradicties en het gehuichel van de pagina’s. Na het obligate gejammer over de instrumentalisering van de kunst blijkt de MuHKA-tentoonstelling plots een ‘civiel kunstenaarschap’ te promoten: “This can be done in an exhibition, because artists who are committed and who create commitment represent such an attitude of ‘citizenship’.” Nog maar pas werd de vrije kunstenaar als een bedreigde diersoort opgevoerd, of hij mag al als promotor van het nieuwe burgerschap opdraven: van liefdevolle openheid naar keiharde disciplinering is slechts een kleine stap voor de ideologen van het Academy-team. Al even grotesk is het contrast tussen het hypercorrecte geleuter in de inleiding en de ideologische krachtpatserij in het Van Abbemuseum, waar het museum met de vlag van dit nieuwe burgerschap zwaait.
Maar het kan nog erger. Na de algemene inleiding volgt een theoretische introductie van Irit Rogoff (Academy as Potentiality) waarin zij schaamteloos opkomt voor de deproblematisering van de BaMa-hervorming van het hoger kunstonderwijs: “In an odd way, the massive initiative of ‘Bologna’ and the kind of supra-national control it is bringing about […] have resulted in producing ‘academy’ as the site of both oppositions and imaginative possibilities. […] I have to confess here that despite knowing full well the dangers of this over-zealous attention, I am quite pleased to see education actualised to its full political potential and become the arena in which issues larger than its own internal questions are being discussed. In particular, education in and of andfor the arts with its flimsy, unstable and non-teleological epistemologies, is becoming an appropriate proving ground for the necessity to distance and problematise the relations between inputs and outputs in education and to insist on the complete impossibility of knowing in advance where thought and practice might lead.”Parafraserend: de academisering van het kunstonderwijs is helemaal geen probleem, het is gewoon heel fijn en positief dat er discussie is over pedagogische kwesties, meer zelfs, de legitimerende conceptenzwendel die de academisering op gang heeft gebracht, herbergt een diep mysterie, een onvermoede potentialiteit! Om in een dergelijk zelfbedrog te kunnen volharden, heeft Rogoff zelfs een nieuw concept gemunt: criticality, een moeilijk te doorgronden praktijk die erin bestaat dat problemen eerder “bewoond” dan “geanalyseerd” worden, een praktijk “which operates from an uncertain ground of actual embeddedness”. Rogoff brengt dit concept in stelling tegen oude noties van kritiek die in een paar zinnen als voorbijgestreefd worden geklasseerd. Het is een zeldzaam staaltje van intellectuele corruptie dat Irit Rogoff hier aflevert, een ongegeneerd voorbeeld van voluntaristische zelfbegoocheling.
De opvatting van het Academy-team over ‘leren’ – hun leermodel – getuigt van een hypercorrecte kijk, die in eendimensionaal negatieve en positieve termen wordt uitgesplitst: slecht zijn “hiërarchische” of “geïnstitutionaliseerde” modellen die rond “de meester” draaien – applaus gegarandeerd, want wie durft het Bildungsideal vandaag nog te verdedigen. Goed zijn “horizontale” modellen die rond “communicatie” en “uitwisseling” draaien. Maar wat is dit horizontale model anders dan een hip-deleuziaanse en delirante versie van de recente onderwijsideologie? Ook daar wordt voor zelfleerzaamheid en tegen hiërarchisering gepleit. Ook daar mag de leerling niet gehinderd worden door een fnuikende autoriteit. Welnu, deze leerling die ‘leert wat hij wil’ is de leerling-consument; de leraar die hem slechts mag begeleiden, is de manager, de coach die het kennispotentieel van de leerling ontgint. En de heimelijke agenda van deze visie op het leerproces is: maximaal rendement.
Academy-art
Is Academy een gemiste kans? Hoe zouden tentoonstellingen over leren van kunst of leren van het museumkunnen worden aangepakt? Enkele bijdragen in Antwerpen en Eindhoven tonen hoe het anders had gekund. In het Van Abbemuseum is dat het project Imaginary Property, een samenwerking van de media-activisten Jan Gerber, Susanne Lang, Sebastian Lütgert en Florian Schneider met Willem Jan Renders. Imaginary Propertyvertrekt van een concrete case – een recent verworven ontwerpschilderij van El Lissitzky voor de decoratie van een gebouw in Vitebsk – om een actuele museologische vraag aan te snijden: “Wat betekent het (voor een museum) om eigenaar te zijn van een afbeelding?” Dat is een interessante vraag, zeker in een tentoonstelling die over het museum als kennismedium wil nadenken. Maar de installatie blijft steken in het opsmukken van die vraag. Van de tafel met computer gaat een steriele belofte uit, de videobeelden van het Van Abbemuseum werken louter suggestief, de video-interviews herkauwen nog maar eens een beproefd format, en het breed gezette opschrift “What does it mean to own an image” maakt er helemaal een promotiestand van. Imaginary Property is als de flap van een boek dat nog geschreven moet worden – al zou het in dit geval een interessant boek kunnen zijn.
