width and height should be displayed here dynamically

Nieuwe publicaties

Stephen Bann (red.). Stonypath Days. Letters between Ian Hamilton Finlay and Stephen Bann 1970-72. London: Wilmington Square Books, 2016. 204 blz. 20 afb. ISBN 978-1-908524-720

Drie jaar geleden verscheen een eerste publicatie met brieven van de Britse kunstenaar Ian Hamilton Finlay (1925-2006) gericht aan Stephen Bann (Midway. Letters from Ian Hamilton Finlay to Stephen Bann 1964-69). De laatste brief van 22 december 1969 eindigt met de volgende revelerende zin: ‘I trust you are remembering that Concrete Poetry (that Movement of the 60’s) has but a few days to go…’. Het was de periode waarin Finlay zich steeds meer concentreerde op de aanleg van zijn tuin in Stonypath (Schotland) en op de vraag hoe een tuin kunst kan zijn. Zijn poëtisch werk evolueerde naar driedimensionale vormen, zoals zonnewijzers en stenen met gebeitelde of gegraveerde tekst. In deze nieuwe publicatie kan de lezer min of meer de werkzaamheden volgen die zouden leiden naar de landschapstuin die later de naam Little Sparta kreeg. Vooral de onhebbelijkheden en perikelen die Ian Hamilton Finlay ondervond bij de uitvoering van de werken komen aan bod, maar de correspondentie getuigt ook van zijn onstuitbare drang om teksten over zijn werk gepubliceerd te krijgen in internationale tijdschriften en kunstboeken. Zijn vriend Stephen Bann, die als academicus onder andere contact had met de Parijse groep van intellectuelen rond het tijdschrift Tel Quel, trad op als zijn belangrijkste pleitbezorger. De correspondentie laat vooral een kunstenaar zien met een groot intellectueel raffinement, die een genuanceerde positie tracht af te bakenen zonder een poging te doen om binnen een bestaande categorie te passen. Later, in de jaren tachtig, nam zijn werk een prominente plaats in binnen het postmoderne discours.

 

Werner Cuvelier. Parallellen 1975-2016. [Gent]: MER. Paper Kunsthalle, 2016. 320 blz. 313 afb. ISBN 978-94-9232-139-8

De Gentse kunstenaar Werner Cuvelier verzamelt sinds 1977 namen van kunstenaars, wetenschappers, musici en letterkundigen die belangrijk waren voor de westerse cultuurgeschiedenis. Hij selecteerde op een subjectieve manier meer dan driehonderd figuren die hij in deze nieuwe publicatie chronologisch presenteert met vermelding van hun belangrijkste werken, soms aangevuld met een citaat. Zijn bedoeling is om ‘een bijzonder inzicht te krijgen in duizend jaar Westerse Cultuur’. Om welke inzichten het gaat, blijft onduidelijk, tenzij men de ontdekking dat Christopher Wren, John Locke, Baruch Spinoza en Johannes Vermeer alle vier geboren zijn in 1632 hiervoor wil laten doorgaan. Opvallend is dat Cuvelier bij elke figuur enkele codes toevoegt, waaronder een kleurcode die verwijst naar de discipline die de betrokkene beoefende. Voor sommige mensen is het maken van lijstjes een plezier, maar hier wordt die bureaucratische activiteit ook geësthetiseerd. De magere vormgeving, het lettertype (Typescript) en de bruine cover met etiket verwijzen nostalgisch naar predigitaal bureelwerk. Niet wat er staat is belangrijk – er wordt niets gereveleerd – maar hoe het er staat. Daarmee vormt deze publicatie een voortzetting van de kunstenaarsboeken die Werner Cuvelier publiceerde in de jaren zeventig, de tijd waarin theoreticus Benjamin Buchloh de conceptuele kunst als ‘an aesthetic of administration’ omschreef.

 

Hans Janssen. Piet Mondriaan. Een nieuwe kunst voor een ongekend leven. Een biografie. Amsterdam: Hollands Diep, 2016. 660 blz. 283 afb. ISBN 978-90-488-33580

In de inleiding bij zijn biografie over Piet Mondriaan drukt Hans Janssen de hoop uit dat zijn boek bijdraagt tot een vollediger beeld van de kunstenaar en tot meer plezier bij het bekijken van zijn werk. In één week tijd heb ik deze dikke pil uitgelezen en zijn eerste doelstelling weet de auteur alvast perfect in te lossen. Hans Janssen is hoofdconservator van het Gemeentemuseum Den Haag, dat over een Mondriaancollectie van bijna driehonderd werken beschikt. Vanaf het eerste hoofdstuk is duidelijk dat hij jarenlang plezier beleefde aan het kijken naar de werken van Mondriaan. Janssen is op zijn best wanneer hij de lezer over het oppervlak van de doeken gidst en de interactie beschrijft tussen kijker en schilderij. Hij weet de doeken van Mondriaan wonderwel tot leven te wekken. Zijn verfijnde observaties dienen telkens als vertrekpunt voor biografische uiteenzettingen. Een andere doelstelling van Hans Janssen is het doorprikken van de mythe dat Mondriaan een saaie, aseksuele kluizenaar zou zijn geweest. Volgens Janssen was Mondriaan een gedisciplineerde kunstenaar die zich graag terugtrok in zijn atelier, maar tegelijkertijd nood had aan de dynamische omgeving van steden zoals Parijs of New York, met hun dansgelegenheden, terrassen, restaurants en snelle contacten. Het was ook in deze steden dat hij de mensen en plekken wist te vinden die nodig waren om zijn werk in de wereld te plaatsen. Terloops haalt Hans Janssen uit naar ‘de grove martelpraktijken waaraan het werk én de man zijn onderworpen door egocentrische theoretici’. Zelf doet hij er alles aan om zijn verhaal levendig te presenteren. Zo maakt hij gebruik van een extreme vorm van vie romancée, waarbij Mondriaan en zijn tijdgenoten fictieve dialogen voeren. In de inleiding erkent Janssen dat hij daarmee de grenzen van het biografische genre tart. Dat besef maakt zijn keuze evenwel niet minder dubieus. Daarenboven heeft hij deze literaire techniek niet helemaal onder de knie; de dialogen klinken houterig en meermaals bekroop mij het gevoel dat ik naar een poppenkast zat te kijken. Janssen probeert zijn relaas ook te verlevendigen door de hoofdstukken niet chronologisch op te bouwen, maar daarmee maakt hij het de lezer alleen maar moeilijk. De vormgeving van het boek is wel aantrekkelijk. Het drukken van enkele korte citaten op snee is een mooie vondst. De beeldredactie is uitstekend. Naast de vele reproducties van werken krijgt men foto’s, affiches, postkaarten en stadsplannen te zien, die vormgeefster Els Kerremans overwegend op de linker pagina plaatste, waardoor de teksten hun logische plek krijgen op de van nature dominante rechter pagina’s. Haar gebruik van rode, gele, blauwe en zwarte bladzijden om de verschillende hoofdstukken te onderscheiden oogt opvallender, maar is al bij al gepast.