width and height should be displayed here dynamically

Les Promesses du passé. Une histoire discontinue de l’art dans l’ex-Europe de l’est

Met Les Promesses du passé geeft het Centre Pompidou een overzicht van meer dan een halve eeuw hedendaagse kunst in Midden- en Oost-Europa. Twintig jaar na de val van de Berlijnse muur ondervraagt men de oude Oost-Westtegenstellingen in een nieuw historisch kader van voor en na het communistische tijdperk. De tentoonstelling besteedt zowel aandacht aan in het Westen minder gekende kunstenaars, die in de jaren 60 en 70 in eigen land een belangrijke invloed hebben uitgeoefend, als aan de nieuwe generatie die, al dan niet actief in hun geboorteland, geprangd zit tussen lokale en internationale invloeden.

De titel van de tentoonstelling werd ontleend aan de laatste tekst van Walter Benjamin, Over het concept van de geschiedenis uit 1940, waarin hij het culturele continuüm in vraag stelt. Hij bevestigt dat ‘het verleden om verlossing vraagt’ en dat ‘men de geschiedenis tegen de veel te glanzende haren in moet strijken’. De geschiedenis verschijnt niet meer als een lineaire opeenvolging van oorzaak en gevolg, maar als een soort vlechtwerk of een reeks van arabesken. Wat vergeten is moet opnieuw geactualiseerd worden.

Een tweede opzet van de tentoonstelling, die de kunstgeschiedenis dus als niet-lineair en discontinu opvat, is het antwoord op de vraag: hoe situeert de kunst van Oost-Europa zich binnen het nieuwe Europa? Daarom werden in de tentoonstelling ook kunstenaars opgenomen die niet uit Oost-Europa afkomstig zijn, maar die in hun werk voor deze regio een bijzondere belangstelling tonen, zoals de Franse kunstenaar Cyprien Gaillard die in Servië, Rusland en Oekraïne hedendaagse ruïnes ging filmen. Tijdens haar verblijf in Praag in 1991 maakte Tacita Dean de film Ztráta en haar 326 documentaire Czech Photos. In haar werk onderzoekt de Israëlische Yael Bartana de relatie tussen de constructie van een collectieve identiteit en de rol en de plaats van het individu. In Mur i Wieża (Muur en toren) evoceert ze het verhaal van Israëlische Joden die in Polen opnieuw een joodse gemeenschap stichten.

De tentoonstelling opent in het forum met Breathing-celebration of air (1970) van de Slowaakse kunstenaar Stano Filko, een souvenir van het utopisch moment op het einde van de jaren 60. Het eerste deel van de tentoonstelling toont bronnen, archieven, documenten en films in een door de Sloveense kunstenaar Tobias Putrih speciaal ingerichte ruimte. Hier wordt veel belang gehecht aan mail art en experimentele cinema uit de jaren 60 en 70. Het tweede deel bestaat uit zeven thematische hoofdstukken, ingericht rond een architecturale sculptuur van de Poolse Monika Sosnowska.

De opvatting dat de creatieve daad deel uitmaakt van het sociale leven, blijft bij vele kunstenaars uit de voormalige Oostbloklanden een levende gedachte, die in Au-delà des utopies modernistes duidelijk naar voor komt. Films van de Roemeense kunstenaar Ion Grigorescu tonen hoe Ceaușescu in de jaren 70 de stad Boekarest met zijn megalomane plannen verwoest heeft. Daarnaast is een documentaire te zien over het werk van de schilder Edi Rama, tevens burgemeester van Tirana, die de gevels van de huizen van zijn stad door kunstenaars liet opfrissen. Ter gelegenheid van de biënnale van Tirana nodigde de in Parijs wonende Albanese kunstenaar Anri Sala kunstenaars als Olafur Eliasson, Dominique Gonzalez-Foerster, Liam Gillick, Rirkrit Tiravanija en Carsten Höller uit om aan dit project deel te nemen. Zelf maakte hij er een film over.

In het communistische tijdperk was de kunstenaar zowel de behoeder van de traditie als de voorloper van de vernieuwing. Deze Fantasmes de totalité uiten zich in een merkwaardige combinatie van geëngageerde sociale kritiek en spiritualiteit. Werk uit de jaren 70 van de Hongaar Miklós Erdély, de Rus Dimitri Prigov en de Slovaak Július Koller wordt hier geconfronteerd met werk van jongere kunstenaars als de Pool Pawel Althamer en de Hongaar Attila Osärgő.

