width and height should be displayed here dynamically

Middelheim, nu

Twee mensen lopen op een weg met kasseien die op een gegeven moment tegelijkertijd versmalt en verhoogt. Links en rechts merken zij telkens een halfcirkelvormig platform, belegd met rechthoekige stenen – klinkers – en bezet met licht weerkaatsende en licht uitstralende paaltjes. De boogvormige omtrek is zowel links als rechts afgelijnd door een richel uit beton, die in het midden onderbroken wordt door een openstaand hek. Aan het rechtse hek hangt een bord met een naam op: “het park Middelheim”. Eenmaal de ingang rechts betreden, ontmoeten deze twee mensen a) andere levende wezens (mobiele en niet-mobiele); b) niet-levende wezens. Na een korte omschrijving van de levende wezens wordt hier voornamelijk aandacht besteed aan de niet-levende.

I. Niet-mobiele levende wezens. Het grootste deel van het park is enkel met gras begroeid, maar er zijn ook zones met bloemen, planten en bomen. Bepaalde struiken posteren zich steeds aan de rand van zones waar enkel gras voorkomt, zones die grasperken worden genoemd. De bomen sluiten zich vaak aaneen tot formaties, bossen. Deze op vrijwel gelijke afstand ten opzichte van elkaar staande bomen tolereren meestal minder gedisciplineerde niet-mobiele levende wezens: verloren staande naaldbomen en kleine planten.

Het park wordt doorkruist door wegen en grachten. Deze laatsten monden op sommige plaatsen uit in vijvers. De wegen slingeren zich langs grasperken maar komen ook voor in de door bomen overdekte of sterk begroeide gedeelten. Ze zijn recht en krom, meestal vrij breed, en in elk geval makkelijk begaanbaar. Op sommige plaatsen zijn ze voorzien van kasseien, elders van beton of asfalt, bedekkingen die geen niet-mobiele levende wezens toelaten. Op de wegen met zachtere bodem dringt zich bijwijlen een boomwortel aan het oppervlak.

II. Mobiele levende wezens. Het kleinst in aantal zijn de levende wezens die zich vaak zeer lang op de wegen van het park bewegen: de mensen of dieren in het gezelschap van mensen. Anderen bevinden zich rond of in het water. Nog andere mobiele levende wezens maken gebruik van de lucht. Enkele mobiele levende wezens bevinden zich nu eens in het water, dan weer ernaast of in de lucht. Het zijn dus ambivalente mobiele levende wezens. Wellicht om deze ambivalentie te verminderen, zijn in sommige gevallen hun vleugels gekortwiekt. Op die manier horen zij thans bij het water, en inzoverre zij uitzwermen, blijven zij tenminste duidelijk deel uitmaken van het park Middelheim. Zoals iemand opmerkte: ze zijn “geknipt voor het park”.

III. Niet levende voorwerpen. Naast de levende wezens komen in het park ook heel wat niet-levende wezens voor, zaken of voorwerpen. De vormen die deze voorwerpen aannemen, lopen zeer sterk uiteen. Er zijn zaken die water overspannen, bruggen dus. Ze zijn uit hout of steen gemaakt. Maar er zijn ook zaken met een holle ruimte die iets kunnen bevatten: zaken waar permanent water instroomt, zaken waar men allerlei voorwerpen inwerpt of zaken waar regelmatig levende wezens binnengaan. Ze worden fonteinen of waterbekkens,vuilbakken of gewoon gebouwen genoemd. Bij de gebouwen is er een onderscheid tussen gebouwen waar levende wezens (meestal mensen) binnen- en buitengaan en gebouwen waar dit niet gebeurt – zij worden electriciteitscabines genoemd. Er zijn ook zaken die plaats kunnen bieden aan mensen zonder dat ze deze mensen volledig omvatten, namelijk banken. Tot slot komen ook zaken voor die zich niet in het park bevinden, maar op de rand ervan. Langs een van deze zaken worden bewegingen in en uit het park gekanaliseerd. Langs een andere zaak wordt een gespreide in- en uitgang verhinderd, de afrastering genoemd.

 

Daarnaast vindt men in het park een hele groep voorwerpen die zich door een aantal kenmerken onderscheiden van de levende, en de overige niet-levende zaken.

