width and height should be displayed here dynamically

Naar de letter

Twee happenings met Marcel Broodthaers

In december 1966 en september 1967 neemt Marcel Broodthaers (1924-1976) deel aan twee happenings in Brussel. Ze vinden plaats op een kantelmoment in zijn oeuvre, wanneer de aandacht van de kunstenaar verschuift van het maken van popassemblages naar het toevoegen van taal en literatuur aan zijn plastisch werk.[1] Deze verschuiving wordt vaak geïllustreerd aan de hand van de film Le Corbeau et le Renard (1967), waarin woord en beeld – film, poëzie en typografie – worden samengebracht en geconfronteerd. Broodthaers’ hernieuwde interesse voor taal (na zijn carrière als dichter) komt ook tot uiting in deze twee happenings, waarvan de eerste plaatsvindt nog voor het filmen, van mei tot september 1967, van Le Corbeau et le Renard.

 

Au pied de la lettre

 

Het eerste evenement is meteen ook het bekendste, dankzij een gedetailleerd artikel van de Belgische dichter en cineast Pierre Bourgeois (1898-1976), broer van modernistisch architect Victor Bourgeois (1897-1962), in Le Journal des Poètes. De tekst, ‘Compte rendu non imaginaire d’un absent’, bevat een gedetailleerde beschrijving van de happening met als titel Au pied de la lettre.[2] De bijeenkomst vindt plaats op 8 december 1966 bij Broodthaers thuis, Boomkwekerijstraat (of Rue de la Pépinière) 30, tussen de Naamsepoort en het Koninklijk Paleis, in het centrum van Brussel. Bourgeois beschrijft dit huis als een ‘laboratorium voor artistieke uitdagingen’. Hoewel Broodthaers er op dat moment slechts een paar maanden woont, is er al een andere happening doorgegaan. De Belgische, maar in New York wonende kunstenaar en dichter Jean Toche (1932-2018, pseudoniem van Jean Xavier Van Imschoot) organiseerde in oktober of november een hommage aan Al Hansen (1927-1995), een lid van Fluxus. Hansen was net als Toche geïnteresseerd in destruction art, en hij was een regelmatige bezoeker aan The Factory van Andy Warhol. (In 1970 werd hij grootvader van rockmuzikant Beck.) Deze happening was een zogenaamd ‘collectief betoog’ met als overkoepelend thema geweld, waarbij ook kunstwerken van Broodthaers te zien waren.[3] Een andere, veel bekendere ‘artistieke uitdaging’ die een tijd later zou plaatsvinden in het huis in de Boomkwekerijstraat, is de opening van het Musée d’Art Moderne, Département des Aigles op 27 september 1968, in het kielzog van de bezetting van het Paleis voor Schone Kunsten in mei van hetzelfde jaar.

Bourgeois schrijft dat er voor Au pied de la lettre geen officiële uitnodiging werd verstuurd, maar dat de informatie mondeling gecommuniceerd werd. Dat het relaas van deze happening achteraf in een maandblad voor poëzie wordt gepubliceerd, kan op het eerste gezicht verrassen. Maar het evenement, hoe avant-gardistisch ook, handelt precies over poëzie en, in bredere zin, over taal. De titel van de happening is in dit opzicht veelzeggend: de uitdrukking au pied de la lettre’ betekent ‘letterlijk’ of ‘naar de letter’.[4] De verschillende acties trekken het nut van taal als communicatiemiddel in twijfel. Zoals Bourgeois schrijft: ‘Broodthaers wou, op het niveau van de taal, de moeilijkheden en onmogelijkheden van de poëtische communicatie confronteren.’

Tijdens de happening vinden verschillende acties plaats. Een van deze acties wordt bij het artikel geïllustreerd met een foto. Een jongeman in een zwart gewaad zit op een schouw, met een witte duif op zijn schouder. Deze dichter ‘van het romantische type’, zo vertelt Bourgeois, schrijft af en toe een woord. Hij is ‘de vijand in het gebouw’. Het is duidelijk dat hier een opvatting van poëzie wordt geëtaleerd (en geparodieerd), of toch een zeker idee van hoe sommige dichters zichzelf definiëren als iemand die verheven, buiten de wereld leeft.

