width and height should be displayed here dynamically

Over poorters en geuzen

Een gesprek met Luc Pien, gewezen departementshoofd Sint-Lucas Beeldende Kunst Gent

Eveline Vanfraussen: Is LUCA een goede zaak voor het hoger kunstonderwijs?

Luc Pien: Dat zal de toekomst uitwijzen. Er is met LUCA van bovenaf één algemene structuur opgelegd aan entiteiten die bewezen hebben dat ze kunnen functioneren. Dat is een van de strategieën van de associatie KU Leuven waar ik mijn vragen bij heb. Niet alle hogescholen, niet alle departementen zijn klaar om op dezelfde manier, met dezelfde snelheid, in een bepaald systeem te stappen. Ik zou me eerst afvragen welke samenwerkingsvormen door de scholen gewenst zijn. Men blokkeert de ontwikkeling van een andere opvatting over hoger onderwijs door een autoritaire hervorming. Maar laat me even terugkeren in de geschiedenis. De Hogeschool voor Wetenschap & Kunst was een gedecentraliseerde school: alle departementen beheerden hun eigen budgetten, hadden hun eigen organisatievorm. Drie, vier jaar geleden zijn we tot de vaststelling gekomen dat we voor bepaalde decretale opdrachten beter moesten gaan samenwerken, ons als bondgenoten achter één doel moesten scharen. Er waren ook al gesprekken met Sint-Lukas Brussel, met het KASK, met mensen van de universiteit. De maatschappelijke verzuiling en de associatievorming hebben die langetermijnpolitiek echter doorkruist en versneld, en daardoor de basis voor een goede hogeschool in de kunsten gehypothekeerd. Dat zijn de effecten van de macht. Volgens Plato heeft macht maar zin als ze dienstbaar gemaakt wordt aan diegene die er geen heeft. Dat is de manier waarop je ermee moet omgaan. Maar dat gebeurt niet zo vaak. Ik geloof veel meer in beweging dan in verandering of hervorming. Bewegingen zijn permanent, hervormingen zijn dat niet.

E.V.: Betekent dit dat jullie niet langer in staat zijn jullie eigen beleid te bepalen? Kunnen jullie bijvoorbeeld nog mee beslissingen nemen op het vlak van personeelsbeleid?

L.P.: De opname van Sint-Lucas Gent in een nieuw geheel – LUCA School of Arts – heeft natuurlijk gevolgen voor het statuut van het personeel van de kunsthogeschool. Op dit moment wordt daar geen punt van gemaakt. Zodra bepaalde statuten ter discussie worden gesteld, komt er een maatschappelijk debat. Ik heb het gevoel dat men dat voor zich uitschuift. Bij de implementatie van grote systemen is het nu eenmaal de regel dat men gevoelige kwesties uitstelt. Maar laat ons andere vragen stellen. Vanuit een andere logica, een ander soort denken. Bij de huidige reorganisatie van het hoger onderwijs heeft men bijvoorbeeld veel te veel aandacht voor onderzoek en veel te weinig voor onderwijs, net zoals men veel te veel belang hecht aan het product en veel te weinig aan het experiment, en net zoals men te veel bezig is met resultaten en metingen, en te weinig oog heeft voor processen en evoluties. Ik ben gefascineerd door onderwijs. Ik ben departementshoofd geworden omdat ik aan het onderwijs in de kunsten een nieuwe betekenis wilde geven. Dat is nodig omdat de kunsten zich in de eenentwintigste eeuw opnieuw moeten definiëren: ze zijn te veel met de markt verbonden. Als je vertrekt van de vraag naar de betekenis van de kunsten in de samenleving, dan ga je op een heel andere manier nadenken over de organisatie van de kunstopleidingen.

E.V.: De vroegere structuren konden die rol niet op zich nemen?

L.P.: Ik denk niet dat de kunstscholen van tien jaar geleden in staat zouden zijn geweest om ondersteuning te bieden aan de nieuwe betekenis van de kunsten in de samenleving, voor zover die al bepaald kan worden. We moeten een organisatievorm zoeken die aansluit bij die nieuwe inhoud. Die vorm moet ook recht doen aan de specifieke kenmerken van de kunstopleiding: de heel eigen relatie tussen theorie en praktijk, het bijzondere statuut van de kunstenaar/lesgever, maar vooral ook het persoonlijke engagement dat van de studenten verwacht wordt en waarin subjectiviteit een wezenlijke rol speelt. Het kunstonderwijs moet op een andere manier georganiseerd worden omdat de student er zichzelf moet kunnen ontbloten, ontplooien, ontwikkelen, in de letterlijke zin van het woord: zich van zijn wikkels ontdoen. Wie binnen de kunsten actief is, weet dat de verhouding tussen vorm en inhoud precair is, dat het vinden van een juiste vorm een proces veronderstelt. Maar de associatie kiest ervoor een huis te bouwen voor het kunstonderwijs volgens de systemen en structuren die zij kent. Het is alsof ze een steen van een kubieke meter wil verpakken in een doosje van tien op tien. Ze mag blijven proberen. Dat zal nooit lukken! Achteraf zal ze vaststellen dat dat huis niet past op het kunstonderwijs. Op dat moment wordt het mogelijk om samen op zoek te gaan naar gedeelde horizonten. Dan pas kunnen we elkaar als bondgenoten vinden.

