Essays
-
De Koning van het woud
Pierre Michon -
De encyclopedie van fictieve kunstenaars
Deel 1
-
Vita Nuova
Over het verlangen naar het schrijverschap
Eddy Bettens -
De filmlevens van de grootste schilders, beeldhouwers en architecten
Vasari in Hollywood
Steven Jacobs -
Marcel Duchamp in travestie
Ernst van Alphen -
De mythografische machine
Paul De Vylder -
Over mythe, banaliteit en techniek in het werk van Bill Viola
Sjoukje van der Meulen -
Abstractie en disciplinering
Over de series van Rineke Dijkstra
Sven Lütticken -
De Lage Landen, afl. 5
De Moord op Mondriaan
Koen Brams Bart Meuleman -
Guillaume Bijl
Sven Lütticken -
Guillaume Bijl
Besprekingen
-
Kunst in de openbare ruimte
-
Marcel Broodthaers
-
Jef Geys in Hasselt
Etienne Wynants -
Transparantie
Sven Lütticken -
Jason Rhoades
Rogier Schumacher -
Power up
Sven Lütticken -
Le Consortium in het Centre Pompidou
Lieven Van Den Abeele -
Dominique Gonzalez-Foerster, Pierre Huyghe, Philippe Parreno
Lieven Van Den Abeele -
Berlin Biënnale
Etienne Wynants -
Allan Sekula
-
Joachim Brohm
Rogier Schumacher -
Dorothea Lange
Erik Eelbode -
Helen Levitt
Erik Eelbode -
Degrees of stillness
Erik Eelbode
-
Sport in stadsbeeld
Petra Brouwer -
Living bridges
Petra Brouwer -
New Babylon
Petra Brouwer
-
For Women Only
Karmen Samson -
Mode en Moederschap
Apolline Malevez
-
Gabriel Orozco
Sven Lütticken -
Logik der Sammlung am Ende des musealen Zeitalters
Sven Lütticken -
Gabriel Orozco
-
Tiong Ang
Sven Lütticken -
The plant of kingdoms of Charles Jones
Erik Eelbode -
Veronica’s Revenge
Erik Eelbode
76
november-december 1998
Het kunstenaarschap in/als fictie
In deze aflevering staan we opnieuw uitgebreid stil bij het thema van het kunstenaarschap. Hadden we in de eerste aflevering van deze jaargang vooral aandacht voor de wijze waarop de beeldende kunstenaar zelf reflecteert over zijn kunstenaarschap – met onder andere analyses van het werk van Jan Vercruysse en Thierry De Cordier – dan ligt in dit nummer de klemtoon op de omgang met het kunstenaarschap van buitenaf. Scharnier tussen beide afleveringen is ongetwijfeld Marcel Duchamp, de kunstenaar die enerzijds teerde op het museum – het kunstinstituut bij uitstek – voor tal van bizarre kunstacts, bijvoorbeeld een partijtje schaak met een naakte schoonheid, maar anderzijds zijn kunstenaarschap fictio-naliseerde – en zo de kunst van zich afduwde – door zich te verschuilen achter verschillende alter ego’s, waarvan Rrose Sélavy zeker de bekendste is. In het januari-nummer werd de Duchamp van de blote Eve Babitz behandeld, nu Rrose Sélavy als fictief kunstenaar.
Een verzameling van andere fictieve beeldende kunstenaars, die we als encyclopedie hebben opgevat, vormt de ruggengraat van dit nummer. In alfabetische volgorde – van Osvald Alving (de Noorse schilder van abstract-mythologische figuren, wiens veelbelovende carrière plots spaak liep na de dood van zijn vader) tot Wang-Fô (de Chinese meester die de reputatie had dat wat hij schilderde echt tot leven kwam) – zijn meer dan vijftig fictieve kunstenaar gerepertorieerd. Bij elk van deze artiesten is het kunstenaarschap op de een of andere manier uitgedraaid op een nachtmerrie. Als niet een of andere verslaving, of een zwakke gezondheid tout court, deze kunstenaars parten speelde, dan toch zeker de liefde, of een familiaal drama in de ruime zin van het woord. Van slechts weinige fictieve kunstenaars zijn nog werken bekend, de meesten hebben alles zelf in de vernieling geholpen. Het is bijzonder verleidelijk om deze bonte collectie karikaturen te vergelijken met de artistieke beau monde op het einde van het tweede millennium. De vaak onwaarschijnlijke gelijkenissen zijn uiteraard weinig flatterend voor onze bricolerende of konterfijtende tijdgenoten, maar eigenlijk nog minder vleiend voor onze omgang met het kunstenaarschap, want het zijn wijzelf, kunsttheoretici, kunstcritici, schrijvers of lezers in het algemeen, die blijkbaar om de een of andere reden nood hebben aan deze wanstaltige voorstellingen. In plaats van de fictieve kunstenaars terug te koppelen naar hun reële tegenvoeters moeten wij dringend onze eigen angsten en verlangens met betrekking tot het kunstenaarschap in kaart brengen en ondervragen. Wellicht komt dan aan het licht dat wij lijden aan een onblusbare zucht naar helden en anti-helden, die zich vanaf de moderniteit, zo suggereert Paul De Vylder in zijn essay De mythografische machine, ook op de figuur van de beeldende kunstenaar vastzet.
Naast de encyclopedie, en voornoemd essay van De Vylder, bevat deze aflevering een aantal andere bijdragen over het verlangen (van de niet-kunstenaar) naar het kunstenaarschap, meer bepaald het verhaal De Koning van het woud van de Franse auteur Pierre Michon (over de fictieve kunstenaar Gian Domenico Desiderii en de reële kunstenaar Claude le Lorrain), het traité van Eddy Bettens over het verlangen naar het schrijverschap, de tekst van Steven Jacobs over de Hollywood-benadering van het kunstenaarschap en de hierboven reeds aangestipte bijdrage van Ernst van Alphen over Duchamp/Rrose Sélavy. In de volgende aflevering van De Witte Raaf vormt het tweede deel van de encyclopedie van fictieve kunstenaars het uitgangspunt voor een totaal ander onderzoek, niet meer over het verlangen naar het kunstenaarschap, maar over datgene wat er zoal bij het kunstenaar-zijn komt kijken.
Verder in dit nummer: Sjoukje van der Meulen over Bill Viola; Sven Lütticken over Rineke Dijkstra en De Moord op Mondriaan, de vijfde aflevering van de strip De lage landen.