A. Tweeledigheid. Deze zaken bestaan meestal uit een blokvormig gedeelte onderaan en een veel grilliger, veelvormiger gedeelte bovenaan. In heel veel gevallen bevindt zich tussen deze twee delen nog een tussenstuk dat in zijn substantie aansluit hij het bovenste, maar in zijn vorm eerder bij het onderste stuk. In enkele gevallen ontbreekt het onderste stuk en lijkt de functie ervan overgenomen door de bodem van het park.

B. Spreiding. Deze voorwerpen kunnen bijna overal teruggevonden worden in het park. Zowel op het gras, tussen struikgewas, in het bos als naast gebouwen, maar nooit op de wegen. Naargelang de verschillende omgevingen situeren ze zich anders ten opzichte van elkaar: 1) op de grasperken staan ze, weliswaar met een aanzienlijke tussenruimte, kriskras ten opzichte van elkaar; 2) in de buurt van gebouwen sluiten ze zowel bij elkaar als bij het gebouw aan; 3) aan de rand van de wegen vormen ze een rij, een gelijke afstand ten opzichte van elkaar in acht nemend.

C. Verschijning. Alhoewel deze zaken niet levend zijn, hebben ze een bijzondere relatie met levende wezens. In de meeste gevallen nemen deze zaken de vorm aan van een levend wezen en als ze niet op mensen, dieren of planten lijken, dan toch op werkelijkheden die deel uitmaken van de wereld van mensen, dieren of planten. Dan herinneren deze zaken namelijk aan de wereld van de architectuur, de wiskunde, de scheikunde, enzovoort.

D. Geringe functionaliteit. Ondanks de in vergelijking met andere niet-levende voorwerpen geringe bruikbaarheid van deze zaken, kunnen toch de volgende modaliteiten worden onderkend. 1) Evolueren. De zaken vallen ten prooi aan diverse natuurkundige en chemische reacties (erosie, verkleuring); 
2) Parasiteren. Op het oppervlak van de zaken nestelen zich planten (algen, schimmels en mossen) of dieren (spinnen, muizen en vogels); 3) Fotograferen. Het gebeurt dat deze zaken langdurig worden benaderd en zelfs betast door mensen, die er vlak naast of voor gaan staan, als willen ze deel uitmaken van de wereld van het niet-levende voorwerp. Deze gebruiksvorm komt wel slechts sporadisch voor, en wordt dan nog vooral toegepast door mensen die zich speciaal voor de gelegenheid uitdossen en vergezeld zijn van andere mensen, die in het bezit zijn van een toestel, fotocamera genoemd. Hoe erg de zaken onder deze actieve of passieve omgang lijden, moet nader onderzoek uitmaken.

E. Coïncidentie. De voorwerpen zijn steeds vergezeld van een metalen bordje met tekens. Ook wanneer de tekens op de bordjes bepaalde gelijkenissen vertonen, zijn de voorwerpen nog verschillend – al zijn ze soms verwant.

F. Uniciteit. Geen enkel van deze voorwerpen komt meer dan één keer voor in dit park, dit in tegenstelling tot andere niet-levende voorwerpen, bijvoorbeeld vuilbakken.

 

In het verlengde van de vaststelling dat deze niet-levende zaken kunnen worden gedifferentieerd volgens de wezens, voorwerpen en fenomenen uit de werkelijkheid waaraan ze herinneren, kunnen de volgende groepen en deelgroepen onderscheiden worden:

 

I. Zaken met de vorm van een volledig levend wezen.

I.1. Vrouwen. Zaken in de vorm van a) naakte vrouwelijke personen; b) geklede vrouwelijke personen. De tweede categorie verricht meestal een duidelijkere activiteit dan de eerste.

I.2. Mannen. Zaken als a) geklede mannen; 
b) niet-geklede mannen. Ook te verdelen tussen i) volwassen mannen; ii) jongens, bijvoorbeeld jongens die fluit spelen x) een enkele fluit; xx) een dubbelfluit.

I.3. Kinderen. a) alleen, gekleed of niet-gekleed; b) in groep, gekleed of niet-gekleed.

