width and height should be displayed here dynamically

Louvre in Lens

Na het Centre Pompidou krijgt ook het Louvre een ‘antenne’ buiten Parijs. Het filiaal komt in de hoofdstad van het arrondissement Pas-de-Calais. Een mooi geschenk voor het provinciestadje Lens (amper 35.000 inwoners), in de door hoge werkloosheid geteisterde mijnstreek in het noorden van Frankrijk.

Na de dependance van het Musée national d’art moderne, die oorspronkelijk in Rijsel was gepland maar die uit electorale overwegingen aan de stad Metz (Lorraine) werd toegewezen – de kieskring van de voormalige minister van cultuur Jean-Jacques Aillagon (zie De Witte Raaf nr. 105, september-oktober 2003, p. 35) – koos de centrumrechtse eerste minister Jean-Pierre Raffarin voor een compromis in een linkse stad en een linkse regio. Dat Jack Lang, voormalig cultuurminister onder Mitterrand, hier volksvertegenwoordiger is kan geen toeval zijn. Andere kandidaten waren Arras, Valenciennes, Calais, Boulogne, Béthune en Amiens, maar een oude mijnsite van 20 hectaren gaf uiteindelijk de doorslag. Een internationale architectuurwedstrijd voor dit 22.000 vierkante meter grote museum zal binnenkort worden uitgeschreven. Het Louvre II opent zijn deuren in 2009.

Een argument voor deze locatie was de grote bevolkingsdichtheid van de regio. In een straal van honderd kilometer wonen bijna 7 miljoen mensen, in een straal van tweehonderd kilometer zijn er dat zelfs 27 miljoen. Ondanks de afwezigheid van een TGV-lijn ligt Lens (een dertig kilometer ten zuiden van Rijsel) per trein op een uur van Parijs, op minder dan twee uur van Brussel en op drie uur van Londen.

In een wisselend systeem zullen hier om de twee tot drie jaar tussen de 600 en de 800 werken uit het Louvre te zien zijn. Daarnaast komen er ook tentoonstellingen. De opzet is volgens het Louvre “thematisch, transversaal en multidisciplinair”. Alles samen gaat het om een investering van 85 tot 100 miljoen euro, verdeeld tussen de regio (60%), de Europese gemeenschap (20%) en de gemeente (20%). De lokale gemeenschap, die hoopt op een Bilbao-effect, draagt de werkingskosten van 10 tot 12 miljoen euro. Het museum, dat per jaar 500.000 bezoekers verwacht, hoopt 250 directe werkplaatsen te creëren.

De idee om het Louvre te decentraliseren is niet nieuw. Begin 19de eeuw besloot Napoleon reeds tot de oprichting van departementale musea, onder andere in Brussel, om het Louvre te verlichten en de kunst over het ganse land te verspreiden. De keuze voor één bijkomend Louvre gaat echter ook in tegen deze spreidingsgedachte. In plaats van deze werken in bruikleen te geven aan de provinciale musea, opteerde men voor een centralisatie in het noorden, een regio die reeds een hoge concentratie van musea kent. Lokale museumverantwoordelijken vrezen dat de oprichting van het prestigieuze Louvre wel eens ten koste van hun eigen instellingen zou kunnen gaan en dat ze hierdoor niet alleen hun publiek, maar ook hun lokale financiering dreigen te verliezen. Men vraagt zich zelfs af of het wel de taak van de staat is om de lokale musea op hun eigen terrein te komen beconcurreren.

Ook in het Louvre zelf is niet iedereen wild enthousiast. Men vreest dat men in Lens vooral uit hun context gerukte topwerken wil exposeren, waardoor de coherentie van de Parijse opstelling in het gedrang komt. Zoniet blijft er voor Lens alleen maar tweede keuze over, wat ook niet de bedoeling kan zijn. Maar de belangrijkste zorg van het Louvrepersoneel blijft de fysieke conditie en de conservatie van de werken. Momenteel voert het Louvre reeds een intensief uitleenbeleid en om de oplopende kosten voor het onderhoud van het gebouw te financieren organiseert het museum tentoonstellingen in Japan, de Verenigde Staten en Australië. Onlangs werd in het grootste geheim een contract opgesteld met het High Museum of Art in Atlanta, waardoor gedurende drie jaar tussen de 200 en 300 werken uit de verzameling geregeld naar Atlanta zullen reizen. De tien miljoen dollar die deze operatie moet opbrengen zal worden aangewend voor de renovatie van de zalen voor toegepaste kunst uit de 18de eeuw.

Het regelmatig in- en uitpakken van de werken kan makkelijk leiden tot ‘vermoeidheidsverschijnselen’. Het vervoer van kunstwerken is ook een arbeidsintensieve aangelegenheid. Bij elk transport moet een speciale kist gemaakt worden. Elk werk dat het Louvre binnen en buiten gaat wordt door een conservator en een restaurateur grondig onderzocht en waar nodig gerestaureerd. Het Louvre II bezorgt het eigen personeel bergen overwerk, wat ten koste gaat van de wetenschappelijke opdracht van het museum, terwijl vooral transportmaatschappijen en externe restaurateurs er beter van worden.