Bourgeois beschrijft daarnaast een handvol acties die verband houden met Broodthaers’ geliefde thema’s, en die contrasteren met dit ideaalbeeld van de geïsoleerde literator. Een van deze thema’s is taal als gebrekkig communicatiemiddel. Een man probeert een schrijfmachine te hanteren, maar met de handen op de rug gebonden is dat niet vanzelfsprekend. Volgens Bourgeois begeeft hij zich daarmee tot ‘in de kern van het probleem’. Het is een actie die doet denken aan La Pluie (projet pour un texte) uit 1969. In deze film tracht Broodthaers een gedicht neer te schrijven, maar de inkt van zijn pen wordt onmiddellijk uitgewist door de gietende regen. Zowel in de actie in 1966 als in de film uit 1969 is het eindresultaat hetzelfde: het gedicht kan of wil maar niet op papier verschijnen, en kan dus niet gedeeld worden met anderen. Later in de happening probeert een man op een andere manier zijn gedichten te delen, door ze, gehurkt, neer te schrijven op de vloer tussen de voeten van de aanwezigen.

Een ander thema op 8 december 1966 is de interesse van de deelnemers voor de Amerikaanse beatgeneration. In 1965 had de Franse kunstenaar Jean-Jacques Lebel (1936), een van de Europese pioniers van de happening als kunstvorm, een aantal recente Amerikaanse gedichten gebundeld en vertaald naar het Frans.[5] Dankzij zijn vertaling kende de beatgeneration een grote weerklank in de Franstalige literaire wereld. Ook toenmalig dichter Walter Swennen (1946) heeft dat boek gelezen, en Jacques Charlier (1939) refereert aan de beatniks in een latere tekening van Broodthaers met als onderschrift: ‘Ik had de Ginsberg van de Naamsepoort kunnen worden.’[6] Tijdens de happening in de Boomkwekerijstraat worden een paar verzen voorgedragen uit het boek van de Afro-Amerikaanse dichter Bob Kaufman (1925-1986), Solitudes Crowded with Loneliness, dat in 1965 werd gepubliceerd en in 1966 vertaald werd naar het Frans. De happening weerspiegelt dus de literaire actualiteit. Ook Belgische dichters eigenen zich in die periode de beatpoëzie toe. Umberto Beni (1942), die samen met zijn jongere zus (en tevens dichter) Anita Beni (1950-2019) deel uitmaakt van de vriendenkring rond Broodthaers en Swennen, draagt tijdens de happening een fragment uit een eigen gedicht voor.

Het is frappant dat de deelnemers voornamelijk dichters zijn: poëzie lijkt dus aan zet. Dichter en auteur Eliane Boucquey (1932) wandelt rond met een wekker in haar hand. Ze herhaalt telkens dezelfde zin: ‘La marquise sortit à 5 heures.’ In het Manifeste du surréalisme suggereert André Breton dat Paul Valéry dit zinnetje ooit gebruikt zou hebben als voorbeeld van een banale, ouderwetse zin zoals die in vele romans voorkomt, en die Valéry zelf nooit zou schrijven.[7] Broodthaers zelf draagt dan weer een ander zinnetje voor: ‘L’omosexualité rend le linge plus propre que l’homme.’ Dit aforisme wordt in het verslag toegeschreven aan dichter en kunstcriticus Jean Dypréau (1917-1986), en naast het merk Omo komt nog een ander waspoeder aan bod, wanneer Broodthaers vraagt: ‘Faut-il encore écrire Persil? Les livres ne seront jamais assez blancs. Chers amis, nous les lirons ensemble sur le pré face à ce soleil de cimetière que nous aimons. Oui. Encore écrire Persil.’ Tegelijkertijd worden een paar houten letters met water gewassen en in stukken gezaagd. Er worden letterkoekjes uitgedeeld (die het publiek ‘letterlijk’ mag opeten) en Walter Swennen schrijft letters op een spiegel.[8] In een kast schildert een Afrikaanse man letters op het witte kleed van een jonge vrouw. Een fragment uit dynastieke poëzie uit Rwanda wordt voorgedragen, af en toe onderbroken door wat Bourgeois omschrijft als een ‘actualiteitszinnetje’: ‘Y a bon Banania.’ Dit is een referentie aan een stereotiepe, racistische slogan van het Franse merk voor chocoladedrank Banania, dat de afbeelding van een West-Afrikaanse infanterist gebruikt als logo. Vanaf 1967 wordt dit logo vervangen door een abstractere tekening, die begin jaren tachtig zelf ook verdwijnt.[9] Het zinnetje staat in scherp contrast met het literaire, culturele en historische gehalte van het Rwandese gedicht dat wordt voorgedragen.

