width and height should be displayed here dynamically

Porno als exorcisme

La volupté unique et suprême de l’amour gît dans la certitude de faire le mal.

Charles Baudelaire

 

La honte d’être un homme, y a-t-il une meilleure raison d’écrire?

Gilles Deleuze

 

‘Ik denk dat heel dat zondebesef uitgevonden is om mensen niet te laten genieten van de geneugten van het leven,’ stelde in 2010 de destijds tweeëntwintigjarige (porno)actrice en auteur Sasha Grey. Misschien is dit het oermodel van de complottheorie: ooit zijn enkele bebaarde, machtige, boosaardige patriarchen in conclaaf samengekomen om het levensgenot van zoveel mogelijk mensen te vergiftigen, niet zomaar door bepaalde seksuele praktijken van buitenaf te verbieden en indien nodig te bestraffen, maar door tot dan toe onschuldige, spontaan genietende geesten en lichamen te injecteren met schaamtegevoel en schuldbesef, met de bedoeling dat dit schaamte-schuldcomplex mensen tot in de eeuwen der eeuwen zou blijven achtervolgen.

De idee is dus: de hele geheimdoenerij rond seks, het massieve antropologische gegeven dat seksualiteit in elke samenleving die we kennen omgeven is met verboden en taboes, dat het seksuele verkeer overal gebonden is aan regels, is geen fundamenteel menselijk gegeven, maar berust op een jammerlijke, historisch situeerbare oervergissing. Het pendant hiervan is uiteraard de projectie van seksuele paradijzen op verre tijden en streken: zwoele Arabische nachten, heerlijke seksexploten in de hindoeïstische Kamasutra, lustparadijzen in taoïstisch China, onbevangen seks bij door het Westen onaangetaste Afrikaanse of Indiaanse stammen of bij vreedzame volkeren op eilanden in de Stille Zuidzee (het ‘Gauguin-fantasma’), de nuchtere en ongedwongen omgang met seks in het oude Griekenland… De moderne mens, die zich gevangen voelt in het keurslijf van gedragsregels die de geïndustrialiseerde en gebureaucratiseerde wereld hem oplegt, fantaseert zich een totaal probleemloze, ‘heidense’ omgang met seks, een fantasie die graag werd gecultiveerd door de artistiek-literaire avant-garde en naïeve freudomarxisten. Maar als seks in wezen een natuurlijke behoefte is zoals eten en slapen, hoe kan het dan dat miljarden mensen zich met betrekking tot de bevrediging van die behoefte een gevoel van schaamte hebben laten aanpraten dat – om een voorbeeld te noemen – maakt dat ze niet zomaar seks hebben in aanwezigheid van derden?

Pornografie, dat wil zeggen beschrijvingen en afbeeldingen van seksuele handelingen, was lang een zaak van geheime kabinetten van ‘decadente’ rijkaards. Dat geheimzinnig gedoe suggereerde dat het om een verboden domein ging. De moderne massamedia, en uiteindelijk het internet, hebben elke drempel weggehaald. Bewegende beelden van copulerende mensen zijn nu voor zowat iedereen gratis beschikbaar. De (tele-)technologie heeft beelden van seks ‘bevrijd’ van de aura van het verbodene, van het ‘pikante’ of ‘ondeugende’, waarbij de paradox is dat de bemiddeling door technologie seks lijkt te hebben genaturaliseerd. Want achter de miljoenen pornografische beelden en filmpjes waar iedereen met enkele drukken op de knop toegang toe krijgt, schuilt wel degelijk een boodschap, namelijk dat seks iets natuurlijks is, en dus iets waarmee niets mis kan zijn, iets waarmee in elk geval geen schaamte, gêne, schuld, angst of welk soort negatieve affecten of gedachten verbonden hoeven te zijn, iets waarvan je gewoon kunt genieten zoals van een lekker bord spaghetti. Aangezien seks een volkomen natuurlijke behoefte is, zo is de gedachtegang, kan dit zonder problemen à volonté getoond worden. Meer nog: seks moet getoond worden, liefst zo onverhuld mogelijk, in alle vormen die hij kan aannemen, en wel omdat de meeste mensen nog niet van die onschuldige natuurlijkheid overtuigd zijn, omdat er zelfs in de seksueel meest vrijgevochten mensen een rest misplaatste schaamte of schuldgevoel huist. De impliciete boodschap van elke pornofilm is: ‘Vind je het niet normaal dat we dit tonen? Wordt je eventuele opwinding verstoord door ongemak, gêne? Is er volgens jou dan iets aan seks dat het licht niet verdraagt? Vind je misschien dat er met seks iets mis is, en dus met je eigen seksualiteit, en dus met jezelf? Ben je nog steeds het slachtoffer van de eeuwenlange verdachtmaking van seks door religieuze en andere autoriteiten?’

 

We doen wat we doen

Humo: Marijke, jij bent dag en nacht bezig met het vervullen van de seksuele dromen van je klanten. Maar wat is joúw ultieme erotische fantasie?

Marijke: Die heb ik niet: ik maak al mijn erotische fantasieën waar.

Paul: Privé maken wij alles waar.

Marijke: In onze relatie is eerlijkheid troef, wij kunnen alles tegen elkaar zeggen. Neem nu dat hier een stel op bezoek is en het komt tot partnerruil. Als die mensen weg zijn, zeggen wij: ‘Wel, wat vond jij ervan? Is het voor herhaling vatbaar?’ En als Paul dan seffens bij wijze van spreken zegt: ‘Ik wil hier op de grond kakken’, dan mag hij dat van mij.

Paul: En als zij zegt: ‘Ik wil vanavond tien dikke negers’, dan ga ik ze hier in de buurt samen zoeken. Dat is respect. De spirit is: zeg wat je wenst, dan krijg je het.

Humo, 5 juni 2007

 

Hoe illusoir deze natuurlijkheid waarvan porno ons wil overtuigen is, daarop wijst de extreme abstrahering die wordt doorgevoerd om die zogenaamde natuurlijkheid te demonstreren: geen verhaal, geen intrige, geen drama, geen emotionele band tussen de personages, geen verleidingsscène. Al deze zaken zijn omslachtig en werken vertragend. De overgang van de wereld waarin mensen met elkaar praten, lachen, eten, enzovoort, naar de wereld waarin ze met elkaar copuleren, wordt weggelaten.

Met porno ben je meteen bij de ‘essentie’, namelijk naar twee of meer naakte mensen die aan elkaars lichaam lust beleven, mensen die alleen via hun geslachtsorganen contact met elkaar hebben. Langs welke paden, eventueel bezaaid met externe hindernissen en interne remmingen, de personages bij elkaar terecht zijn gekomen, welk soort verlangen hen hier naartoe heeft gedreven, waarom ze uitgerekend voor deze partner hebben gekozen – dat is allemaal niet terzake: ze doen het. Elke referentie aan een drama zou te zeer suggeren dat de personages zich problematisch – niet natuurlijk – tot seks verhouden. Drama is er omdat iemand niet krijgt wat hij wil, of niet wil wat hij krijgt, en vooral: niet zo goed weet wat hij wil, omdat hij gedreven wordt door een verlangen dat voor hemzelf duister is. In porno echter weten de personages perfect wat zij zelf en hun partner verlangen, zo goed dat ze het helemaal niet verlangen. Nogmaals: ze doen het gewoon.

De pornoacteurs zijn meestal meteen naakt. Is dit niet het geval, dan heeft het ontkleden niets van een verleidelijk ritueel van onthulling. De overgang van gekleed naar naakt gebeurt zonder omhaal. Wat hun ontbloting met hen doet is niet de kwestie. Elke teken hiervan zou impliceren dat het personage die ontbloting niet helemaal evident acht, dat het te kennen geeft met die ontbloting een grens te overschrijden waarmee het zijn partner uitdaagt. Maar in porno wordt er niet uitgedaagd. Er worden geen schuinse, schalkse blikken uitgewisseld. De personages stellen zichzelf, dat wil zeggen hun geslachtsorganen op een abstracte manier aan elkaar beschikbaar.