In een reactie op het modernisme en tegen de academische schilderkunst van de jaren 50, groeide het idee van Anti-art (antitentoonstelling, antitijdschrift, antifilm…) uit tot een wijdverbreid fenomeen. Meest gekend is de groep Gorgona uit Zagreb, met kunstenaars als Mangelos, Josip Vaništa en Julije Knifer, die ook contacten hadden met Piero Manzoni en Yves Klein.

In een maatschappij waar alles ten dienste staat van een gemeenschappelijk ideaal en het individu herleid wordt tot zijn plaats in het geheel, is de relatie tussen publieke en private ruimte niet hetzelfde als in het Westen. Ogenschijnlijk onschuldige gestes in de streng geobserveerde publieke ruimte kunnen plotseling een contesterende betekenis krijgen, zoals bij de Tsjechische kunstenaar Jiři Kovanda. Als de private sfeer de enige ruimte is waar men zich kan terugtrekken, wordt de artistieke creatie een solitaire bezigheid, zoals bij de Kroaat Mladen Stilinović, die zichzelf voorstelt als een soort Oblomov, naar het gelijknamige personage uit de roman van Gontcharov.

In een maatschappij waar iedereen gelijk is, krijgt ook het discours rond de problematiek van het vrouwelijke en het feminisme een andere betekenis. Minder combattief maar wel revendicatief vrouwelijk, zijn de erotische sculpturen van de Poolse beeldhouwster Alina Szapocznikow, die in de jaren 60 aansluiting zocht met het nouveau réalisme, of de sensuele eivormige objecten van de Slovaakse Mária Bartuszová.

In tegenstelling tot wat men geneigd is te denken, was zogenaamd geëngageerde kunst in Oost-Europa bijna onbestaand. Tamás Szentjóby is een van de weinige kunstenaars die deze notie eind jaren 60 in Hongarije, door middel van een Geste micropolitique – geste poëtique, doelbewust in zijn oeuvre integreerde. In 1974 werd hij aangehouden en uit het land gezet. Toch is de moderne utopie en de sociale rol van de kunstenaar in de voormalige Oostbloklanden lang levendig gebleven. L’Utopie revisitée krijgt in het werk van de Tsjechische Kateřina Šedá en de Israëlische Yael Bartana een naïeve of een ironische interpretatie.

In plaats van een overzicht te geven van de laatste zestig jaar, concentreert de tentoonstelling zich in hoofdzaak op de jaren 60 en 70, waarbij conceptuele en efemere kunstvormen de toon zetten. In een regime waar, in tegenstelling tot het sociaal-realisme, hedendaagse kunst totaal uit het maatschappelijk bestel geweerd werd, waren deze vormen gezien de beperkte productiemiddelen ook de enig mogelijke. De esthetiek van deze werken is dan ook sterk bepaald door de beperktheid van de middelen. Aangezien deze kunst volledig buiten het systeem beleden werd, kreeg ze buiten haar wil om, en soms totaal ten onrechte, een anti-institutioneel of dissident karakter. Sommige werken zijn ook nostalgisch – het gaat niet om nostalgie naar het regime, maar naar de beloftes van de communistische ideologie die helaas niet werden nagekomen.

Met Les promesses du passé is een stuk recente kunstgeschiedenis in het museum bijgezet. Om deze lacune in de collectie op te vullen verwierf het Musée national d’art moderne van het Centre Pompidou een belangrijk ensemble hedendaagse kunst uit het voormalige Oostblok van historische figuren als Alina Szapocznikow, Jiři Kovanda, Raša Todosijević, Neša Paripović, Július Koller en Sanja Iveković, maar ook van jonge kunstenaars die zich na de val van de muur in een internationale context profileerden als Anri Sala, Dan Perjovschi, Wilhelm Sasnal, Maja Bajević of Roman Ondák.

Toch blijft de vraag naar de pertinentie en de representativiteit van dit ensemble. In vergelijking met de West-Europese stromingen uit dezelfde periode komt deze kunst erg gedateerd en zeer provinciaal over, maar in het licht van de discontinuïteit van de geschiedenis zijn deze argumenten uiteraard niet meer geldig. Hierdoor verschuift de belangstelling naar de context en wordt het werk van de kunstenaar louter illustratief. Met Les promesses du passé voert het museum een correctie uit op de geschiedenis, maar de tentoonstelling getuigt jammer genoeg niet van de enorme dynamiek die er vandaag heerst in de voormalige Oostbloklanden.

 

Les promesses du passé loopt tot 19 juli in het Centre Pompidou, Place Georges Pompidou, 75004 Parijs (01/44.78.12.33; www.centrepompidou.fr).