Tijdens de happening in 1966 wordt er ook een hommage gebracht aan de surrealistische dichter Marcel Lecomte (1900-1966), die een paar weken voor de happening onverwachts is gestorven. In de zomer van 1966, dus een paar maanden voor het overlijden van Lecomte, had Broodthaers in de installatie Le Salon noir in de Galerie Saint Laurent in Brussel diens dood geënsceneerd door profielfoto’s van hem tentoon te stellen in glazen bokalen, verzameld op dertien legplanken in een rechtopstaande doodskist. Lecomte was daarmee akkoord gegaan, maar had voor de zekerheid tarotkaarten geraadpleegd om na te gaan of een dergelijke presentatie hem geen ongeluk zou brengen.[10] Broodthaers introduceerde ook jonge dichters bij Lecomte, zoals Swennen, wiens werk door Lecomte als waardeloos werd beoordeeld, op twee verzen na. Het zijn precies deze verzen die Swennen tijdens de happening in de oren van de toeschouwers fluistert: ‘Notre âme en chantier n’a pas fini de reconnaître le visage du pillard et la pluie efface le nom des saints à mesure que j’écris le calendrier.’[11] In deze regels heeft Swennen het dus ook over de regen die het geschrift van de dichter uitwist. In de happening volgt nog een ‘cocktail van eerbetoon en humor’, wanneer alle aanwezigen twee minuten lang de woorden ‘excellente précaution’ dreunend herhalen – een woordgroep die rechtstreeks uit Lecomtes poëziebundel Les Carnets et les instants (1964) komt.

Een laatste thema is geld en handel. Tijdens Au pied de la lettre reciteren één vrouw en twee mannen gedichten terwijl ze zich achter een bankloket bevinden. Het publiek ziet echter de achterzijde van het loket en bevindt zich op die manier dus in de personeelsruimte van de bank. In 1964 had Broodthaers een driedelig houten loket aangetroffen op de stoep voor een filiaal van de Banque de Bruxelles, met de opschriften, in drukletters: coupons, change en ordres de bourse. Gedeeltes van de voorzijde schilderde hij goud; op de achterzijde stonden de woorden poèmes en Persil, met de hand geschreven, net als een reeks geïsoleerde drukletters. Dit werk, getiteld La Banque, werd in 1965 tentoongesteld in het Paleis voor Schone Kunsten in Brussel op de tentoonstelling Pop Art, Nouveau Réalisme, etc. Over de rol van La Banque tijdens de happening in 1966 heeft Sophie Cras geschreven in haar boek L’économie à l’épreuve de l’art. Art et capitalisme dans les années 1960.

 

La Banque omkeren om de achterkant ervan te onthullen, dat is de mogelijkheid suggereren dat dit proces van commodificatie kan worden stopgezet, dat poëtische         talen onreduceerbaar zijn, en dat dankzij hun confrontatie – hun tijdelijke            gemeenschap – een echte menselijke relatie kan ontstaan, een vriendschappelijk ‘handeltje’, dat zijn bestemming vindt in ‘een nabijgelegen café’.[12]

 

Te midden van alle voordrachten roept Broodthaers geregeld uit: ‘Parlez, poètes!’ De dichters spreken door elkaar, in verschillende talen. De happening wordt afgerond met een ‘niet-afrekening’ terwijl iedereen prijzen in roebels, dollars, lira’s en franken uitschreeuwt. De dichters, de figuranten en het publiek verlaten het huis van de kunstenaar om dan hoogstwaarschijnlijk, zo schrijft Bourgeois, naar ‘een nabijgelegen café’ te gaan. ‘Het publiek stond nu helemaal alleen. Het gebrek aan communicatie triomfeerde.’