Strikt genomen beantwoordt porno perfect aan de vereisten van de MeToo-beweging. De kennismakings- en verleidingsscène, waarin de partners nooit helemaal van elkaar weten wat de ander verlangt, waardoor een van hen dus op een gegeven moment te ver kan gaan, een gebaar kan maken waar de ander geen zin in heeft, wordt overgeslagen. In het echte leven tasten mensen in het duister naar wat de ander verlangt, en naar de rol die zij zelf in dat verlangen spelen. Porno daarentegen is onwezenlijk helder. De personages hebben voor elkaar niets van die zowel verleidelijke als onzeker makende raadselachtigheid, en voor de toeschouwer evenmin. Ze weten perfect wat er zal komen. Porno is in die zin een imaginaire immunisering tegen het verlangen, en dus de onberekenbaarheid van de ander. De kijker voelt dat alles is afgesproken, contractueel vastgelegd, waardoor sexual harassment uitgesloten is, ook wanneer de opgevoerde scène alles heeft van een brutale verkrachting. Juist door dat contractuele kunnen personages zich aan extreme, gewelddadige seks te buiten gaan.

Door haar contractueel aspect schotelt porno ons in die zin het kale, troosteloze beeld voor dat – de naar het schijnt nogal aseksuele – Kant van seks had. Volgens hem behandel je iemand met wie je seks hebt niet als een te respecteren persoon, maar als drager van genitaliën die je voor eigen genot aanwendt. Seks is ‘het principe van degradatie van de menselijke natuur’, maar dit valt volgens Kant enigszins goed te maken wanneer deze reductie van de ander tot drager van een genitaal wederzijds is. Het huwelijk is een afspraak waarbij je je partner tot sekstoy mag degraderen omdat je ook jezelf aan hem als zodanig aanbiedt. Deze contractuele ruil beschrijft treffend de relatie, gebaseerd op een heldere afspraak – maar dan van kortere duur – tussen de in porno copulerende personen. Deze stellen op een abstracte, contractueel bevestigde manier hun geslachtsorganen aan elkaar ter beschikking. Daarom doodt porno elke verleiding. Iemand is immers pas verleidelijk doordat iets in hem de mogelijkheid suggereert niet beschikbaar te zijn.

Typisch voor een bepaald soort avant-garde in de film is dat ook daarin elke psychologie, elk drama werd afgevlakt. In een film als La Notte (1961) van Michelangelo Antonioni dwalen de personages besluiteloos rond. Het lijken slaapwandelaars. Hun verlangen is onbepaald. Ze zijn lusteloos – dit wil zeggen het zijn lustwezens die bij god niet meer weten wat hun lust zou kunnen brengen. Ze zoeken blind naar een situatie die hun enige bevrediging zou kunnen schenken. De toeschouwer vraag zich af: wat willen ze eigenlijk? Hun verlangen is een raadsel, eerst en vooral voor henzelf, en de toeschouwer moet zelf de tekens van dat verlangen proberen te ontcijferen. Terwijl er bij Antonioni sprake is van verlangen zonder (aanwijsbare) lust, is er bij porno lust zonder verlangen. Porno, als enscenering van pure lust, lijkt een perfecte remedie te bieden tegen de lusteloosheid, de ennui van de moderne mens. Porno laat zien – of beter: wil laten zien dat onvervalste, pure lust wel degelijk bestaat. Tot de abstractie die daarvoor moet worden doorgevoerd, behoort de afwezigheid van woorden. Het beeld van pure lust verdraagt geen tekst. De personages praten niet. Aan praten kleeft immers altijd iets bedrieglijks. Je verzwijgt altijd meer dan je zegt. Een naakt iemand die praat is al niet meer echt naakt, hij leidt af van zijn naaktheid naar wat zijn woorden oproepen. Daarom is L’empire des sens (1976) van Oshima geen pornofilm. Vooral de vrouw praat vaak tijdens het vrijen. De twee gaan niet zomaar op in het genot waaraan ze verslaafd zijn. Als spreekwezens kunnen ze zich niet helemaal voegen naar hun genot. Het is hun te hevig én ze willen nog meer; dat zeggen ze ook.

Het gebrek aan fantasie in pornofilms is verbijsterend. Maar die fantasieloosheid is essentieel. Elke pornofilm is immers een poging om de fantasiecomponent in seks droog te leggen door alles in te zetten op het ‘echte werk’: neuken en klaarkomen. Porno pretendeert pure seks te serveren, dit wil zeggen seks die de behoefte aan seks ten volle bevredigt en zo de fantasie overbodig maakt. Deze pure seks heeft niets te maken met wat er gebeurt wanneer mensen met elkaar vrijen.

Mensen die vrijen realiseren geen fantasie. Er is altijd een onbewust fantasma in het spel dat niet alleen functioneert als drijvende kracht, maar ook als stoorzender. Dat fantasma is een scenario waarin iemand zijn primordiale confrontatie met het seksuele zo goed en zo kwaad als het kan heeft verwerkt. Het gaat om de confrontatie met seksueel geladen boodschappen van anderen, in regel niet opzettelijk gericht tot de persoon in kwestie. Deze confrontatie is een ontregelend, traumatiserend evenement. In  Rousseaus Émile denkt het personage van de leraar het seksuele bij de jonge Émile op het juiste moment en op een gepaste manier te kunnen introduceren, zodat het op de jongen als iets ‘natuurlijks’ zou overkomen. Het seksuele is evenwel van dien aard dat het altijd te vroeg zijn intrede doet, op een ongelegen moment of een ongepaste manier, in de vorm een genotsscène die je zowel overweldigt als buitensluit. Die scène komt bij je naar binnen en nestelt zich als een niet te integreren exces. Vandaar dat er een fantasma moet worden geconstrueerd dat deze overweldiging omwerkt tot een scenario dat voor jezelf draaglijk is, draaglijk voor zover het onbewust blijft. Omdat ieders verlangen als het ware door dit scenario is geformatteerd, is elke mens een vreemde voor zichzelf: wat hij ‘ten diepste verlangt’ is niet wat hij in alle ernst kan willen. Het is incompatibel met zijn bewuste zelfbeeld.

In het veld van het seksuele heerst een onoverbrugbare kloof tussen wat een mens toont en wat hem beweegt, waardoor tonen altijd een verbergen impliceert, en verbergen een vorm van tonen is. Niemand heeft dit spel in de hand. Er is geen goede maat, geen gulden middenweg tussen tonen en verbergen. Er is altijd een gevoel van te veel of te weinig. Het is zoals met spreken over seks. In het veld van het seksuele zijn woorden per definitie ongepast; ze zeggen ofwel te veel ofwel te weinig. Woorden voor de geslachtsorganen of seksuele handelingen klinken nooit juist; ze zijn te eufemistisch of te expliciet, te braaf of te obsceen. In bepaalde omstandigheden kan consequent zwijgen over seks heel erotisch worden, en de expliciete verwoording kan dodelijk, deseksualiserend zijn.

De kloof tussen iemands onbewuste fantasma en wat hij met zijn partner uitricht, is onoverbrugbaar, en dat maakt dat hun gevrij, hoe passioneel het ook kan zijn, altijd iets heeft van een ironisch spel, iets waar ze het best niet te veel gewicht aan toekennen, iets waar zeker geen levensvervulling van moet worden verwacht.

Porno echter is doodernstig. De personages verraden niets dat op een interne verdeeldheid wijst. De boodschap van hun doortastend optreden is: ‘Ik ben wat ik toon, ik houd niets achter.’ De seksuele drift is voor hen géén bezoeking waaraan je ook niet kunt toegeven, en kent dus geen handelingen die door de mogelijkheid van weerstand gekleurd zijn en dus iets hebben van een grensoverschrijding. De personages zijn bij voorbaat over elke grens heen. Daarom zijn het vlakke, reliëfloze wezens. Zijn het wel mensen? Ze worden niet bespookt door een fantasma dat hen in zichzelf verdeelt, ze realiseren hier en nu een fantasie, zichtbaar voor iedereen.

Die zichtbaarheid is bedrieglijk, niet omdat ze iets bepaalds verbergt, maar omdat ze het getoonde inperkt tot iets dat zichtbaar kan worden gemaakt. Bedrieglijk is dat onder het mom seks te tonen zoals het is, de bedenkelijke boodschap wordt doorgesluisd dat seks toonbaar is, dat een beeld van mensen die seks bedrijven openbaart wat seks is. Seks wordt niet gepresenteerd als ‘iets moeilijks dat ons werd opgelegd’ (Rilke), maar als een brute feitelijkheid: ‘Is hier soms iets mis mee? Waarom zou je niet kunnen tonen wat alle mensen nu eenmaal doen?’

