width and height should be displayed here dynamically

Polikliniek Dr. A. Martens

“Die dokter Martens is toch van de properste niet”, zei Mama.

“‘t Schijnt dat die kliniek van hem… enfin, ge verstaat me… dat ze van overal komen, van Duitsland en Frankrijk, de rijke vrouwen voor… ge verstaat me…”

Hugo Claus, “Het verdriet van België”.

 

Op het moment dat Henry van de Velde (1863-1957) in verschillende Duitse steden en nu ook in Gent met een groots opgezette tentoonstelling wordt geëerd, gaf het schepencollege van Deinze op een potsierlijke manier een negatief advies aangaande de plaatsing op de monumentenlijst van één van de belangrijkste realisaties van deze architect in ons land. Volgens het schepencollege van deze provinciestad is de polikliniek die Van de Velde in 1932 langs de weg Gent-Kortrijk bouwde architectonisch waardeloos! Alle makkelijk weerlegbare ad hoc argumentaties, die door het schepencollege worden ingeroepen om het gebouw niet op de lijst van beschermde monumenten te plaatsen, kunnen onbesproken blijven. We willen hier uitsluitend ingaan op het feit dat de voormalige polikliniek vanuit architectuurhistorisch oogpunt wel degelijk een bijzonder waardevol gebouw is.

 

Tweede Belgische periode

Het gebouw dateert uit de zogenaamde tweede Belgische periode van Henry van de Velde. De toen al wereldberoemde architect kwam na een kwarteeuw werkzaamheden in Duitsland en Nederland in 1925 naar België terug. Naast zijn activiteiten als hoogleraar aan de Gentse universiteit en als directeur van het pas opgerichte Hoger Instituut voor Sierkunsten in de voormalige abdij van Ter Kameren, was Van de Velde ook nog bijzonder actief als architect. Wat deze tweede Belgische periode zo interessant maakt, is dat Van de Velde als toen al meer dan zestig jaar oude pionier van de moderne beweging aansluiting zocht bij de nieuwe naoorlogse generatie van jonge, modernistische architecten, zonder daarbij zijn eigen artistieke persoonlijkheid op te geven. Van de Velde was ongetwijfeld tot inzicht gekomen dat zijn onmiskenbaar originele bijdrage aan de ontwikkeling van het modernisme niet langer van toepassing was op de drastisch gewijzigde omstandigheden van de naoorlogse samenleving. Ontwerpen zoals het Museum te Hoenderloo (1921-26), dat in opdracht van het echtpaar Kröller-Müller werd getekend, of zijn inzending voor de wedstrijd voor de Antwerpse Linkeroever (1926) illustreren dat deze symbiose niet zonder problemen is verlopen. Alhoewel beide fascinerende ontwerpen in de twintiger jaren tot stand zijn gekomen, worden ze nog overheerst door de vooroorlogse ritualistiek van het Gesamtkunstwerk. Hun Babylonisch en Assyrisch aandoende monumentaliteit wordt nog volledig gedragen door de onrust van de Jugendstil: zowel in het exterieur als interieur valt er geen hoekje te bespeuren dat niet is bezwangerd door een architecturaal drama. Pas in een aantal andere realisaties, zoals de polikliniek van Dr. Martens, zal Van de Velde er werkelijk in slagen de kracht van vroegere meesterwerken, zoals het Werkbundtheater te Keulen (1914) met zijn vakkundig in elkaar geschoven volumes en golvende betonmassa’s, te vertalen in een naoorlogs idioom.

 

Landing

Het was wellicht dezelfde man, de toenmalige Minister voor Kunst en Wetenschappen Camille Huysmans, die Van de Velde terug naar België had gehaald en hem in contact bracht met dokter A. Martens. Deze hoogleraar interne ziekteleer, die zich had ingezet voor de vervlaamsing van de Gentse universiteit, had toen reeds een ruime bekendheid verworven met zijn dieetleer. Onder zijn patiënten vinden we beroemde politici zoals Camille Huysmans, Edouard Anseele en Paul Henri Spaak en beroemde figuren uit de artistieke wereld zoals Stijn Streuvels, Felix Timmermans, Albert Saverys en Henry van de Velde zelf.