E.V.: Je wijst dat autoritaire systeem af, maar daarmee sluit je niet uit dat de kunstopleidingen tot de academische wereld zouden kunnen behoren?

L.P.: Zeker niet, ik heb de academisering van het hoger onderwijs in de kunsten altijd verdedigd. Vijf jaar geleden heb ik wel gezegd dat de universiteit niet klaar is om de kunsten te ontvangen. Maar het is niet omdat zij er niet klaar voor is, dat wij niet het recht hebben om ertoe te behoren. De kunsten en de kunstenaars hebben hun plaats binnen de wereld van de universiteit. De universiteit is een open wereld, of zou het moeten zijn, zoals ook de opleidingen in de kunsten open zijn, of zouden moeten zijn. Voor mij is de kunstenaar een ander soort mens, een mens die de complexiteit aanvaardt zonder ze te willen bewijzen of oplossen, die anders denkt, anders kijkt, anders handelt, anders ageert en dus ook anders maakt. De kunstopleiding moet de student in de kunsten als mens voorbereiden om in de samenleving een bepaalde meerwaarde te creëren, niet in economische, maar in menselijke zin.

E.V.: Een van de hervormingen die thans doorgevoerd worden, is het afschaffen van de departementen. Hoe sta jij daartegenover?

L.P.: Als departementshoofd had ik voor mezelf elk jaar een sleutelwoord. Ik koos voor het eerste jaar ‘beweging’. Dit jaar, mijn vijfde jaar, was mijn sleutelwoord ‘zelfbeschikkingsrecht’. En net nu schaffen ze ons departement af, wordt ons het zelfbeschikkingsrecht afgenomen. Symbolischer kan niet! Het is me niet om de termen ‘departement’ of ‘departementshoofd’ te doen. Maar de kleine kernen zijn de garantie voor democratie, terwijl grote systemen ze doet falen. De democratie – of wat ik dan het participatiebeleid noem – krijgt pas vorm in kleine kernen. Hier in Gent werden mensen om hun deskundigheid en ongeacht hun statuut uitgenodigd deel te hebben aan het beleid.

E.V.: Hoe zie jij nu je toekomst?

L.P.: Ik heb te kennen gegeven dat men mij niet moet vragen om een leidinggevende functie te vervullen in de nieuwe organisatie. We zijn allemaal geuzen, maar om duizend en een redenen willen we toch bescherming en zekerheid, willen we toch een beetje poorter worden. We vergeten dat we daardoor een stuk van onze vrijheid kwijtspelen. De vraag is hoeveel vrijheid je bereid bent af te staan voor die bescherming. Ik ben steeds blijven herhalen, Multatuli indachtig: zoekt eerst de inhoud, dan wordt de vorm je aangereikt. Men is niet te kwader trouw. Men is ervan overtuigd dat in deze crisissituatie, die overigens de ganse samenleving treft, enkel een financiële, economische redenering kans maakt. Maar wij geuzen zijn niet opgewassen tegen de poorters, tegen de ‘wetenschappers’ en de machthebbers: hun logica maakt ons dood. Wij moeten onszelf blijven, onszelf vinden, onszelf ontwikkelen.

E.V.: Hoe kan jij jezelf blijven binnen LUCA?

L.P.: De heersende logica zal nooit een andere logica accepteren. Hoe kan je een dialoog voeren met iemand die een autoritaire logica volgt? Door een andere logica te ontwikkelen, door die te demonstreren.

E.V.: Jij wil tonen dat het anders kan.

L.P.: Door mijn gedrag, mijn houding, mijn handelingen, door mijn actie. Ik ben vijf jaar boswachter geweest met respect voor de stroper, nu word ik opnieuw fulltime stroper: ik ga opnieuw lesgeven, de corebussiness van het onderwijs. Vanaf 1 oktober – dan is mijn mandaat voorbij – sta ik opnieuw voor de klas. Dat is de enige manier. Er is iets in de kunstopleidingen dat je nooit kan wegkrijgen. Het heeft te maken met het type student dat voor een kunstopleiding kiest, maar ook met de mensen die er lesgeven, mensen die andersdenkende jonge mensen opvangen, hen individueel begeleiden, van wie net zo een onvoorwaardelijk engagement wordt verwacht als van de studenten zelf. Je kan de aard van die mensen niet veranderen. De meesten zijn zelf kunstenaar. Ze kennen de waarde van subjectiviteit en intuïtie. Het hoger kunstonderwijs hangt aan elkaar van mensen uit de werkelijke wereld, mensen die daar veel geleerd hebben. Dat is een onmetelijke kracht die niet verloren gaat door toedoen van een of ander systeem of organisatievorm.