Ja, natuurlijk kan dat, maar zo’n ‘verlicht’ pleidooi voor transparantie verloochent dat in het veld van het seksuele het tonen de status van wat je toont grondig transformeert. Juist dit specifieke irrealisme maakt porno fascinerend, namelijk dat aan de toeschouwer als een ready made wordt opgediend wat hij zelf geregeld doet – een activiteit die is losgezongen van elke menselijke context.

 

Zichtbaarheid als scherm

Wie zijn seksuele activiteit filmt en op het internet plaatst, pleegt een seksuele daad; hij doet een zet in een seksueel spel, een risicovolle zet die de aard van het spel grondig verandert. Hij geeft geen ‘informatie’ door over zijn seksueel leven, hij overschrijdt een grens. Hij mag het dan ontkennen, maar hij weet dat hij iets toont dat ‘normaal’ verborgen blijft – en dat verborgenheid nodig heeft om te kunnen gedijen. En die onbetamelijkheid windt hem op.

De overgrote meerderheid van de mensen peinst er niet over om voor de ogen van anderen te vrijen. Wie het toch doet, doet het meestal voor een zeer select publiek bekenden die al gauw deelnemers worden – maar vooral: het zich laten bekijken tekent wezenlijk de aard van het genot dat men beleeft, en daarin verschilt seks van andere activiteiten. Je ziet elke dag mensen allerlei handelingen verrichten, je ziet (bijna) nooit mensen vrijen. Mensen die vrijen in het openbaar weten dat ze over de schreef gaan. Ze doen heimelijk appel op potentiële toeschouwer die ze willen provoceren, en onderdeel van die provocatie is dat ze zich onverschillig tonen voor de gegeneerde of nieuwsgierige toeschouwers; ze doen alsof er ‘niets is om je druk over te maken’. Achter dit positivisme (‘wij doen gewoon wat we doen’) schuilt de wens om zichzelf in beeld te brengen als wezens die tot seks een geprivilegieerde verhouding hebben, die met hun seksueel genot op goede voet staan, in tegenstelling tot mensen wier genot blijkbaar getekend is door schaamte, aangezien ze het gênant vinden anderen te zien vrijen – of zelf al vrijend gezien te worden.

In porno is dit bedrieglijke positivisme geen persoonlijke houding meer, maar een premisse van het medium dat elke communicatie met de kijker, elke mogelijke uitwisseling van blikken uitschakelt. In plaats van de geveinsde, daardoor uitdagende onverschilligheid voor de gegeneerde getuige, is er de radicale afstand die het medium instelt. Deze onverschilligheid is als het ware objectief geworden en maakt de totale, ondubbelzinnige zichtbaarheid mogelijk. In tegenstelling tot in het openbaar vrijende koppels hoeven porno-personages niet te veinzen dat de toeschouwers hen niet interesseren; dat doet het medium in hun plaats. Ze presenteren zichzelf niet, maar worden objectief gepresenteerd als wezens die perfect afgestemd zijn op seksueel genot. Het zijn wezens zonder geheim, omdat ze niets in zich dragen dat het licht niet kan verdragen. Hun naakte lichamen zijn present, ‘zonder de vonk van een mogelijke afwezigheid’ (Baudrillard). Hier hoeft niets te worden geïnterpreteerd of geraden. Hier hoeft niet te worden gespeculeerd over onderliggende gedachten, fantasieën, herinneringen of verlangens. De copulerende personages zijn helemaal waar ze moeten zijn. Ze zijn helemaal à la hauteur van de tijdgeest die ons al decennialang uit duizenden monden en kanalen toebazuint: enjoy! Het effect is een gevoel van onwerkelijkheid, het gevoel dat juist deze extreme zichtbaarheid een scherm is waarachter alles verdwijnt, eerst en vooral de waarheid over seks.

 

Een onmogelijke blik

Als ik mij een mens voorstel, omringd door alle verrukkingen die hij maar kan wensen (laten we aannemen dat hij permanent en in al zijn lichaamsdelen een genotsgevoel heeft dat overeenkomt met dat van de geslachtsdaad op haar hoogtepunt), voel ik hem onder de last van zijn genoegens bezwijken, en zie hem volstrekt niet in staat zo’n pure, constante en totale wellust te verdragen. Heus, als hij die voelt slaat hij op de vlucht en haast zich van nature eraan te ontsnappen.

Montaigne

 

De klassieke voyeur moet moeite doen om iemand naakt of halfnaakt te zien. Die moeite behoort tot zijn vreemd genot. Naaktheid kan voor hem enkel iets zijn wat hij stiekem iemand wil ontfutselen. Hij moet bespieden, en heeft daarvoor een beschermend en versluierend scherm nodig (een muurtje, een halfopen venster, gebladerte…). Hij viseert de naaktheid enkel voor zover die doorheen dat scherm verschijnt, als iets dat buiten zijn bereik blijft. Uiteraard is niet zijn fascinatie voor het onbereikbare pervers, maar dat hij die onbereikbaarheid wil reguleren, dat hij listig een decor improviseert waarbinnen hij de vrouw kan fixeren. Dat afschermend decor garandeert hem dat hij helemaal buiten de scène blijft die hij bekijkt. De voyeur wil een voyeur zijn, dat wil zeggen een blik. Maar om wát te zien?

Hoewel hij wil kijken zonder gezien te worden en bang is betrapt te worden, ondersteunt volgens Jacques Lacan de mogelijkheid dat de vrouw instemmend naar hem terugkijkt, wezenlijk zijn kijklust, ook al weet hij dat niet. Iets in hem veronderstelt dat de vrouw die hij bespiedt heimelijk niets liever doet dan hem haar naaktheid als een spektakel aan te bieden en dus enkel veinst dat ze zich van geen kwaad bewust is. Dat ‘exhibitionistisch’ verlangen leest hij af aan bepaalde gebaren of attributen waarmee zij als het ware naar hemt terugkijkt. Dit zijn blinde vlekken in zijn beeld. Ze staan voor een blik die hij niet kan of wil ontmoeten, een blik die een onbewuste fantasie moet blijven. Onder die blik zou hij verstenen. Omdat hij naar een noodzakelijk onzichtbare blik speurt die hij vreest, is het kijken van de voyeur onverzadigbaar.

Wie op het internet porno consumeert, bespiedt niet. Hij kijkt niet door een half geopend gordijn terwijl hij zich onbewust inbeeldt dat de bekekene(n) hiervan geniet(en). Alles wat hij wil zien wordt hem aangeboden. Hij hoeft niet te zoeken naar een detail dat zou duiden op het verlangen van de personages zich aan hem te laten zien. Deze sturen geen onzekere tekens uit dat ze zich aan de blik van de toeschouwer willen blootstellen. Het beeld bevat geen blinde vlekken. Het medium garandeert een volkomen transparante, onpersoonlijke blootstelling. Het biedt alles aan zonder iets te vragen: ‘Voilà, dit is toch wat je wou zien? We hebben het helemaal voor jou gearrangeerd!’

Maar is het oog van de pornoconsument helemaal vervuld van die copulerende lichamen? Speurt hij ook niet, zoals de voyeur, naar een blik, met name van de actrice, waarop hij zou kunnen aflezen welk verlangen haar ertoe brengt zich zo aan hem te tonen?

Giorgio Agamben wijst op het bekende fenomeen dat vrouwen, wanneer ze voelen dat ze bekeken worden, de blikken afweren door meteen een uitdrukkingsloos gezicht op te zetten. Modemodellen doen dit beroepsmatig. Door elke expressie uit het gezicht te bannen, maken ze zich in zekere zin onzichtbaar. Ze verstenen tot een puur, onpersoonlijk beeld waarachter ze verdwijnen. ‘La beauté est un masque,’ zegt Monica Belluci.