I.4. Functionarissen en mensen met een maatschappelijke activiteit. Zaken die de vorm aannemen van personen met een maatschappelijke positie, bijvoorbeeld personen die men kardinaalprofessorzuster of gewoon boerin noemt – of van personen die een maatschappelijk situeerbare handeling uitvoeren a) activiteiten met een maatschappelijk nutskarakter (bijvoorbeeld maniok stampen); 
b) activiteiten met een hoog moreel gezag (bijvoorbeeld preken of declameren); c) activiteiten met een ontspannend, recreatief of acrobatisch karakter (bijvoorbeeld wandelen met handtas of met een voet op de rug van een paard steunen, en dit hoog boven de grond en op een wijze die een hoge snelheid doet vermoeden).

I.5. Dieren. a) gewone dieren (bijvoorbeeld een condor, een ijsbeer, een stier); b) groepsdieren, i) in ordelijke groepen, bijvoorbeeld hanen die zich hebben genesteld op de hoeken van een ruitvorm; ii) in minder ordelijke groepen, bijvoorbeeld vechtende dieren; 
c) zoïden: vreemde dieren, waarvan bepaalde delen vervaagd of afwezig zijn. Vaak met een ongewone samenstelling, bijvoorbeeld met hert- en neushoornelementen. Vertonen soms een erg ongewoon gedrag. Noot: de zaken die de vorm hebben van dieren bevinden zich opvallend vaak aan de rand van de wegen in sterk begroeide gedeelten van het park.

 

II. Zaken met de vorm van een onvolledig levend wezen.

II.1. Enkel het hoofd en een deel van de romp.

II.2. Enkel het hoofd.

II.3. Enkel de romp.

II.4. Volledig behalve één of twee delen a) het hoofd en de armen; b) de benen; c) …

II.5. Enkel beschikkend over nog andere delen of met moeilijk te identificeren delen, soms vleesklompachtig. Deze voorwerpen maken een verminkte indruk en horen daardoor misschien thuis bij de Onstabiele Antropoïden (zie verder).

 

III. Zaken met de vorm van een hybried menswezen (halfmens of antropoïde).

III.1. Kruisingen tussen menswezens en grote dierlijke wezens (bijvoorbeeld een vrouwwolvin).

III.2. Kruisingen tussen menswezens en kleine dierlijke wezens (bijvoorbeeld een insekt met menselijke trekken, kruisingen tussen mensen en vissen).

III.3. Kruisingen tussen menswezens en bomen of planten.

III.4. Kruisingen tussen menswezens en architecturale zaken.

III.5. Kruisingen tussen menswezens en microscopische wezens.

III.6. Kruisingen tussen menswezens en rotsen of stalagmieten.

III.7. Kruisingen tussen menswezens en andere zaken of fenomenen.

Voor een deel kunnen wij deze groep ook indelen op basis van de seksuele aspecten die de verschijningsvorm van deze voorwerpen domineren. In dat geval onderscheiden we:

III.1. Voorwerpen met vrouwelijke trekken. Vaak kruisingen tussen microscopische wezens (amoeben) en vrouwen, ook kruisingen tussen bomen en vrouwen.

III.2. Voorwerpen met mannelijke trekken. Waaronder zaken met een zekere regelmaat in de structuur, die door een opstaand en/of menselijk geproportioneerd uiterlijk het midden houden tussen mannen en massa’s, tussen mannen en architecturale zaken, enzomeer.

III.3. Voorwerpen met algemeen menselijke trekken. Bijvoorbeeld hoekig en rond tegelijk, androgyn te noemen. Soms ook a-seksueel te noemen, en dit door de hoge graad van vervaging. Soms ook door de (slechte) herkenbaarheid van een te beperkt aantal lichaamsdelen of door een (te) hoge graad van verminking.

Dezelfde groep kunnen we ook indelen volgens andere criteria. In dat geval onderscheiden we:

III.1. Stabiele Antropoïden. Zaken die ten dele verschijnen als figuren met steeds een mensachtig aspect, soms bovendien vergezeld van een dierachtig aspect. Maken steeds een uitgebalanceerde, zachtaardige indruk. Er zijn Stabiele Antropoïden met a) hoekige eigenschappen; b) organische rondingen (verwant met Kwabachtigen, zie verder); c) zeer uitgelengde vorm, ook bezemsteelachtigen genoemd.

III.2. Onstabiele Antropoïden. Beschikken ook niet over al de indicaties van het menselijke maar zien er in tegenstelling tot de voorgaande groep zwaar gehavend en toegetakeld uit, dit door een lacunaire tot zelfs armtierige samenstelling, door een aangetaste huid, door verkrampte houdingen enzomeer. Ook hompachtigen genoemd. Doen vaak denken aan oorlogslachtoffers.

