width and height should be displayed here dynamically

Netherlands Now!

Het Parijse Maison Européenne de la Photographie stelt gedurende drie maanden al haar zalen open voor fotografie uit de lage landen. Naast een tentoonstelling over het fotografisch werk van René Magritte, afgelopen zomer al te bezichtigen in Bozar, is er ook een retrospectieve van de fotograaf-cineast Johan van der Keuken en een prikkelend overzicht van de hedendaagse Nederlandse fotografie. De titel van deze laatste presentatie,Netherlands Now!, laat niets aan de verbeelding over: de Nederlandse fotografie staat klaar om de wereld stormenderhand te veroveren.

Voor een land dat de afgelopen 15 jaar een ware explosie heeft gekend aan musea en instellingen die zich over fotografie buigen (het zijn er ondertussen al meer dan vier), hoeft het niet te verwonderen dat de lokale fotografieproductie er op veel steun (en een uitgekiende promotiemachine) kan rekenen. In navolging van de fotografen die in de jaren ‘90 internationaal doorbraken (Rineke Dijkstra, Bertien van Manen, Inez van Lamsweerde…) kiezen veel Nederlandse fotografen ook vandaag voor het portret. Niet alleen het genre, maar ook de specifieke werkwijze van die illustere voorgangers blijft doorwerken. In de portretten van Céline van Balen, Carla van de Puttelaar en Annaleen Louwes verschijnt het model als een (gewillig?) slachtoffer dat zonder wederwoord aan de meedogenloze blik van de fotograaf is overgeleverd. In de beschrijvende portretten van Céline van Balen legt de camera elke onvolkomenheid van het gelaat onherroepelijk vast, terwijl in de beelden van Carla van de Puttelaar de slapende (en naakte) modellen elke controle verliezen over de manier waarop hun lichaam getoond wordt. De machtsverhouding die in elke portretsituatie speelt wordt hier wel heel eenzijdig in het voordeel van de fotograaf beslecht.

Deze portretfotografen gebruiken hun camera als een niet al te zachtzinnige koevoet om het aan hen toevertrouwde lichaam in de gepaste plooi te leggen. Hun genadeloze scherpte en hun keuze voor een groot formaat, zorgt voor een keiharde confrontatie. De blik van de fotograaf, waarmee de bezoeker zich automatisch vereenzelvigt, is bestraffend en valt hautain neer op het lichaam. De meeste fotografen hebben dan ook (net zoals Rineke Dijkstra overigens) een voorkeur voor het gekneusde, onzekere tienerlichaam dat zich nauwelijks staande weet te houden. Nederlandse fotografen houden blijkbaar niet van volwassen lichamen (wellicht omdat deze de wereld al te zelfzeker tegemoet treden). De broosheid van het tienerlijf is in hun foto’s echter nooit charmant of innemend, maar wordt steevast naar voren geschoven als de uiteindelijke waarheid van het lichaam. Het ineengestuikte lichaam heeft hier een bij uitstek morele functie; het etaleert de onverdraaglijke waarheid van een leven dat bij voorbaat gedoemd lijkt. Alleen Anuschka Blommers & Niels Schumm ontsnappen aan deze moraliserende toon: hun portretten geven het model de ruimte om zich zelfbewust aan de buitenwereld te vertonen (hier wordt een intieme wereld gesuggereerd, geen opake buitenkant beschreven).

Naast het portret is ook het landschap (in zijn brede betekenis) een populair genre. De meeste fotografen opteren niet voor het weidse, open landschap, maar selecteren er details uit (een zonovergoten berm met vrolijk gekleurde flora in de beelden van Wout Berger, een met roze blaadjes bedekt sprookjesbos bij Marnix Goossens). Opvallend is dat het landschap telkens een afgesloten ruimte is, zonder een mogelijkheid voor de kijker om zich in die ruimte te bewegen. Dezelfde geslotenheid keert terug in de nachtelijke en zielsverlaten stadslandschappenvan Frank van der Zwalm of in de foto’s van Edwin Zwakman, die zijn zelf in elkaar geknutselde maquettes van woonwijken vastlegt. Het resultaat is dat het landschap al te vaak gereduceerd wordt tot een of andere vorm van picturale decoratie. In de beelden van Leo Divendal gebeurt dit zelfs letterlijk: zijn impressionistische behandeling van het fotomateriaal herleidt het beeld tot een bij uitstek picturaal effect. Toch is hiermee niet alles gezegd. De stelselmatige reductie van de ruimte tot een plat vlak suggereert dat deze fotografen het land waarin ze wonen en werken ervaren als één ‘schetterend’ oppervlak. Het problematische is dat ze dit zonder enige ironische afstandelijkheid doen: hun strategie is er niet één van ontmaskering, maar van bevestiging. De breuk met de geëngageerde reportagefotografie van de vroegere generatie succesvolle Nederlandse fotografen (belichaamddoor onder anderen Johan van der Keuken) kan niet groter zijn. De hedendaagse Nederlandse fotografie wordt niet langer gedragen door de wens van de fotograaf om de confrontatie met de buitenwereld aan te gaan, maar door de steriele opsluiting in het gesloten universum van zijn/haar zelfgenoegzame ‘ik’. Het werk van Lidwien van de Ven is de uitzondering die de regel bevestigt: zij is de enige die tenminste probeert om iets van de onherleidbare complexiteit van het landschap (en van zijn bewoners) in beelden te vatten.

 

• Netherlands Now! L’école du Nord tot 11 juni in het Maison Européenne de la Photographie, Rue de Fourcy 5, Parijs (01/44.78.75.00; www.mep-fr.org). Publicatie bij de tentoonstelling: Elizabeth Nora (red.), Netherlands Now! L’école du Nord, Editions du Regard, Paris, 2006. ISBN 284105196X.