Agamben is gefascineerd door de pornoster Chloë des Lysses die, terwijl ze zich in diverse openingen laat nemen, met een onbewogen gezicht recht in de camera kijkt. Ze knipt radicaal de band door tussen wat ze lichamelijk ondergaat en wat ze uitdrukt. Vreemd genoeg ziet Agamben hier een bevrijdend potentieel in, terwijl Des Lysses eigenlijk de perverse houding van porno tegenover het publiek ten top drijft. De structurele onverschilligheid waarmee het medium ‘alles toont’ wordt bij haar een schaamteloos expliciete pose. De ondoordringbaarheid van het computer- of televisiescherm wordt die van een gezicht. Met haar uitgestreken poker face wil Des Lysses een gezicht laten zien dat de nietszeggende naaktheid van een lichaam evenaart. Ze geeft te kennen dat het haar niets uitmaakt dat ze zich zo laat zien, dat ze eigenlijk helemaal niets van zichzelf toont wanneer ze zich zo toont.

Wat die penissen die in haar anus of haar vagina wroeten bij haar aanrichten wordt aan de speculatie van de toeschouwer overgelaten. Des Lysses brengt de pose van ‘stoïsche ataraxia’ in het veld van de pornografie binnen, alsof ze tot de toeschouwer zegt: ‘Je denkt toch niet dat ik gek ben? Misschien wordt jouw arme zieltje wel veel meer bevuild door wat ik hier doe dan het mijne!’ Het idiote van het genot, het verlangen zich erin te verliezen, wordt op de toeschouwer verhaald.

Met haar uitgestreken blik wil Des Lysses bewijzen dat ze niet de dupe is van wat ze doet, maar die pose is natuurlijk haar ultieme alibi om te doen wat ze doet en bij de kijker een enorm surplus aan genot te suggeren. In de toestand waarin ze zich bevindt kan haar gezicht enkel de fantasie wakker roepen van een genot dat zo intens is dat het zich enkel laat uitdrukken door de negatie van elke uitdrukking. Zo wordt porno een negatieve theologie die draait rond het mysterie van het Vrouwelijk Genot.

 

Bluf

Sommige mensen kunnen aan seks doen en echt hun geest leegmaken en laten vollopen met seks; andere mensen kunnen nooit hun geest leegmaken en laten vollopen met seks; dus tijdens de seks denken ze: ‘Ben ik dit werkelijk? Doe ik dit allemaal? Wat eigenaardig. Vijf minuten geleden deed ik het nog niet. Zo meteen doe ik het niet meer. Wat zou moe daarvan zeggen? Hoe hebben de mensen ooit zoiets kunnen bedenken?’

Andy Warhol

 

Geloven de makers van porno (acteurs zowel als regisseurs en producers) dat pure seks werkelijk bestaat? Geloven ze dat een puur seksuele verhouding tussen twee of meer naamloze lichamen mogelijk is? Bertolucci’s Last Tango in Paris schetst krachtig het onvermijdelijke echec van elke poging daartoe. Marlon Brando’s bevel – No names! – aan Maria Schneider loopt faliekant af.

Het heftige, anonieme en dramaloze gezuig, gelik en gecopuleer dat in porno wordt opgevoerd, moet in elk geval bewijzen dat zo’n verhouding wel degelijk bestaat. Ook al geloven de makers niet in pure seks, en ook al zijn veel pornoacteurs er wellicht echt niet bij met hun gedachten en dwalen ze tijdens de zoveelste fellatio-act of anale penetratie af naar wat er ’s avonds zal worden gegeten, naar de kleine som geld die moet worden overgemaakt, via de glazige blik die ze zich bij het publiek voorstellen, spreiden ze wel degelijk een geloof tentoon. Het is zoals met religieus fundamentalisme: men gelooft in de mate men ongelovigen en lauwe gelovigen met zijn geloof de ogen kan uitsteken. De zuiverheid van het eigen geloof bestaat slechts in de ogen van anderen die bij de aanblik ervan beven. En daarom moet het steeds extremer en harder.

De perversiteit van porno is deze bluf: door seks als iets volledig vanzelfsprekends in beeld te brengen, schuiven de makers hun eigen ongemak ten aanzien van seks op de kijker af. De interne gespletenheid, de eigen onderworpenheid aan iets in henzelf dat ze niet kennen en ook niet willen kennen, wordt schijnbaar opgelost: die gedeeldheid wordt omgezet in de comfortabele rolverdeling tussen een imaginair zelf dat zich ongeremd aan seks durft over te geven, en de minder gelukkigen die beschaamd opgewonden toekijken, tussen diegenen die het doen en diegenen die een beeld behoeven om er iets van te maken.

Door seks als iets reëels voorbij elke illusie of fictie in beeld te brengen, verdoezelen de acteurs hoezeer hun eigen beleving van seksualiteit grondig in het beeld gevangen zit. Hoe harder ze met elkaars geslachtsorganen in de weer zijn, hoe meer ze verzwijgen dat hun genot erin bestaat dit ‘onbeschaamd’ te tonen, dat ze haken naar de blik van anderen wier seksuele leven maar een schaduw is van wat zij ten beste geven. Ze verhullen dat wát ze tonen helemaal doortrokken is van het feit dát ze het tonen.

Porno lijkt in die zin een extreme versie van de vulgariteit die intussen steeds meer de openbare ruimte overspoelt. De essentie van vulgariteit is misschien het verlangen om voor de ogen van anderen een ontoegankelijk genotsterritorium af te bakenen. De vulgaire mens zoekt getuigen die hij met zijn genot kan intimideren, en dit om voor zichzelf te verbergen dat hij zelf ten aanzien van zijn genot tekortschiet. Vandaar zijn neiging tot agressie. Wat hem zelf niet lukt moet zijn ongelukzalig publiek in de strot worden geduwd. Het beeld van een een totaal, glorieus onbekommerd genieten dat hij neerzet is op zichzelf reeds een daad van agressie. Wat anders zou mensen bezielen die op grachten in het midden van de stad op een keiharde beat staan de hotsen met een cocktailglas dat ze als een trofee omhoog houden?

 

Hilflosigkeit

Het is vreemd dat porno vaak kritisch wordt beschouwd als voer voor een blik die het bekeken vrouwelijke lichaam in bezit neemt – de blik van de ‘toxische’ man, het ‘seksuele roofdier’… Nog afgezien van het feit dat ongeveer een derde van de pornokijkers vrouwen zijn, is de pornoconsument eerder iemand die gewillig ineenschrompelt tot het nietige subject van een passieve blik, tot de machteloze getuige van een scène waarin enkele mensen hem medeplichtig maken aan een genot waarvan hij radicaal is buitengesloten.

De pornoconsument is geen potentiële sadist. Hij is eerder een masochist. Geïntimideerd door die onvervaard neukende, zuigende en likkende lichamen herhaalt hij het trauma van de oerscène waarbij hij ooit ongevraagd getuige moest zijn van de duistere, al te heftige genietingen van ‘grote’, superieure anderen. De oerscène is een gebeuren waarmee de getuige niets te maken heeft; ze speelt zich helemaal van hem afgekeerd af en komt niettemin bij hem binnen als iets wat alleen voor hem bestemd is. Als buitengeslotene is hij de uitverkorene. (De onmogelijke verhouding van de man met de wet in Kafka’s ‘Vor dem Gesetz’.)

Het genot waaraan de protagonisten van de oerscène zich te buiten gaan is en blijft voor het subject hun geheim, maar dat geheim grift zich in zijn diepste wezen in en zadelt hem op met de vraag: wat verlangen zij van mij? Wat is mijn plaats in dit hitsige gedoe? De pornoconsument ondergaat pornoscènes als een soort vulgaire re-enactment van de oerscène. Double bind: terwijl hij wordt aangemoedigd om mee te genieten, wordt hij platgeslagen met een genot dat hij nooit kan evenaren en dat hem vastschroeft aan zijn toeschouwerspositie: ‘Waarom kijk je, waarom heb je daar behoefte aan? Waarom doe je niet gewoon zelf wat wij doen? Oké, wij zullen het in jouw plaats blijven doen!’

In tegenstelling tot de volstrekt hulpeloze getuige van de oerscène is de pornoconsument, zoals Marc Holthof schreef, ‘gewild – met opzet hulpeloos’. Hij assumeert zijn vernedering.