Aan Van de Velde gaf Dokter Martens een tweeledige opdracht: naast de bouw van een polikliniek, moest Van de Velde ook een woning voor de dokter ontwerpen. Deze woning, “Villa Landing” (1934), bestond uit een combinatie van strakke, rechthoekige elementen en afgeronde volumes. Het plastisch, ritmisch effect werd bovendien versterkt door het afwisselend spel van baksteengebruik en wit bezetwerk. Bepaalde onderdelen van de villa in beton of baksteen, zoals de sokkel, vensterbanken, de overkragende kroonlijst en de ingangsluifel werden onbepleisterd gelaten en zodoende gearticuleerd. De op deze wijze verkregen uitgesproken horizontaliteit werd door middel van een tuin- en terrasaanleg langsheen de Leie-oever bekrachtigd. Bij het terras ontwierp Van de Velde een sokkel voor het beeld “Jongeling met Schelp” van Georges Minne, met wie de architect reeds aan het begin van deze eeuw had samengewerkt. Het interieur van de “Villa Landing” werd gekenmerkt door een subtiel kleurgebruik waarbij met behulp van witte plafonds, crèmekleurige wanden, zwarte lambrizeringen en grijze marmeren vloeren een evenwichtige compositie werd gecreëerd. Van dit oorspronkelijke interieur is echter nauwelijks iets overgebleven. Na een kleine verbouwing in de jaren ‘40, waarvoor Dr. Martens Van de Velde naar verluid in Zwitserland opzocht, werd deze villa in 1982 op een platvloerse wijze omgebouwd tot restaurant. Hierbij werd niet alleen de inwendige structuur met een nietsontziende vernielingsdrift aangepast aan de nieuwe bestemming, maar werd ook het exterieur nagenoeg verminkt. De garagedeur werd dichtgemaakt, verschillende vensters werden vergroot, een stuk werd aangebouwd, in twee gevels werden bloembakken gemetseld en één volume werd bekroond door een gedrocht dat het midden houdt tussen een luchtafweergeschutskoepel en een serre.

 

Dynamisch continuüm

Aan de overzijde van de weg Gent-Kortrijk bouwde Van de Velde in opdracht van Dr. Martens reeds twee jaar eerder de polikliniek, nu vrijwel het enige gebouw dat architecturaal iets te betekenen heeft temidden de – zij het inderdaad soms interessante – banaliteit van de lintbebouwing langs de steenweg. Het feit dat “Villa Landing” tot een karikaturale afspiegeling is geworden van wat het ooit was, is al voldoende reden om datgene wat tot dusver nagenoeg intact is gebleven als monument te klasseren. De polikliniek is overigens niet alleen een meesterwerkje van interbellum-architectuur, maar tevens representatief voor Van de Veldes tweede Belgische periode: we vinden er de nieuwe, naoorlogse vormentaal in terug, maar een aantal elementen roepen Van de Veldes karakteristieke vooroorlogse experimenten op. Zo bemerken we in de polikliniek een doordachte stereometrische benadering: het gebouw oogt als een compositie van zorgvuldig in elkaar geschoven, eenvoudige, geometrische volumes.

Typerend echter is dat Van de Velde zich niet tevreden stelde met de zuivere kracht van volumes op zich; het gebouw moest ook op verschillende wijzen tot leven worden gebracht. Hiervoor maakte hij onder meer dankbaar gebruik van bruine Nederlandse baksteen: de getemperde, expressieve baksteenbehandeling van de polikliniek vertoont trouwens overeenkomsten met de vormentaal van de Amsterdamse School, terwijl de metselwijze het werk van Frank Lloyd Wright oproept, waardoor Henry van de Velde wellicht via Nederlandse en/of Duitse tussenschakels is beïnvloed. De volledig in baksteen (in tegenstelling tot “Villa Landing”) opgerichte gevels versterken overigens de horizontaliteit van de uit één bouwlaag bestaande polikliniek. Deze horizontale dynamiek wordt natuurlijk gekatalyseerd door een typisch Van de Velde-kenmerk: de afgeronde hoeken die, zoals in Van de Veldes allereerste meubelontwerpen van voor de eeuwwisseling, een vloeiende verbinding tot stand brengen tussen orthogonale vlakken. De ritmische opeenvolging van curven speelt trouwens in op de plaatsing van het gebouw: het hoekperceel is gesitueerd aan een kruispunt waar twee straten elkaar niet in een rechte hoek ontmoeten. De ronding van het gebouw, waarin grote glas-in-staal-partijen zijn verwerkt, weerspiegelt deze situatie, terwijl de twee in een L-vorm in elkaar gehaakte basisvolumes zich daartegen afzetten. In plaats van een statische compositie van volumes ontstaat een plastisch en dynamisch continuüm, waarvan de horizontale stuwing wordt geïntensifieerd door de getande dakrand, de vormgeving en plaatsing van de ramen en luifels. Een markant detail is bijvoorbeeld de bovendrempel van het gebogen hoekraam die overvloeit tot een luifel aan de ingang. In deze contrapuntische dispositie van rechthoekige en gebogen vlakken herkennen we Van de Veldes vroegere fascinatie voor het lineaire ornament waarbij twee op elkaar inwerkende krachtlijnen werden verabsoluteerd tot twee elkaar stimulerende natuurkrachten. De ritmiek van de curven zet de beschouwer overigens ook aan om het gebouw niet statisch, vanuit één standpunt te beschouwen, maar om rond het gebouw te lopen – een effect dat Van de Velde ook reeds beoogde bij enkele van zijn belangrijkste realisaties uit zijn Duitse periode zoals de “Villa Hohenhof” te Hagen (1907) en het Werkbundtheater te Keulen. Van deze beide gebouwen vinden we in de polikliniek niet alleen de versmelting van de verschillende delen tot één enkel organisch geheel terug, maar ook de sterke verbondenheid tussen het bouwsel en zijn omgeving – een aspect dat reeds in lyrische bewoordingen werd opgemerkt door de kubistische schilder Pierre-Louis Flouquet in een nummer van het tijdschrift Bâtir uit 1937.