III.3. Hevig Bewegende Antropoïden. Doordat de beweging de anatomische details in hoge mate uitwist, tonen zij nog slechts primaire vormen, in een dynamische verhouding tot elkaar. Maken niettemin een beheerste indruk.

III.4. Extra-planetaire Antropoïden. Wezens met een menselijk aspect maar een zeer bevreemdende samenstelling, zodat ze afkomstig lijken van een andere planeet.

III.5. Antropoïde Harmonieën. Zaken met een zeer evenwichtig uitzicht, en met een verre antropoïde reminiscentie. Sluiten aan bij de Stabiele Antropoïden, met dat verschil dat de substantie van het lichamelijke er haast volledig uit verdwenen is.

 

IV. Zaken in de vorm van niet-mobiele levende wezens.

IV.1. Plantachtigen. Vreemde opstapelingen van bladeren en cocons, staketsels met een boom-, struik- of in elk geval plantachtig karakter. Soms met onderwaterplant-karakter. Een randgroep zijn hier de fruit- en groenteachtigen, bijvoorbeeld zaken in de vorm van een boon of een peer. Zij doen ook denken aan de kwabachtigen.

IV.2. Kwabachtigen. Zaken met slappe, kwabbige vormen of uitstulpingen, doen soms denken aan met water gevulde zakken of aan kwallen op een strand.

 

V. Zaken die de vorm aannemen van voorwerpen.

V.1. Architecturale zaken.

V.2. Tuigen of tuigachtigen. In een enkel geval ook raketachtig.

V.3. Zaken die de vorm aannemen van alledaagse voorwerpen, zoals bijvoorbeeld een boek.

 

VI. Zaken die de vorm aannemen van onzichtbare fenomenen.

VI.1. Zaken met een wiskundig of natuurkundig uitzicht. Onderscheiden worden hier 
a) zaken met een etherische, lineaire structuur, bijvoorbeeld een concentrische beweging; b) zaken opgebouwd uit platte vlakken, verwantschap vertonend met de wereld van de meetkunde. Lijken geplooid uit karton, vandaar kartonachtigen te noemen. Hebben vaak uiteenlopende kleuren; c) zaken opgebouwd uit volumes, hetzij i) hoekige; hetzij 
ii) afgeronde volumes. In het tweede geval vaak golvend; d) zaken opgebouwd uit versnipperde delen, doch niettemin met een zeker regelmatig uitzicht. Kunnen ook papierachtigen worden genoemd.

VI.2. Zaken met een uitzicht dat aanleunt bij de organisch elementaire wereld van de biologie en (bio)chemie. Doen bijvoorbeeld denken aan DNA-ketens of celstructuren.

VI.3. Zaken met een zacht en evenwichtig uitzicht en zonder erg strikte gelijkenissen met zichtbare of bekende werelden. Minder meet- of wiskundig uitzicht dan de voorwerpen uit VI.1. Kunnen licht verwant zijn aan 
a) plantachtigen; b) microscopische structuren of c) Antropoïde Harmonieën en/of Bewegende Antropoïden. Ook te verdelen in 
a) zaken met een dynamisch en gestroomlijnd uitzicht en b) massieve zaken met een zacht en evenwichtig uitzicht. Voorwerpen uit b) hebben een compacter, volumineuzer en vaak minder dynamisch uitzicht dan deze uit a) en zijn regelmatig wit van kleur.

VI.4. Staande voorwerpen, maar met te weinig specificaties om ze bijvoorbeeld tot de antropoïden te rekenen. Soms licht a) kwab-achtig; b) plantachtig.

 

VII. Andere zaken.

VII.1. Platte zaken en zaken met platte delen. Onder te verdelen in a) zaken met globaal een vrij plat karakter, hetzij met reliëfverschillen; b) niet-platte voorwerpen met reliëfachtige gedeelten die de indruk van een (vaak ook antropoïde) verschijning opwekken.

VII.2. Composiete zaken. Zaken die een zeer samengestelde indruk maken en verder aan niets uit de werkelijkheid doen denken.

 

VIII. Anderen.

 

Dit descriptief onderzoek krijgt een analytisch en speculatief vervolg in de volgende aflevering.