De pornoconsument is dus niet zomaar het gefrustreerde subject dat bij gebrek aan the real stuff zich tevreden moet stellen met de solitaire Ersatz-bevrediging van het loutere kijken. De vernedering van het alleen maar kijken schenkt hem een heel eigensoortig, onvervangbaar genot. Zijn blik zoekt naar een genot dat geen enkele werkelijke seks kan schenken, en dat kan dus evenmin het genotvan de copulerende acteurs zijn; het is pijnlijk doortrokken van zijn verbijstering over het feit dat hij kan zien wat hij ziet, dat deze mensen zich tot deze aan al het menselijke ontheven onbeschaamdheid lenen. En zijn verbijstering over het feit dat zij zichzelf zo tonen slaat over op wát ze tonen. Dit is het bevreemdende van deze ready made seks. Zelfs als de pornoacteurs handelingen verrichten die nauw aansluiten bij wat de kijker zelf af en toe doet, moet er bij elke toeschouwer het gevoel opkomen dat hij naar iets kijkt dat hij onder geen beding ooit zélf zou willen doen.

 

Women fucked by a machine

Als porno in alle waarachtigheid pure seks wil bieden, neigt ze onvermijdelijk naar een cultus van de fallus. De penis in erectie is nu eenmaal het enige seksuele orgaan waarvan de werking zichtbaar is. Hoewel hij niets uitdrukt, is hij de enige onloochenbare en zichtbare indicator van genot, het sluitende bewijs dat er daadwerkelijk wordt genoten. De erectie signeert, authentificeert – staat er garant voor dat er wel degelijk seks plaatsvindt. Alle uitdrukkingen van genot (omhelzingen, strelingen, bijhorend gekreun en gehijg) kunnen gespeeld zijn, maar een opgerichte penis kun je niet spelen.

Met een erectie veins je geen genot, je geniet. Dit is porno: je ziet de penis echt in en uit de vagina, de anus of de mond schuiven. Zoniet, dan krijg je de ‘slappe kost’ van de soft porno opgediend.

De fallus staat weliswaar centraal, maar alleen voor zover hij gedesubjectiveerd is. Dit enige echt betrouwbare teken van het genot blijft geïsoleerd, zonder uitstraling. Niets wijst erop dat de man ook is waar hij geniet. In de modelpornofilm verschijnt hij als een gezichtsloze, fantasieloze, monotoon stotende neukmachine, een soort slaaf-instrument van een almachtige instantie die hem de opdracht heeft gegeven de vrouw in een soort hemelhel van genot te loodsen. Zou je de vrouw uit het beeld wegknippen, dan kreeg je een dantesk hellebeeld waarbij de straf in niets anders bestaat dan in de eindeloze herhaling van de zonde zelf: een beeld van een gezwoeg dat des te frenetieker is naarmate het troosteloos, uitzichtloos is.

In extremis is de man overbodig, dit wil zeggen vervangbaar door een machine, en niet toevallig is dit ook een apart genre in het pornoaanbod: women fucked by a machine.

Er werd al vaker gewezen op de interne tegenstrijdigheid van het misogyne vrouwbeeld: de vrouw is een seksueel onverzadigbaar wezen dat de man dreigt mee te sleuren in een poel van excessieve, duivelse genietingen om hem dan uit te spuwen als hij het niet meer aan kan. Aan de andere kant wordt de vrouw, omdat ze nu eenmaal een penis mist, ervan verdacht dat haar genot enkel gespeeld is. Ze is onbetrouwbaar, een meester in simuleren. Zoals Nietzsche het zich, overigens zonder rancune, liet ontvallen: ‘De vrouw geeft voor dat ze zich geeft.’

Porno voert vrouwen op als wezens die mateloos en eindeloos kunnen genieten, alsof de onverifieerbaarheid van hun genot moet worden gecompenseerd door het breed uit te meten met vertrokken, zwijmelende gezichtsuitdrukkingen en uiteraard met onophoudelijk uitbundig gekreun, gekerm of zelfs gegil. Naar het schijnt gelooft bijna de helft van de pornokijkers in dit genot, onder wie relatief gezien meer mannen dan vrouwen.

De man mag dan wel met zijn fallus over een sluitend bewijs beschikken dat hij geniet, aan zijn machinale neukarbeid valt dat genot niet af te lezen, alsof het orgaan waarmee hij geniet van hem is afgescheiden. (De vrouw in L’empire du sens besluit hieruit dat ze zich de penis van de man dan ook letterlijk kan toe-eigenen.) Bij de vrouw geldt het omgekeerde: de realiteit van haar genot is ongewis, maar met haar gezichtsuitdrukkingen en de geluiden die ze voortbrengt wekt ze de indruk dat dit genot zich tot in al haar organen uitstrekt.

Ook al is het fallische genot ontegensprekelijk reëel, het is volkomen nietszeggend als het niet wordt aangevuld door het nooit helemaal betrouwbare, maar indrukwekkende theater van het vrouwelijke genieten. In zekere zin wordt de man, als vervangbare, zwoegende bevrijdingsmachine, herleid tot een toeschouwer van een genot waartegenover hij het moet afleggen.

Het gros van de pornofilmpjes eindigt met het zogenaamde ‘cum shot’, ook ‘money shot’ genoemd: de man ejaculeert buiten het lichaam van de vrouw, meestal op haar lichaam of zelfs in haar gezicht, en stelt zo een einde aan het vrouwelijk genieten dat anders, zo lijkt het, eindeloos zou doorgaan. Het cum shot is een troosteloze anticlimax. Het is alsof de man met deze viriele, ‘spectaculaire’ daad de intensiteit, maar ook het altijd twijfelachtige van het vrouwelijke genieten zichtbaar wil maken, het genot in haar plaats wil waarmaken en er zo een einde aan stelt, alsof hij haar eeuwige ‘encore!’ beantwoordt met een ‘genoeg, meer dan dit is het niet!’ Het lijkt een poging tot bezwering: krachtig en bondig vat de man het vrouwelijk genot samen waaraan hij niet kan tippen. Met één spuitsessie haalt hij zijn oneindige achterstand in.

Freud definieerde lust weinig subtiel als afvoer van de door opwinding veroorzaakte spanning. Lust is dan ont-spanning, bevrediging. Freud zag natuurlijkin dat er ook lust bestond aan de opwinding, wat hij dan ‘voorlust’ noemde. Voorlust lijkt dus een voorbereiding op de ‘ware’ lust van de orgastische bevrediging. Klaarkomen is dan het doel van vrijen – en in porno het sombere lot van de man.

Porno wil het complexe van de lust ontwarren door een even heldere als absurde rolverdeling. Terwijl de vrouw in de greep is van de doelloze, eindeloze opgewondenheid van de voorlust, bevredigt de man zich. Terwijl de vrouw niet weet wat haar overkomt, heeft de man zijn lust in de hand, op het einde letterlijk in de vorm van zijn lustorgaan. Hij komt klaar door eigen toedoen. Hij rondt de hele sessie af met een masturbatorische act, een kaal fysiologische feit, expressieloos en geluidloos.

Waarschijnlijk, als je enquêtes moet geloven, denkt de pornoconsument dat hij uit is op (zelf)bevrediging. In werkelijkheid voedt porno de onbevredigbare verslaving aan het opgewonden raken. En dus stimuleert porno de identificatie met de vrouw die, als ‘slavin van de (voor)lust’, met zichzelf geen raad weet in haar kooi van genot. Daarom vormt het orgasme van de masturberende pornoconsument allesbehalve een hoogtepunt; het stelt veeleer een einde aan die ondraaglijke identificatie met de aan haar genot lijdende vrouw.

 

Een troosteloos paradijs

Om van naaktheid iets louter natuurlijks te maken moeten naturisten haar deseksualiseren, waarmee ze stilzwijgend te kennen geven dat seks iets onnatuurlijks is, een vreemd exces dat niet past in het gepropageerde harmoniemodel: harmonie met de natuur en de medemens, wederzijds respect en beleefdheid, enzovoort. Tot de regels die deze harmonie mogelijk moeten maken, behoort dat je niet onder de gordel kijkt. Het geslacht verdraagt geen blik, het is dus letterlijk een schaamdeel.