 

 

Hartje Brussel

 

Ongeveer negen maanden na Au pied de la lettre neemt Broodthaers deel aan een andere happening, dit keer in de straten van Brussel. Net zoals het evenement in de Boomkwekerijstraat gaat het ook hier om een ‘collectief betoog’, ditmaal op initiatief van de Gentse kunstenaar Roland Van den Berghe (1943). Begin 1967 woont Van den Berghe in Amsterdam, waar hij door een artikel in Het Laatste Nieuws op de hoogte wordt gebracht van een incident tijdens de uitreiking van de Prix de la Jeune Peinture Belge (de huidige Young Belgian Art Prize), die in februari 1967 toegekend wordt aan Emile Christiaens (1928-?), voor schilderwerken die een uitvergrote briefomslag tonen met postzegel. Tijdens de ceremonie had een groep jonge schilders van de Gentse academie, onder wie Philippe Van Snick (1946-2019) en Pjeroo Roobjee (1945), luidruchtig geprotesteerd tegen de afwezigheid van Gentse kunstenaars in de selectie, en tegen de ‘kleingeestige motieven’ van de jury die dat jaar, volgens een gerucht dat de ronde deed, Waalse kunstenaars had bekroond omdat het jaar voordien voornamelijk Vlaamse kunstenaars waren gelauwerd.[13] Na het lezen van dit artikel komt Van den Berghe naar Brussel, waar hij Christiaens opzoekt om, in naam van de Gentse kunstenaars, zijn excuses aan te bieden voor dit incident. Christiaens introduceert Van den Berghe vervolgens bij zijn vriend Marcel Broodthaers.[14] Die publiceert in februari 1967 een artikel waarin hij de uitreiking van de prijs aan Christiaens verdedigt, door diens werk te situeren in de bredere context van de Mec’Art of mechanical art, waarin kunstenaars gebruikmaken van fotografische reproducties op doek – een techniek waarmee Broodthaers op dat moment ook experimenteert.[15]

Na gesprekken met Broodthaers ontstaat bij Van den Berghe het idee om een aantal jonge Belgische kunstenaars wier werk hij apprecieert samen te brengen onder de noemer Reportage. Tot deze groep behoren uiteindelijk, naast Van den Berghe, Christiaens en Broodthaers, ook Dees De Bruyne (1940-1998), Etienne Bertozzi (1926-2019), Frans Van Roosmaelen (1943-2013), Panamarenko (1940-2019) en Jacques Charlier, die een eervolle vermelding had ontvangen op de Prix de la Jeune Peinture Belge. Hun eerste wapenfeit als groep is een happening op 1 september 1967, op verschillende openbare plekken in hartje Brussel. Het evenement dient als aankondiging van de Modern British Theatre-avonden en de Poetic Show die een maand later in het Paleis voor Schone Kunsten worden gehouden. De Poetic Show wordt omschreven als ‘een voorstelling door dichters die zich manifesteren in plaats van te schrijven. Een poëzie van het gebaar, van de improvisatie, een ongewone avant-garde’.[16] Deze evenementen maken op hun beurt deel uit van de British Week in Brussels van 29 september tot 7 oktober, een reeks diplomatieke en culturele evenementen die het Verenigd Koninkrijk een week lang in de kijker zetten, ook om toetreding tot de Europese Economische Gemeenschap te bepleiten.[17]

Op de dag van de happening verspreiden de groepsleden zich over de hoofdstad, waar ze elk een paneel beschilderen. Op de Louizalaan schildert Christiaens een Union Jack in de Belgische kleuren, en aan De Munt creëert Van Roosmaelen een psychedelische poster. De Bruyne had zijn werk op de Vismarkt willen schilderen, maar zal het uiteindelijk een paar dagen later in het Paleis voor Schone Kunsten realiseren. Charlier neemt een paneel op het De Brouckèreplein voor zich, terwijl Van den Berghe in de Nieuwstraat aan de slag gaat.[18] Bertozzi en Panamarenko nemen blijkbaar niet deel aan de happening. En Broodthaers? Volgens Van den Berghe had hij eerst aangekondigd niet deel te willen nemen.[19] Uiteindelijk kiest hij ervoor om eerst in te grijpen in het werk van Charlier, en om vervolgens Van den Berghes actie te verstoren. Alles wordt op film vastgelegd door Broodthaers, zijn echtgenote Maria Gilissen (1938) en fotograaf Philippe De Gobert (1946).