In het MuHKA zijn er drie kunstwerken die naar het thema Leren van Kunst lijken te verwijzen. Ghostakademievan Uli Aigner is een video-installatie waarin 11 kunstenaars en academiestudenten als ghostprof optreden en over fictieve thema’s doceren als “film”, “horror vacui” of “superficiality”. Een nonchalant betoog, waarin de studenten over hun interesses spreken, wordt door hen voorgelezen alsof het een kurkdroog referaat betreft.Zelfs de leestekens worden als bij een dictee afgelezen. In het Academy-boek licht Aigner haar project kort toe: “I try to […] demonstrate that what you define as interesting is just what you want to know or what you already know and that you pick up in your work. And the content of the teaching has to derive from the very same interests. In the future.” De interesses van deze studenten bevatten dus stof voor het onderwijs van de toekomst? Wat een absurde claim! Zowel de inhoud van de teksten als de retorische verpakking staan immers haaks op de bewering van Aigner: het hyperformele ‘lezen’ en het voorlezen van de leestekens sorteren zelfs een ironiserend effect! Het tweede project, van de hand van Dieter Lesage, laat niets aan de verbeelding over. De interventie van deze filosoof bestaat uit zijn output van 1988 tot 2006, tentoongesteld in een vitrine, en zij kan in één cynische slagzin worden samengevat: ‘als kunstenaars kunnen doctoreren, dan kan ik mijn publicaties ook als kunst presenteren’. Een dergelijke combinatie van ongegeneerd narcisme en intellectuele gemakzucht is nog maar zelden vertoond. Ten slotte is er Instant Academy van Joëlle Tuerlinckx. Zij bracht met bijgekleurde tape meetkundige figuren aan – een scherpe hoek, een vierkant… – en prikte naast elk van die figuren de bijhorende kunstenaarspagina uit het Academy-boek, met de reproductie van een ontwerptekening (op een stukje tape) en een titel. Verschillende niveaus van het tentoonstellingsapparaat – presentatie en catalogus, werk en titel, origineel en reproductie – worden door Tuerlinckx in elkaar geschoven, maar vooral het thema van het tentoonstellingsproject kaapt – letterlijk – haar aandacht weg: Academy. Op de pagina’s uit de publicatie worden de vierkanten, hoeken, rechthoeken en lijnstukken consequent als Academy-vierkanten, Academy-hoeken, Academy-rechthoeken en Academy-lijnstukken benoemd. De neutrale vormen die Tuerlinckx al zo vaak gebruikt heeft, zijn speciaal voor deze gelegenheid tot thema-vormen, en dus totAcademy-vormen gestempeld. Tuerlinckx bouwt de recuperatie door het Academy-thema in haar werk in, en het is precies de nietszeggendheid, de neutraliteit van de meetkundige vormen die dit ‘thematiseren’ in zijn willekeur laat verschijnen. Daarnaast bevat haar installatie nog een ander element, een boek op een tafel, onder een glazen plaat. Het is een Franse versie van de brieven van de Canadese pianist Glenn Gould, met een opdracht van “Marc” die Christian Bobin citeert: “Qu’est-ce que tu fais dans la vie? Rien, j’apprends. Tu apprends quoi? Rien, j’apprends.” Tuerlinckx toont ons geen sporen van een leerproces of een onderzoeksmethode; niets zegt minder over het leer- en onderzoeksproces van de kunstenaar dan een neutrale meetkundige figuur of de private anekdotiek van een intiem geschenk. Maar terloops, en bijna onmerkbaar, geeft het citaat van Bobin wél iets prijs over wat kunst en leren met elkaar verbindt. “Tu apprends quoi? Rien, j’apprends.” De kunstenaar leert, maar dit leren heeft geen object, laat staan dat de kunst het tot een object kan maken. Leren en onderzoek zijn de kunst zo immanent dat zij er niets over te zeggen heeft.
Twee bijdragen tonen ons een ander perspectief op de thema’s van beide tentoonstellingen. De ene bijdrage, de projectpresentatie Imaginary Property, toont aan dat het museum daadwerkelijk leerstof kan bieden om mét het museum een denkoefening over het museum op te zetten – een denkoefening die overigens niet alleen het museum maar alle publieke instellingen aangaat die beelden bezitten. Het moet mogelijk zijn om vanuit een museologische vraagstelling een leerrijke tentoonstelling te maken over een problematiek die het museum en niet alleen het museum betreft: over problemen als het bezit van beelden, het publieke bestaan van beelden, de verhouding tussen auteursrechten en het publieke karakter van een instelling… Instant Academyvan Joëlle Tuerlinckx toont dat er ook met het thema leren van kunst iets te doen valt, maar deconstrueert de verwachting dat de kunst deze thematiek zelf tot haar thema, tot haar object zou kunnen maken. Het leren van de kunstenaar zit aan de rand en tussen de lijnen van het objectieve werk; om dát te thematiseren is een benadering nodig die niet van artistieke ‘voorstellingen’ uitgaat, maar die reflecteert over wat er gebeurt in de vage zone tussen ‘nog niet’ en ‘niet meer’ waarin het werk opkomt. Een thematentoonstelling met – vooronderstelde – thema-kunstwerken is wel de laatste manier om ons dáárover iets te leren.
Academie. Leren van Kunst liep van 15 september tot 26 november 2006 in het Museum van Hedendaagse Kunst, Leuvenstraat 32, 2000 Antwerpen (03/260.99.99; info@muhka.be;www.muhka.be). Academie. Leren van het Museum liep van 16 september tot 26 november 2006 in het Van Abbemuseum, Bilderdijklaan 10, Eindhoven (040/238.10.00; infovanabbemuseum.nl; www.vanabbemuseum.nl).