Porno wil naakt naturaliseren, met seks daarbij inbegrepen. Het gevolg is echter dat het natuurlijke helemaal door het seksuele wordt ingepalmd – of beter: aan de kant gezet. Het naakt wordt extreem gedecontextualiseerd, opgesloten in een beeld, in een poppenkast. Hoe meer naakt wordt onthuld, tot in de chirurgische precisie, hoe onwereldser en onaanraakbaarder dat naakt wordt. Daarin deelt porno de verzwegen premisse van het naturisme: geseksualiseerde naaktheid vormt een radicale breuk met de rest van het ‘normale’ leven waarin mensen met elkaar praten, lachen, eten en drinken. Seks blijkt ongepast.

Voor Augustinus is naaktheid, dit wil zeggen het gevoel naakt te zijn, een effect van de zonde. Uit het paradijs verjaagd merkten Adam en Eva plotseling dat ze naakt waren en schaamden zich hiervoor. Van de weeromstuit weefden ze zich een kleed met vijgenbladeren dat ze om hun lendenen sloegen. Sinds de zondeval is naaktheid niet langer een evidente positiviteit, maar iets negatiefs, een gebrek aan kleding, iets schaamteloos dus.

Agamben wijst erop dat na de zondeval de pure, ‘natuurlijke’ naaktheid een onmogelijkheid is geworden. Ze is wat duister verondersteld wordt onder de kleding. Naaktheid bestaat nooit als een toestand die een vaste en heldere vorm aanneemt, enkel als een vluchtig evenement waarin iets wordt onthuld dat verborgen had moeten blijven. Wanneer naaktheid verschijnt, is het meteen te veel, en dit teveel heeft iets kwellends omdat het nooit genoeg kan zijn: geen enkele onthulling kan de onschuldige, immers onopgemerkte naaktheid van het paradijs herstellen. Hierdoor is het dat de blik op een volledig ongekleed lichaam naar meer naaktheid blijft zoeken.

Waarom moesten Adam en Eva zich plotseling schamen om een naaktheid die even daarvoor geen enkel probleem voor hen vormde? Volgens Augustinus omdat hun naaktheid plotseling een wellustige, seksuele lading had gekregen – en wellust (concupiscientia) is een lust die opkomt zonder dat je daar enige inbreng of controle over hebt. Want Adam en Eva kenden in het paradijs wel degelijk lust, maar die lust had niets excessiefs; hij beantwoordde aan wat ze zelf wilden, terwijl de wellustige lust een soort koortsige opwinding is die ze niet kunnen beheersen, die steeds weer buiten hun wil bezit van hen neemt. Dat ze zich plotseling bewust worden van een naaktheid die ze daarvoor niet opmerkten, komt door hun in-zicht in deze onbeheersbare lust, ‘libido’ genaamd. Daarover schamen ze zich.

De naaktheid na de zondeval, de zichtbare naaktheid, is geconcentreerd op het mannelijke lid. De penis is immers het orgaan bij uitstek waarvan de bewegingen zichtbaar aan de wil van de mens ontsnappen. Onze armen en benen gehoorzamen zonder problemen elk bevel van onze wil. En Augustinus somt allerlei bizarre voorbeelden op van mensen die met hun oren kunnen flapperen en dergelijke. De penis echter bezit een kwaadaardige eigenzinnigheid. Hij kan zich oprichten op momenten dat het de man helemaal niet uitkomt, en hij kan dienst weigeren wanneer hij heel graag tot de daad zou willen overgaan. Deze ‘ongehoorzaamheid’ van de penis is volgens Augustinus een straf voor de hoogmoedige ongehoorzaamheid van de mens tegenover God. Het is een soort obscene parodie van zijn opstandigheid.

Maar hoe stond het dan volgens Augustinus met seks vóór de zondeval? Dat kan worden afgeleid uit zijn visie op de aard van de zondeval. In het paradijs gehoorzaamt de lust namelijk perfect aan de wil. De mens werd er niet bestookt door een ongewilde opwinding. Man en vrouw hadden er hun libido onder controle, en dat viel natuurlijk vooral op bij de man. In het paradijs kreeg hij een erectie zoals je je hand omhoog steekt. Hij bevruchtte er de vrouw ‘zoals nu de hand van de zaaier zaad over het akkerland strooit’. In die zin spiegelen reclames voor erectiestimulerende middelen die iedereen wel eens in zijn spambox krijgt de man een paradijselijk seksueel leven voor. Wat onder meer wordt beloofd zijn ‘‘sterke erecties’ op bevel’. De aanhalingstekens wijzen misschien op het bewustzijn dat er hier van een paradox sprake is.

In Augustinus’ paradijs heerst er gemoedsrust, maar dat heeft voor de zondaars die wij zijn niets aanlokkelijks. Augustinus schetst een wereld waarin een vloeiende continuïteit zou bestaan tussen doelbewuste, door een stevige wil gestuurde handelingen en seksuele handelingen. In die wereld zijn geslachtsorganen instrumenten waarvan je je doodgemoedereerd kunt bedienen als van een hamer of een schop. De mens heeft er het seksuele in zijn macht. Augustinus kan hier slechts mee bedoelen dat er in het paradijs gewoon geen sprake was van seks. Voor ons, postlapsaire zondaars, vormt deze onmacht van de wil een wezenlijke component van het seksuele genot. Je kunt genot wel willen, maar slechts voor zover het altijd ook aan je wil ontsnapt, wanneer je er buiten of tegen je wil door kunt worden ‘aangestoken’. Augustinus’ paradijs lijkt een doodsaaie bedoening waarin mannen hun zaad storten zoals je geld stort en vrouwen dat zaad ontvangen zoals een kassierster geld ontvangt; waarin alle mensen elkaars broeders of zusters zijn; waarin je geslacht geen lot is dat je hele bestaan doortrekt, maar een instrument dat je naar believen kunt gebruiken.

Maar dit paradijs is feitelijk het coole universum van de porno, waarin man en vrouw doelbewust en trefzeker te werk gaan. Ze talmen niet, verkeren geen seconde in een verwarde toestand van onbestemd verlangen. Ze weten wat gaat komen, want dat is wat ze willen en wat ze willen kunnen ze ook. Ze zijn niet verrast, verheugd of geschrokken over de neukpartij waarin ze verzeild geraakt zijn. Ze raken er helemaal niet in verzeild. Ze gaan eropaf als op een klus die ze even zullen klaren. Seks is niet een element waarin ze worden binnengesleurd of waaraan ze zijn overgeleverd. De opwinding sluipt niet langzaam in hen binnen zonder dat ze het goed beseffen, waardoor weerstand ertegen steeds een vorm van instemming kan zijn en omgekeerd. Neen, ze weten hun opwinding perfect ten tonele te voeren. Dit is het obscene: genieten wordt gepresenteerd als een prestatie. En als het een prestatie is, kan er niets beschamends aan zijn.

 

Een exorcistisch ritueel

Seksualiteit wordt als seks, als het ware een variant van sport, onschadelijk gemaakt; wat er anders aan is, blijft een allergisch punt.

Theodor W. Adorno

 

In striptease is naaktheid iets dat ‘ondeugend’ wordt onthuld, en dat zonder het proces van die onthulling geen werkelijkheid bezit. In porno is naaktheid het puur positieve, zichtbare gegeven van geslachtsorganen in volle werking. Schaamteloos is dit niet meer te noemen, want schaamteloosheid is nog, als grensoverschrijding, een modus van de schaamte. De personages in porno zijn wezens zonder schaamte en in die zin prehumane of posthumane wezens. Vandaar de nadruk op het mechanisme, op de naakte, biologische infrastructuur die ‘achter’ de seksuele ervaring schuilt.

Dat seks een prestatie is, en niet iets dat het personage overkomt, valt uiteraard het meest op bij de man. Hoe hij aan zijn erectie komt, hoe hij die krijgt, blijft buiten beeld. Hij heeft die paraat – en weet hoe die te gebruiken. Zijn potentie ademt de kilte uit van Augustinus’ paradijs: het is een potentie zonder risico van impotentie – en dus geen potentie meer maar pure actualiteit.

Een universum waarin alles stuurbaar is door de wil, inclusief het domein van het seksuele, is een glad universum zonder onderbrekingen, stoorzenders, verrassingen, een universum waarin niets meer gebeurt. Seksualiteit die onder de heerschappij van de wil komt is mechanisch. De pornoacteur, gewapend met zijn onverwoestbare erectie, is zelf een mechanisch stotend instrument geworden, en daarmee nog amper seksueel te noemen. Waartoe dient dit treurige instrument? Uiteraard om de vrouw van het ene hoogtepunt naar het andere te voeren. Door haar gaat het er in het pornografische universum toch niet zo saai en doods aan toe als in Augustinus’ paradijs.