Op het De Brouckèreplein toont Charlier Ambivalence, een werk waarop twee handen te zien zijn die zaklampen vasthouden, naar elkaar gericht. In de ruimte tussen de twee lampen hangen Broodthaers en Charlier samen een grote rol wit papier op, waarop Broodthaers vervolgens de fabel Le Corbeau et le Renard van Jean de la Fontaine neerschrijft. In dit verhaaltje, dat ook al bij Aesopus en Phaedrus voorkomt, houdt een raaf een stukje kaas in zijn snavel. Een vos, die ook wel zin heeft in die kaas, begint de raaf te complimenteren, met zijn uiterlijk maar ook met zijn zangkwaliteiten. De raaf is zodanig geflatteerd dat hij het op een fluiten zet, waardoor de kaas op de grond valt en de vos ermee aan de haal gaat. Op een van de foto’s van De Gobert wordt Charlier ondervraagd door een politieman; op de achtergrond schrijft Broodthaers bedrijvig voort. Terwijl hij vanaf een ladder de fabel op papier zet, schrijft Umberto Beni (ook aanwezig tijdens Au pied de la lettre) met krijt een tekst op de stoep die begint met ‘Le D est plus grand que le T’, een zin die uit een schoolse handleiding om te leren schrijven afkomstig lijkt te zijn.

De fabel van La Fontaine ligt natuurlijk ook aan de basis van een ander project waar de kunstenaar op dat moment aan werkt. Van mei tot en met september 1967 maakt Broodthaers opnames voor zijn film Le Corbeau et le Renard en bereidt hij een gelijknamige tentoonstelling voor.[20] De film toont een aantal huiselijke voorwerpen (zoals melkflessen, bloemen, bokalen en laarzen) en foto’s (van zijn vrouw Maria Gilissen, hun dochter Marie-Puck (1962) en René Magritte (1898-1967)) die gefilmd worden voor een achtergrond waarop een tekst van Broodthaers afgebeeld staat. Het is een fragment uit deze tekst dat Umberto Beni met krijt neerschrijft onder de fabel van La Fontaine op het De Brouckèreplein. Broodthaers’ tekst is een interpretatie van de fabel van La Fontaine. In de film met als titel Le Corbeau et le Renard voegt Broodthaers, naast deze tekst en voorwerpen, een derde laag toe door de film te projecteren op een doek dat bedrukt is met dezelfde tekst als in de film. De voorwerpen, de foto’s en de tekst lopen door elkaar; de perceptie van de verschillende niveaus vervaagt. Zelf zei hij er het volgende over: ‘Het is een poging om zowel de betekenis van de woorden als die van de beelden tot nul te reduceren. […] Mijn film is een rebus die je moet willen ontcijferen. Het is een leesoefening.’[21] Of zoals Jacques Rancière het samenvatte: ‘Wat eigen is aan woorden is precies de afwezigheid van de dingen waarover ze spreken.’[22]

De deelname van Broodthaers en Charlier aan deze collectieve happening beperkt zich echter niet tot het De Brouckèreplein. Beide kunstenaars dagen ook even verder in de Nieuwstraat op, waar Van den Berghe een schilderij aanbrengt op de omheining rond de ruïnes van het grootwarenhuis Innovation, dat een paar maanden eerder, op 22 mei 1967, werd verwoest door een brand die het leven kostte aan 251 mensen. Van den Berghe voert er een schilderij uit als een hommage aan Magritte, die twee weken eerder, op 15 augustus 1967, was overleden. Op het schilderij is een hooimijt te zien waaruit een aantal brandslangen verrijzen. Broodthaers en Charlier komen aan bij Van den Berghe en bedekken zijn schilderij met rollen behangpapier met een baksteenmotief, waarop Broodthaers prompt de fabel van La Fontaine (opnieuw) neerschrijft. De interventie is echter nog niet voorbij: Charlier en Broodthaers halen een rol kleefband tevoorschijn waarmee ze het hoofd van Van den Berghe inwikkelen, die zo monddood wordt gemaakt.[23]