Niet alleen in het plan immers speelt de polikliniek in op de omgeving, ze interageert er ook mee als bouwvolume. De asymmetrische, bakstenen constructie roept in die zin de bakstenen woningen op die Mies van der Rohe enkele jaren eerder ontwierp of het latere Kröller-Müller-museum te Otterloo, waar Van de Velde er in slaagde de kunst te integreren in de natuur van de Hoge Veluwe. Vermits de horizontaliserende stuwkracht van het gebouw zo nadrukkelijk inspeelt op de onmiddellijke omgeving, is een bescherming als dorpsgezicht ook erg belangrijk. Hierdoor zou bij eventuele nieuwbouw respect kunnen worden geëist voor de nabijheid van een belangrijk cultuurhistorisch bouwwerk. 

Ook binnenin is de polikliniek een architecturaal pareltje. Strakke ritmische patronen, zoals de gang met de opeenvolging van de deuren van de ook onderling verbonden patiëntenkamertjes, worden afgewisseld met de zachte curven in de apotheek en het bureau die de patiënt een gevoel van rust en intieme geborgenheid moesten geven. Overal is een subtiel spel tussen verschillende geometrische vlakken in verschillende kleuren en materialen aanwezig: reeds in de inkomhal word je als bezoeker geïmponeerd door het vormenspel van de geometrisch ingedeelde granito vloerpatronen, de granito muursokkels, de houten muurbekleding tot op ooghoogte, de subtiele opdeling van de glazen wand van de apotheek en van de glazen deur tussen de hall en de windvang. Het is een unicum dat van een dergelijk gebouw ook het interieur vrijwel intact is gebleven: zelfs de ingebouwde medicijn- en instrumentenkastjes en ander meubilair zijn nog aanwezig. De huidige eigenaars zijn in hun pogingen om de voormalige polikliniek tot woonhuis te transformeren bijzonder zorgvuldig te werk gegaan. Zo werd in de verbouwing van de apotheek en het laboratorium tot keuken het oorspronkelijke meubilair en de oorspronkelijke basisindeling gebruikt. Helemaal uitzonderlijk is de aanwezigheid van het originele raamwerk aan de straatzijde. Ramen die wél zijn vervangen volgen op enkele millimeters na dezelfde indeling van de oorspronkelijke profielen. Met de nodige bescheidenheid en accuratesse slaagde Ir. arch. Guy Châtel er ook in het gebouw meer naar de tuinzijde te oriënteren door bijvoorbeeld met eerbied voor de authentieke proporties een raam door een deur te vervangen.

Kortom, het is gewoonweg niet te begrijpen dat de voormalige polikliniek Dr. Martens nog niet op de monumentenlijst is geplaatst. We zijn er echter van overtuigd dat de bevoegde minister en de nationale commissie in staat zijn om het negatieve advies van het zich grenzeloos belachelijk makende schepencollege van Deinze naar de prullemand te verwijzen.

 

In de loop van 1994 publiceert Kritak een boek van Steven Jacobs over Henry van de Velde, “Het wonen als kunstwerk. Een woonplaats voor de kunst” (werktitel).