De heldere rolverdeling tussen man en vrouw in porno is grotesk. Het is een obscene karikatuur die elke ambiguïteit uitbant. Beiden lijken figuren in een stripverhaal. De man is stoer, dit wil zeggen: hij laat weinig of niets van zijn genot merken. Hij heeft het gemakkelijk: zijn libido lijkt hem niet tot last. Hij vertoeft in het saaie paradijs waarin zijn lid hem helemaal ter wille is, ook al moet hij die perfectie betalen door het nihilistische ideaal van Andy Warhol te realiseren: ‘I want to be a machine’. Hij voert een routineklus uit zoals de boer die zijn akker bestrooit. De vrouw van haar kant ondergaat het mechanisch gestoot van de man als de pijnlijke maar verslavend heerlijke prikkeling waartoe de lust na de zondeval is gedegradeerd.

Vreemde omkering: terwijl de zondeval van de mens, die het paradijselijk geluk tot een vernederend onhandelbaar genot transformeerde, zich enkel helder laat aflezen aan de irritante ongezeglijkheid van de penis, is het de vrouw die deze val met haar hele lijf en leden moet belichamen. De pornoactrice, terwijl ze voorgeeft onophoudelijk net niet helemaal te verdrinken in haar genot, ‘te sterven van niet te sterven’ (Theresa van Avila), lijkt ten volle te assumeren wat overweldigend, ongewild aan seks is, en dus helemaal niet zo plezierig. Ze omarmt haar genot als de straf die volgens Augustinus God de mens heeft toebedacht. Maar God is dood, en dus is het de man die voor God speelt. Hij laat zich niet kennen: hij bekent zich niet tot zijn genot. Hij laat de vrouw opdraaien voor de vernederende overgave waartoe het genot hem dwingt. Porno biedt in die zin een karikatuur van een seksueel rolmodel, en van het bijhorende misogyne vrouwbeeld dat niet enkel in de westerse cultuur diepgeworteld is: het genot waartoe de man zichzelf niet bekent, dient hij, uit angst om te vervrouwelijken, als een straf toe aan de vrouw. En aangezien het spektakel dat porno biedt helemaal drijft op de visuele en auditieve tekens die de vrouw van haar genot ten beste geeft, kan het moeilijk anders dan dat de kijker, vrouw én man, zich masochistisch met háár identificeert.

In het Nederlandse tv-programma Sletvrees antwoorden twee pornoacteurs op de vraag van de presentatrice waarom in pornofilms mannen vrouwen vaak een ‘slet’ noemen: ‘Dat is eenvoudig, een slet is een vrouw die niets anders dan seks wil. Over zo’n vrouw fantaseren mannen. Daarom zeggen we voortdurend: ‘jij smerige slet, jij hoer’, enzovoort.’ De brave kerels verzwijgen iets. Geven de pornoactrices er niet genoeg blijk van dat ze, om Marlene Dietrich te parafraseren, ‘von Kopf bis Fuss auf Sex sind eingestellt’? Moet hun dat zo nodig nog eens worden ingewreven, alsof ze ervan overtuigd moeten worden dat ze genieten?

Blijkbaar wil de man de libido waarmee hij overhoop ligt, of beter: de libido die hij haat omdat die hem overhoop haalt, koste wat kost op de vrouw afschuiven. De man die de vrouw die hij neemt beledigt vanwege het genot dat hij haar toedient, doet een dwangmatige poging om zich van seks te reinigen, alsof hij de vrouw én zichzelf wil doen geloven dat seks uiteindelijk haar zaak is en dat, als het aan hem lag, al dit gedoe niet had gehoeven. Wreekt hij zich met elke stoot die hij haar toedient voor het traumatische geweld dat de intrusie van de seksualiteit in zijn leven inhield? Terwijl hij seks met haar heeft, geeft hij de vrouw er de schuld van dat seks bestaat. Porno, als schaamteloze publiciteit voor seks, is in die zin een wraakoefening tegen seks, belichaamd door de Vrouw. Het is een exorcistisch ritueel, een uitzichtloze poging om seks door middel van seks uit te drijven. Porno neigt dan ook structureel naar geweld.

De extreem ‘binaire’ rolverdeling in porno vormt een soort panisch tegenbeeld ten opzichte van de vervaging van het seksuele verschil die zich in de westerse wereld de laatste eeuw voltrekt. Nergens als in het Westen wordt het seksuele verschil zo weinig scherp gemarkeerd, zowel op gebied van kleding, haardracht, gedrag als beroepskeuze. Het lijkt erop dat porno, een bijna exclusief westers product, als reactie tegen deze deseksualisering van de openbare ruimte een soort extreme, opgepimpte vrouwelijkheid biedt, een simulatie van iets wat nooit heeft bestaan, een soort transseksuele karikatuur.

De pornoactrices lijken geprogrammeerd om niets anders te doen dan zich beschikbaar te stellen voor het mannetjesdier. Die beschikbaarstelling is van elke verleidelijkheid ontdaan. Ze is glad, transparant, heeft niets van een spel waarin een risico wordt aangegaan; het is een competentie waarover de vrouw beschikt. Deze vrouwen geven zich niet, ze demonstreren dat ze zich kunnen geven. Hun vrouwelijkheid is voor hen geen duister lot waartegenover ze elk op hun unieke manier een houding moeten zien te vinden – waardoor alles wat ze ervan tentoonspreiden iets van een ironische maskerade heeft – maar is een identiteit in het bezit van een onmiskenbaar vermogen, namelijk het Genot in zuivere staat te realiseren en in zijn totaliteit zichtbaar te maken. Op die manier is ook de vrouwelijke, ‘hete’ overgave een zaak geworden van koude, identitaire zelfponering. Dit is misschien wat kan fascineren aan porno: dat de vrouwelijkheid zichzelf opheft in een soort obscene parodie van zichzelf – waardoor ze pas helemaal een gemaskerd raadsel wordt.

Deze synthetische hypervrouwelijkheid, waarvan er ook versies opduiken in talloze videoclips en reality shows, is wellicht het onvermijdelijke pendant van de reële vervaging van het sekseverschil in de maatschappij, waarin het vrouwelijke geen raadsel meer is dat elke aanspraak op identiteit ondermijnt en ironiseert, maar netjes wordt bijgezet in het veld van de vele identiteiten die om erkenning en respect vragen.

 

In your face

Door de uitvinding van een vrouwelijkheid die de vrouw overbodig maakt, die er een supplementaire incarnatie van maakt, is de vrouw echt verdwenen, vervangen door een substituut-vrouwelijkheid. Dit geldt overigens ook voor de man, want het is de hem ontstolen vrouwelijkheid die hij transponeert naar de theatrale spiegel van de rol en de idee van de vrouw.

Jean Baudrillard

 

Wie als geen ander van seks een zaak van kille identitaire zelfbevestiging maakte, was volgens Baudrillard Madonna. Voor haar shows construeerde Madonna een soort perfecte kloon van zichzelf, een ondoordringbaar ‘identitair pantser’, ‘een gespierde, afgetrainde engel die ons bevrijdt van de zwakheden van het lichaam’. Al haar gebaren, blikken en accessoires waren overduidelijk seksueel gekleurd. Maar ze speelde het seksuele uit om te demonstreren dat ze de baas over zichzelf was, dat ze haar seksuele uitstraling perfect in de hand had en kon sturen.

Terwijl het seksuele een domein is waarin je je blootgeeft aan de ander, in de zin dat je je macht loslaat over wat je van jezelf aan de ander toont, dat je datgene aan hem aanbiedt waarin je ook voor jezelf een ander bent, wilde Madonna volledig meester blijven over haar beeld, over wat ze van zichzelf te zien gaf. Daarom liet ze niets aan het toeval over. Haar shows waren tot in de kleinste details uitgestippeld. Haar publiek moest voelen dat ze het hele veld van tekens onder de knie had, dat ze alle tekens van het seksuele de revue kon laten passeren, deze kon ‘parodiëren’ en er dus niets mee riskeerde. Hiermee wilde ze ten koste van alles vermijden een seksueel object te zijn. Hoe meer ze zich dus als seksobject presenteerde, hoe meer ze ontkende dat te zijn. Hoe exhibitionistischer ze deed, hoe minder ze zich prijsgaf. Madonna liet niet zien dat ze seksueel werd geprikkeld, ze construeerde zich een heel theater, met dansers en accessoires, waarin ze volgens een strak scenario simuleerde dat ze werd geprikkeld, aangepord en buiten zichzelf gebracht.