Na deze eerste happening komt de groep opnieuw samen voor een groepstentoonstelling in Belgische universiteitscentra, onder de titel Reportage. De eerste tentoonstelling vindt plaats van 11 tot 23 december 1967 aan de Université Libre de Bruxelles, gevolgd door tentoonstellingen in Leuven en Gent en vermoedelijk ook in Antwerpen en Luik. Daarna wordt de groep ontbonden.[24] De eerste tekst in de catalogus van Reportage is van de hand van Broodthaers. Hij benadrukt het eclectische karakter van de groep, die kunstenaars uit ‘verschillende tendensen’ samenbrengt, zonder enige ‘theoretische en moralistische verklaringen’. ‘Wat de deelnemers met elkaar verbindt is de behoefte aan kommunikatie [sic]. Een geldige reden zo er een is.’[25] Op de tentoonstelling is werk van alle kunstenaars te zien, inclusief Panamarenko en Bertozzi. Sommige kunstwerken worden geïllustreerd in de catalogus, zoals een Lettre Avion van Christiaens, uit dezelfde serie als de werken die hij had tentoongesteld op de Prix de la Jeune Peinture Belge. De catalogus bevat ook foto’s van de happening in de straten van Brussel.

Een van Broodthaers’ tentoongestelde werken is Déjeuner imprimé (ca. 1967), een rek waarop een kopje en een melkkan te zien zijn, met de tekst ‘Le D est plus grand que le T’ als achtergrond of behangpapier. Broodthaers stelt dus werken tentoon die deel uitmaken van de ‘cluster’ rondom de film Le Corbeau et le Renard. Omgekeerd integreert hij elementen uit de happening. Zo duikt de foto van de politieagent (die een proces-verbaal uitschrijft aan Charlier) op tussen andere zwart-witfoto’s in de film Le Corbeau et le Renard, die Broodthaers afrondt net na de happening op 1 september 1967. De film bevat ook een foto van de kunstenaar terwijl hij de fabel neerschrijft op het De Brouckèreplein. De foto werd zo uitgeknipt dat de woorden in een spreekballon lijken te staan, alsof Broodthaers de woorden zelf uitspreekt. Foto’s van de happening worden ook getoond op de tentoonstelling Le Corbeau et le Renard, die loopt in de Antwerpse Wide White Space Gallery van 7 tot 24 maart 1968, op initiatief van Anny De Decker (1937).[26] Een van de werken op die tentoonstelling is een reproductie op fotografisch doek van een foto van Broodthaers, de rug naar de camera gekeerd, terwijl hij de fabel neerschrijft op het witte papier. Op een voetstuk voor het doek staat een schrijfmachine met drie kleinere reproducties van de foto. Een negatieve afdruk van de handgeschreven tekst van Broodthaers (wit op zwart) omkadert een van de projectieschermen van de film. De foto van De Gobert, die Broodthaers toont terwijl hij aan het schrijven is, daagt een paar maanden later opnieuw op, in mei 1968, in de grote hal van de Université Libre de Bruxelles. In solidariteit met de bezetters van de ULB stuurt Broodthaers, die zelf het Paleis voor Schone Kunsten bezet, een negatieve print op fotografisch doek van deze foto, met de handgeschreven titel Apprendre à lire.[27]

 

 

Communicatie

 

Hoewel de twee happenings uit 1966 en 1967 zeer verschillend zijn in omvang en verloop, vallen er toch een aantal gelijkenissen op. Beide evenementen zijn het resultaat van een collectief initiatief: een losse groep dichters en kunstenaars komt samen zonder ‘theoretische en moralistische verklaringen’. Beide happenings worden gekenmerkt door een gemeenschappelijke interesse voor taal en poëzie: ze tonen een ‘behoefte aan communicatie’, zowel tussen kunstenaars en dichters als met het publiek. De band met de actualiteit wordt niet geschuwd: in Au pied de la lettre tonen de deelnemers zich bewust van recente literaire ontwikkelingen; in de happening in Brussel reageren de kunstenaars op gebeurtenissen zoals het overlijden van Magritte en de dodelijke brand in de Innovation. Dit zijn kunstenaars die mee zijn met hun tijd, en het romantische beeld van de eenzame dichter die alleen leeft en werkt is ver weg.

