width and height should be displayed here dynamically

Leo Copers

Leo Copers (1947) tovert deze zomer het Middelheimmuseum om in een pretpark. Het parcours begint, aan de ingang links van het kasteel, met zijn allereerste werk, Waterlamp uit 1969. “Het werk,” aldus de tentoonstellingsgids, “verwijst naar een kapotte peerlamp die Leo Copers in 1969 in de Leie zag drijven tussen ander afval. Op dat moment ging er bij hem een licht op! Dit voorval werd de start van zijn oeuvre.” De installatie bestaat inderdaad slechts uit een gloeilamp die net boven het wateroppervlak uitsteekt. Onder een foto van deze Waterlamp schreef Copers ooit: “Elke dag een nieuw idee”, en die uitroep zou het motto kunnen zijn van het genietbare gedeelte van deze tentoonstelling.

De openluchtwerken hebben weinig met elkaar gemeen, behalve dat ze ontsproten zijn aan de ondeugende en ongeorganiseerde geest van een kunstenaar met een ondermaats talent voor carrièreplanning. Ze leunen vaak op de vereniging van twee onverzoenbare tegendelen (water en vuur, natuur en techniek, het pastorale en het gewelddadige), die nu en dan uitmondt in al te geforceerde installaties. Goede voorbeelden zijnWaterlamp en Brandende houtblokken onder water (1972). Wat we zien lijkt onmogelijk, maar dan alleen als we kijken met een kinderlijke of premoderne verwondering. Wie twijfelt er in onze tijd immers nog aan dat het mogelijk is een brandende lamp te laten drijven? Voor Copers lijkt echter de eenvoudige, onbemiddelde kracht van de kunst te primeren. Soms hanteert hij simpelweg spectaculaire gestes. Vuurkruisuit 1971, pal op de Middelheimlaan, is opnieuw wat de titel laat vermoeden: een groot brandend kruis, zoals de Ku Klux Klan dat hanteerde. Wat kan dit werk teweegbrengen? Angst omdat er werkelijk gevaar op brandwonden dreigt? Subliem ontzag als voor een natuurfenomeen? Een historische of ideologische kritiek? Of gaat het om ironie? Is het een ‘spektakel’ dat toont hoe alle kunst spektakel geworden is? Die laatste interpretatie doet het werk van Copers geen eer aan. De ironie werkt verpulverend, omdat het om ironie zonder diepte gaat, die, eens ontmaskerd, niets meer van waarde overlaat. Het is misschien nog het beste om dit vuurwerk te beschouwen als wonderlijk amusement dat de context van het Middelheimpark in een surreële omgeving verandert waar de bezoeker lichtjes druggy en weinig reflecterend in kan rondlopen.

Middelheim Hoog, ten noorden van het kasteel, verzamelt op die manier werken uit de vroege jaren 70. Sommige zijn door Copers voor de gelegenheid opnieuw gemaakt. In het Braempaviljoen zijn een reeks schetsen en voorstudies te zien, een paar ‘ijslampen’, en de film Begrafenis van René Magritte (1971), eenloop van een tiental seconden waarin enkele meubelstukken aan de vlammen worden prijsgegeven. Het werk verwijst naar L’échelle de feu, twee schilderijen van Magritte uit 1939, waarop voorwerpen als een sleutel of een stoel in brand staan zonder werkelijk in vlammen op te gaan. De film wijst op een andere interpretatie van de ‘vuurwerken’ van Copers: de materie ‘brandt’, maar blijft bestaan, zodat het vernietigende karakter van vuur voor eeuwig wordt uitgesteld. Daarmee vergeleken staat, in de Franchise Unit van Atelier Van Lieshout, Met fijne kruiden uit 2006 verloren: het is een installatie met compost, goudstaven, een ‘groeilamp’ en hennepplanten. Het werk kan hoogstens aanduiden hoe Copers zich later van de eenvoud van het concept en het idee heeft verwijderd, in de richting van een zware meerlagigheid.

Het mooiste gedeelte van de tentoonstelling ligt in het bosrijke Middelheim Laag. Het beperkte aantal werken verleent het parcours het aanschijn van een wandeling, eerder dan van een museumbezoek. Minutenlang gebeurt er niets, tot er tussen het gebladerte een langwerpige, schemerige lichtstreep opduikt:Verbinding tussen twee oevers met buislampen (1971). In combinatie met de sereniteit en de schijnbare cultuurloosheid van het park, krijgt het benaderen van dat werk iets wonderlijks. Toch zwelt het aantal ideeën ook hier mateloos aan. Achter het hoekje wordt de bezoeker, middels het Marinettimonument uit 1974, langs twee kanten aan flarden geschoten – althans akoestisch. Even verderop hangt een grommende kettingzaag hoog tussen de takken van een boom. Twee keer lijkt het te gaan om een ingreep uit een televisieshow met een verborgen camera, maar de camera blijft achterwege.

Onvergetelijk, kritisch of consequent zijn de installaties van Copers niet. Scherpe slijpstenen voor het denken bieden ze evenmin aan. Toch doet de tentoonstelling in het Openluchtmuseum recht aan zijn vroege werk. De expositie toont dat het om een gevarieerd en ongericht oeuvre gaat, dat evenmin zomaargerecupereerd of misbruikt kan worden.

 

• Leo Copers tot 17 augustus in het Middelheimmuseum, Middelheimlaan 61, 2020 Antwerpen (03/827.15.34; museum.antwerpen.be/Middelheimopenluchtmuseum).