Baudrillard schrijft: ‘Bij gebrek aan een ander die haar van zichzelf zou verlossen, is ze verplicht zichzelf onophoudelijk seksueel aan te sporen, met een heel wapenrek aan accessoires – eigenlijk een sadistisch wapenrek waaraan ze zich tracht te ontrekken.’ Met dit ‘wapenrek’ simuleert ze dat ze seksueel lastiggevallen wordt, dat ze door het seksuele wordt lastiggevallen – om te vermijden dat het zou gebeuren. Ze theatraliseert haar eigen sexual harassment om te demonstreren dat dit haar niet van haar stuk brengt, dat ze onder dat alles ‘de gespierde Onbevlekte Ontvangenis’ blijft. Met deze koude parodie waarin niets op het spel staat, belichaamt Madonna de ‘frenetieke frigiditeit van ons tijdperk’.

Madonna heeft de toon gezet voor de tsunami aan videoclips die ons met seks in het gezicht slaan. Met hun snelle, lenige danspassen en armbewegingen halen al die meisjes flink naar hun publiek uit. Van tussen al die heftig schuddende achtersten en borsten priemt geregeld een stoute blik die de toeschouwer ervan verzekert dat zij, naast de zachte rondingen die ze laten zien, ook nog iets heel scherps en onverbiddelijks in petto hebben. Hun hele optreden lijkt een pre-emptive strike tegen de voyeurs die ze met hun optreden van hun publiek maken. In één beweging bieden ze zich onbeschaamd aan als geestloze lustobjecten én dreigen ze met een dodelijke stoot tegen wie hierin een uitnodiging zou durven zien. Hoe meer de behaagzucht ervan afdruipt , hoe sterker ze hun minachting laten blijken tegen wie ze willen behagen. Hoe duidelijker alles om seks draait, hoe krachtiger ze willen bewijzen dat het om een powertraining gaat, een demonstratie van weerbaarheid, van ‘girlpower’.

Uit dit soort dansen is iedere zweem van langoureuze overgave systematisch geweerd. Alles ademt een kille, wraakzuchtige woede uit, alsof de dansschool waaruit deze meisjes voortkomen vooral een trainingskamp was waar je leert hoe je met één flinke armstoot of schop een sexual harasser moet uitschakelen. Elk gebaar, elke blik, elk signaal is erop berekend het publiek seksueel te prikkelen, maar de strakke, gedisciplineerde choreografie verzekert ons ervan dat de dansers perfecte controle hebben over het lichaam en over hoe het aan het publiek verschijnt. Deze halfblote lichamen willen zich in geen geval aan de blik blootgeven. Ze willen die blik pareren. De razendsnelle opeenvolging van camerashots saboteert de blik die op eigen tempo de lichamen in zich zou willen opnemen. Om het publiek elke macht over hun verschijning te ontnemen, wordt die verschijning verpulverd. De lichamen of delen ervan flitsen iedere seconde een keer op. Ze stoten ons in het gezicht. Seks wordt ingezet om het seksuele verlangen af te straffen. Deze viriele self-exposure is de postmoderne versie van de puriteinse haat tegen seksualiteit. Zo’n oorlog, gevoerd met de middelen van choreografie en cinematografie, tegen de blik die men met alle macht wil vangen, betekent het einde van de verleiding, aangezien er nu eenmaal geen verleiding is zonder dat je voor de ander je zelfcontrole loslaat, zonder dat je de ander, hoe geritualiseerd ook, je zelfverlies schenkt. Geen verleiding zonder een dosis zelfobjectivering, zonder een dosis ‘naïef’ vertrouwen in de blik van de ander.

 

Fuck

Pornografische beelden worden gedragen door een ‘misprijzen’ van de klant: het zijn beelden die de kijker tegelijk bedienen en beschimpen. Dat laatste komt niet als een schunnige natrap, maar maakt deel uit van het pornografisch dispositief. De pornofiel wil nagetrapt worden, dat kenmerkt zijn erotiek. Neem die bestraffende schaamte weg en de pornografie werkt niet meer.

Dirk Lauwaert

 

‘De onzekerheid te bestaan en, hiermee verbonden, de obsessie het bewijs van zijn bestaan te leveren, winnen het vandaag ongetwijfeld van het eigenlijke seksuele verlangen,’ zegt Baudrillard. Je zou kunnen zeggen: porno wijst erop dat de seksualiteit vandaag het domein bij uitstek is geworden waarin de grondeloze, in ht ijle zwevende (post)moderne mens zichzelf ervan wil verzekeren dat hij bestaat – waarmee hij verloochent dat hij in wezen een onmogelijkheid is. En hoe meer de mens seks aanwendt om zijn bestaan te bewijzen, hoe twijfelachtiger zijn seksuele identiteit wordt, hoe meer deze gaat vasthangen aan beelden. De beelden van pure lust verdoezelen dat die lust slechts verbannen naar én in die beelden bestaat. Het betreft hier geen verleidelijke illusies, maar beelden waarin seks, voorbij elke illusie, helemaal zou zijn gerealiseerd, en dus niet langer iets is dat ons bespookt, iets geheims dat eindeloos een onbevredigbare nieuwsgierigheid opwekt. Hier staat het helder voor ons, zodat we eindelijk weten wat het is.

Deze realisering van seks staat gelijk met zijn uitdrijving. Het daadwerkelijke beoefenen van seks is gedelegeerd naar wezens die daar veel beter voor uitgerust zijn dan wij. Het utopische universum van de porno is een wereld waaruit de mens zich heeft teruggetrokken, waarin hij nog louter een getuige is, een blik. Porno is een uiting van de fantasie om de wereld te zuiveren van het menselijke en hem in zijn oorspronkelijke zuiverheid te herstellen, een wereld waarin ook de mens zelf geen schaamte of schuld kent – kortom: een wereld waarin mensen copuleren zoals dieren copuleren en elkaar verscheuren en verslinden: in alle onschuld, zich van geen blik bewust. De mens die aan het beeld van deze onschuld beantwoordt is een kloon van zichzelf geworden, een posthumane mutant voor wie seksuele activiteiten prestaties zijn tussen de andere.

Alhoewel. De personages in porno kunnen dan geen mensen worden genoemd, maar ze slagen er ook niet in om androïdes te worden. De schaamte die ze niet kennen verschuift naar een soort koele woede. In menige pornofilm geeft de man de vrouw af en toe een klap terwijl hij het met haar doet; hij zet het haar betaald dat hij de kwelling van het seksuele moet ondergaan, net zoals religieuze fundamentalisten, die ook vinden dat vrouwen vanwege hun verleidelijkheid klappen verdienen, tenzij ze hun lichaam bedekken.

Een nog vaker voorkomende uiting van deze woede is dat de personages, ook vrouwen, tijdens de intense neukpartij voortdurend ‘fuck’ zeggen, ‘fuck’ en nog eens ‘fuck’, alsof ze niet geloven dat ze werkelijk doen wat ze doen en daarom, uiteraard vruchteloos, hun activiteit voortdurend moeten benoemen. Met ‘fuck’ benoemen ze niet enkel dat ze aan het genieten zijn, ze bevelen zichzelf om ermee door te gaan. Maar wie zichzelf dwingend blijft aanzetten tot een genot dat hij reeds ondergaat, is radeloos. Zo’n herhaald zelfbevel is een poging om ten volle de heerschappij te beamen van de wellust die Augustinus’ postlapsaire mens tegen zijn wil moet ondergaan. Hij doet een dwangmatige poging om te willen wat hem overkomt. Dat lukt niet. Daarom klinkt zijn zelfbevel ook als een verwijt: ‘Fuck!’ Terwijl men neukt zegt men: ‘Ze hebben me genaaid, ze hebben ons een loer gedraaid. Het is toch niet te geloven dat we dit nu aan het doen zijn! Bestaan wij eigenlijk wel?’