In deze periode is Broodthaers al een paar jaar actief als beeldend kunstenaar, maar zijn bijdragen aan beide happenings tonen dat zijn interesse voor taal terug is, en eigenlijk nooit is weggeweest. De happening biedt zich op dat moment aan als een perfecte vorm om zijn literaire penchants uit te drukken. Het is niet toevallig dat deze voorstellingen in het tijdschrift van het Paleis voor Schone Kunsten omschreven worden als ‘poëzie van het gebaar, van de improvisatie’. De happenings zijn een betekenisvol en belangrijk onderdeel van het werk van Broodthaers in die jaren, met als centrale realisatie de ‘leesoefening’ Le Corbeau et le Renard. Thema’s als taal, communicatie, lezen, schrijven en kijken, maar ook handel en kapitalisme komen aan bod. Broodthaers gebruikte de happening van 1967 ook in de vorm van fotografische doeken die zijn interesse voor reproductie tonen, parallel aan de recentste vernieuwingen in de Mec’Art. Broodthaers werkt, met andere woorden, aan een oeuvre waarin de visuele kunsten en de literatuur verweven raken, net als het woord en het beeld. Of zoals Broodthaers het in 1974 uitdrukte: ‘Ik vind dat ik er, hoe dan ook, in geslaagd ben me op de grens van de dingen uit te drukken. Daar waar beeldende kunst en poëzie elkaar eventueel, ik zal niet zeggen zouden kunnen ontmoeten, maar daar, op die precieze grens, waar ze zich van elkaar scheiden.’[28]

 

Een eerste versie van deze tekst werd op 24 november 2021 voorgelezen in Wiels, Brussel, naar aanleiding van de tentoonstelling Marcel Broodthaers. Industriële gedichten, open brieven.

 

Noten

1. Marie-Pascale Gildemyn, ‘Marcel Broodthaers, poète, artiste’, in: Parachute, nr. 15, 1979, pp. 33-37.

2. Pierre Bourgeois, ‘Compte rendu non imaginaire d’un absent’, in: Le Journal des poètes, nr. 10, 1966, p. 11.

3. Uitnodiging ‘Happening pour Al Hansen par Jean Toche. Objets de Marcel Broodthaers’, 1966, privécollectie.

4. De uitdrukking komt al voor in een manuscript van Broodthaers uit 1961: ‘Au pied du mur, s’il y a un maçon, au pied de la lettre, il y a l’homme de lettres.’ Zie: Bartomeu Marí (red.), Marcel Broodthaers. L’Architecte est absent. Le Maçon, Brussel, Fondation pour l’Architecture, 1991, p. 51.

5. Jean-Jacques Lebel (red.), La Poésie de la Beat Generation, Parijs, Denoël, 1965.

6. Walter Swennen in gesprek met de auteur, 9 juli 2018; Jacques Charlier, ‘Broothagraphie’, in: Idem, ‘Articide Follies’ (1er couplet), Brussel, Daled & Gevaert, 1975, s.p.

7. André Breton, Manifeste du surréalisme, Parijs, Éditions du Sagittaire, 1924, p. 12.

8. Olivier Mignon en Raphaël Pirenne, ‘Walter Swennen. 1980-1981. De geboorte van de buikspreker’, in: Raphaël Pirenne, Dirk Snauwaert en Caroline Dumalin (red.), Walter Swennen. So Far So Good, Nederlandstalig supplement, Brussel, Wiels, 2013, p. 18.

9. Jean Garrigues, Banania. Histoire d’une passion française, Parijs, Du May, 1991, p. 115.

10. Jasmin Trächtler, ‘Des Salles/Räume’, in: Susanne Pfeffer (red.), Marcel Broodthaers. Exhibition History 1964-75 and Selected Works 1957-75, Londen, Koenig Books, 2020, p. 137. Zie ook: Ronny Van de Velde (red.), Marcel Broodthaers. Le Salon noir, Antwerpen, Galerie Ronny Van de Velde, 1988, s.p.

11. Walter Swennen, op. cit. (noot 6). Over Swennen in de jaren zestig, zie ook: Olivier Mignon en Raphaël Pirenne, op. cit. (noot 8), pp. 17-18.

