Marcel Broodthaers
Sinds enkele jaren bezit het Groeningemuseum een kabinet gewijd aan Marcel Broodthaers, in twee kleine zalen stelt ze de volledige verzameling van al zijn edities tentoon: prenten en boeken, beschreven en bedrukte objecten, films. En nu, aansluitend bij het kabinet, organiseert het Groeningemuseum een tentoonstelling van Broodthaers. Brugge die zoals alle steden vandaag een bolwerk van hedendaagse cultuur wil zijn, kondigt haar initiatief nogal bombastisch aan met de woorden ‘eerste’ of ‘grootste’ tentoonstelling (in een openbaar Belgisch museum sinds het overlijden van de kunstenaar). Eigenlijk is het een bescheiden tentoonstelling, laat het een veertigtal werken zien, weliswaar uit alle jaren van de loopbaan die heel kort was (1964-1975). Pense-bête staat er, het mythische debuut van 1964, bijna iedereen kent het verhaal: de dichter Marcel Broodthaers maakt van zijn onverkoopbare gedichtenbundels een koopbaar object, stelt de nieuwe verpakking tentoon in een galerie, en deelt op de uitnodigingskaart mee : “Ook ik heb me afgevraagd of ik niet iets kon verkopen om te slagen in het leven. Ik ben nu al weer een hele tijd nergens goed voor. Ik ben reeds veertig jaar oud…” Zijn nieuwe carrière heeft succes, hij voelt zich bevrijd. In een kort tempo, als in een koorts, maakt hij een omvangrijk oeuvre, stelt hij tentoon op de Europese avant-garde plekken, wordt een beroemdheid. Over deze gang van zaken, over de evidente relatie tussen geld en beeldende kunst, heeft hij zich vaak verwonderd. Dat is een grote charme van hem, hij heeft altijd gespeeld met open kaarten.
Enkele van zijn kaarten liggen nu in vitrines, te Brugge. Ze zijn gemaakt van vele materialen (palmboom, papegaai, papier, pellicule, plaaster, plastic,…) en stellen tal van figuren voor (geïnspireerd door de kunst, de literatuur, de geschiedenis…). En op al die beelden zien we nog eens krassen of inscripties staan van letters, cijfers, woorden, leestekens, pictogrammen en signaturen. Die taaltekens maken de beelden lichter en geven ze een subversieve vaart. De werken van Broodthaers wijzen in tegengestelde richtingen, stellen paradoxale vragen, geven raadsels op, plaatsen uitroeptekens, zetten begrippen tussen haakjes. Broodthaers is blijven dichten, zijn plastische werken zijn leesoefeningen. Op veertigjarige leeftijd is de schrijver gewoon gaan reizen, op de grens van woorden en beelden.
Die algemene kenmerken van het oeuvre kunnen we van nabij zien op de tentoonstelling, hoewel. In het Groeningemuseum staan de werken tentoongesteld met een keizerlijk allure: tegen lichtgrijze wanden, op grote afstand van het publiek afgebakend door middel van dikke koorden, in zalen die aangeduid zijn door cijfers in het goud. Die plechtstatige wijze van tentoonstellen benadrukt het materiële karakter van de kunstwerken. En dat heeft een vreemd effect: door de nadruk op de vorm lijken sommige werken niet zo mooi, toont het oeuvre een wisselende kwaliteit. Sommige werken stollen in hun beweging, verliezen hun elan op de sokkel, spotten niet langer, staan verlaten in de schaduw. Ze verlangen naar de lach van hun meester, ze dromen van de kameeldrijver, van Marcel die het museum ooit bezette.
Zijn lach is wel te ervaren in het boek Marcel Broodthaers aan het woord. Het is een prachtig initiatief van Anna Hakkens: interviews, teksten, gedichten te bundelen in een Nederlandse vertaling, al is de verzameling niet compleet. Het boek geeft een aangenamer gevoel dan de tentoonstelling. Zijn woorden lijken meer te bekoren dan zijn beelden, of liever, bij zijn beelden hoort zijn stem. Op de tentoonstelling wordt hij lid van de academie, in het boek blijft hij een geestige man, spiritueel, intelligent en spitsvondig.
Het boek bevat teksten van 1961 tot 1975. Aan het woord is Broodthaers over kunst, het museum en hemzelf. Hij wijst op zijn invloeden, aanvankelijk van pop art en nouveau réalisme, later meer van Magritte en Duchamp. Hij neemt ons mee doorheen de historie van zijn oeuvre: in de jaren ’60 maakt hij simpele objecten uit elementen van een banale werkelijkheid, in de jaren ’70 bouwt hij museale installaties rond ficties over kunst en politiek. En al betoont hij zijn sympathie voor de revolte en zoekt hij naar een direct contact met het publiek, al provoceert hij graag en is hij een romantisch dromer van weidse taalhorizonten, hij behartigt ook de esthetische kanten van zijn vak. Hij zoekt naar de schoonheid van ‘het beeldend element’ en ‘de harmonie’ tussen de dingen. Heeft hij een esthetische theorie? Neen, “voor mij is kunst een gril”. Nuchter en scherp legt hij het mechanisme van de kunstwereld bloot en doorprikt hij geamuseerd ballonnen. Eerst is er de kunstenaar: “Om kunst aan de man te brengen, om als kunstenaar te functioneren, is er maar één wet: kleed je volgens de mode van je tijd”. Over de critici weinig goeds, een groepje van imbecielen, hun rol is uitgespeeld, “ik heb nog nooit iets in een tijdschrift gelezen dat de moeite waard was,” ook over dit artikel zou de adelaar zijn wenkbrauwen fronsen. Dan heb je het museum, het instituut waarin de kunstenaar een voorstel doet en de tentoonstellingsmaker manipuleert, het resultaat is een compromis. Kunstenaars, critici, tentoonstellingsmakers, ze lijken enkel begeesterd te worden door één macht, de kunstmarkt, “Ah, maar ik voel me veel meer op mijn gemak op de kunstmarkt dan in mijn eigen Museum, want op de kunstmarkt staan we volop in de werkelijkheid van de hedendaagse maatschappij, midden in haar systeem, dat verachtelijk commercieel blijkt te zijn”. Tenslotte heb je ons nog, de kunstliefhebbers, wij die zo graag opkijken naar de kunstenaar, wij zijn naïef. “Gedreven door een laaghartige inspiratie geef ik toe dat ik er een soort genoegen in zal scheppen wanneer blijkt dat ik het ongelijk aan mijn kant heb – een schuldig genoegen omdat het afhankelijk zal zijn van slachtoffers, van hen die geloofd hebben in mijn gelijk.”
• Marcel Broodthaers loopt nog tot 17 januari in het Groeningemuseum, Dijver 12, 8000 Brugge (050/33.99.11).