12. Sophie Cras, L’économie à l’épreuve de l’art. Art et capitalisme dans les années 1960, Dijon, Les presses du réel, 2018, pp. 185, 196-197.

13. Willem M. Roggeman, ‘Woelige uitreiking van prijzen voor schilderkunst in de hoofdstad’, Het Laatste Nieuws, 4 februari 1967.

14. Roland Van den Berghe in gesprek met Jacques Charlier, Jean Harlez, Marcelle Dumont en de auteur op het symposium Marcel Broodthaers. Le jongleur de mondes, M HKA, Antwerpen, 7 december 2019.

15. Louis Annecour [Marcel Broodthaers], ‘A propos du Prix Jeune Peinture Belge 1966’, in: Journal des Arts Plastiques, nr. 31, 1967, s.p. Broodthaers stelt een paar maanden later fotografische doeken tentoon in zijn eerste retrospectieve, Marcel Broodthaers. Court-Circuit, in het Paleis voor Schone Kunsten van 13 tot 25 april 1967. Hij neemt ook deel, samen met Christiaens en Charlier, aan de tentoonstelling MEC’ART connais pas in Cogeime in Brussel van 1 tot 13 oktober 1967.

16. N.N., ‘Poetic show’, in: Les Beaux-Arts, 23 september 1967, p. 9; N.N., ‘La publicité et les artistes’, in: Le Soir, 2 september 1967; advertentie voor Modern British Theatre en Poetic Show, Le Soir, 24 september 1967.

17. N.N., British Week in Brussels. Album-programme illustré, Brussel, zonder uitgever, 1967.

18. Virginie Devillez, ‘Art, pouvoir et participation dans les ‘années 68’. What happened?’, in: Catherine Leclercq en Virginie Devillez, Mass Moving. Un aspect de l’art contemporain en Belgique, Brussel, Labor/Dexia, 2004, p. 54.

19. Willem Elias, ‘Roland Van den Berghe. Een kunsthappening aan de omheinde ruïne van de Innovation (1967)’, in: De Geus, nr. 3, 2018, p. 40.

20. Marcel Broodthaers. Cinéma, Barcelona, Fundació Antoni Tàpies, 1997, p. 52.

21. N.N., ‘Interview de Marcel Broodthaers, notre invité au ‘Hoef’ le 30 janvier’, in: Trépied, nr. 2, 1968, pp. 4-5. Nederlandse vertaling Greta Joris, in: Anna Hakkens (red.), Marcel Broodthaers aan het woord, Gent/Amsterdam, Ludion, 1998, p. 59.

22. Jacques Rancière, L’espace des mots. De Mallarmé à Broodthaers, Nantes, Musée des Beaux-Arts de Nantes, 2005, p. 29.

23. Willem Elias, op. cit. (noot 19), p. 40; Idem, ‘Broodthaers koelen zonder blazen’, in: Roland Van den Berghe, Gekoeld op zonne-energie, Brussel, Bibliotheek Sint-Lukas, 2019, p. 8.

24. Willem M. Roggeman, ‘Een ‘reportage’ door acht jonge schilders’, in: Het Laatste Nieuws, 16 december 1967.

25. Marcel Broodthaers, [tekst zonder titel], in: N.N. (red.), Reportage, Brussel/Leuven/Gent/Luik/Antwerpen, [zonder uitgever], 1967, s.p.

26. Anny De Decker, ‘Le Corbeau et le Renard’ [1991], in: Lotte Beckwé en Liliane Dewachter (red.), Marcel Broodthaers. Soleil politique, Antwerpen, M HKA, 2019, pp. 81-83.

27. Charlotte Friling, ‘Le Drapeau noir (tirage illimité), 1968’, in: Charlotte Friling en Dirk Snauwaert (red.), Marcel Broodthaers. Industrial Poems. The Complete Catalogue of the Plaques, 1968-1972, Brussel/Berlijn, Wiels/Hatje Cantz, 2021, pp. 284-285.

28. Marcel Broodthaers, interview met Marian Verstraeten naar aanleiding van de installatie Un Jardin d’hiver (1974). In: Anna Hakkens (red.), op. cit. (noot 21), p. 108.