width and height should be displayed here dynamically

Proces (o.;-sen) [Fr. Procès], 1 (…); 2 werking in haar voortgang beschouwd…

van de rug af gezien

/Proces/ (1) staat tegenover /resultaat/, maar in /resultaat/ zit reeds de orde van het
/proces/ dat eraan voorafgaat. Beide zijn tegengesteld, maar ook verbonden: /proces/ en /resultaat/ vormen een (muzikale) ‘suite’. Beide termen vormen een onlosmakelijke denkeenheid. Wie /resultaat/ poneert, impliceert /proces/ en omgekeerd. Wie iets aan de ene term wijzigt, bewerkt een corresponderende verandering in de andere term. Maar bovendien is er steeds de gedachte om /resultaat/ afhankelijk en zelfs ondergeschikt te maken aan /proces/, vermits dit het /resultaat/ voorafgaat en er de bewerker van is.

De denk-eenheid /proces-resultaat/ heeft de veranderlijkheid als kern. Dit past goed in ons cultuurproject dat toch de veranderlijkheid als definitie van het zijnde poneert. Maar deze visie op het zijn is gekoppeld aan een merkwaardige visie op die veranderlijkheid: men heeft er namelijk vorm aan kunnen geven, ze denkbaar gemaakt, exposeer- en controleerbaar. In het /proces/ wordt dan wel de onstandvastigheid geëxalteerd, maar alleen omdat en voor zover men ze ontmaskerd heeft als voorspelbaar en dus stuurbaar.

*

/Proces/ staat tegenover /evolutie/. Beide termen zeggen opeenvolging, maar met heel andere nuances. In /evolutie/ zit een doel, een eindpunt ingebouwd: de /evolutie/ is er het middel toe. /Proces/ redeneert anders: het wijst niet naar een buiten zichzelf gericht punt, maar legt veeleer de klemtoon op de interne logica. /Proces/ neutraliseert de gedachte van een doel ten voordele van het blinde (in die zin ook zuivere) mechanisme, dat wel intern gestuurd, maar niet extern bepaald wordt. /Proces/ is niet transcendent, maar immanent.

/Proces/ heeft juist daardoor een dwingend karakter. Termen als /groei/ en /ontwikkeling/ impliceren een figuur van voltooiing waarin de /groei/ bekroond, het gegroeide gerealiseerd wordt. In /evolutie/ zit het resultaat steeds vervat. In /proces/ daarentegen wordt geen einddoel, geen resulaat geïmpliceerd. Het is precies daarom ook een sterkere structuur: het doet zich als fataal voor, onverschillig voor elke teleologische motivering, heeft geen steunpunt buiten zichzelf. /Proces/ is des te dwingender omdat het – zonder externe zin – ook restloos beschreven kan worden.

*

Het dwingende karakter van /proces/ betekent dat het een beschrijfbare, verklaarbare volgorde doorloopt. In /proces/ zit de idee van wetmatigheid – via wetenschappelijke objectivering grijpbaar, volgens een ‘technische procedure’ verlopend. /Proces/ wijst op iets waar wij het object, niet het subject van zijn. We nemen een initiatief, maar we ondergaan een /proces/, dat zegt het taalgevoel.

/Proces/ is een immanent gestuurd, wetmatig en dus objectiveerbaar verloop. Deze elementen brengt de idee /proces/ samen in een patroon dat zonder scrupules ook op een esthetische activiteit toegepast wordt. Alles zit in een technisch-instrumenteel denken vervat. /Proces/ is immers datgene wat als zonder ‘doel’ des te vollediger beschreven kan worden en waar des te makkelijker en ook willekeuriger een eigen doel aan toegekend kan worden.

Met /discipline/, die zeer strak volgens procedures en werkfases verloopt, heeft /proces/ echter niets te maken. Een /discipline/ ondergaat men niet, men heeft ze geïnterioseerd. Een /proces/ daarentegen, daar staat men buiten: men moet wachten tot het is afgewikkeld. /Discipline/ is de gekozen onderwerping aan een orde – aan een traditie die in objectieve redenen wortelt, maar niet tot die kennis van feiten is beperkt. Aan de /discipline/ wordt meteen ook een morele waarde gekoppeld. Een (artistieke) /discipline/ is een praktisch-ethisch combinaat. /Proces/ daarentegen ontdoet gedragingen van die ethische keerzijde, die in de pre-moderne wereldorde zo natuurlijk uit ieder feit voortvloeit. /Proces/ verankert gedragingen in een wetenschappelijk-praktische orde, ontdaan van haar moreel-pragmatische keerzijde.

Terwijl in /discipline/ het esthetische haar autonomie vindt in een aanvaarde autoriteit, wordt het in /proces/ onderworpen aan de waardenloze autoriteit van vervreemde feiten. In /discipline/ transcendeert de maker zich, aan een /proces/ aliëneert hij zich vrijwillig. Noem het (creatieve) leven een
/proces/, dat houdt meteen haar relativering in. Het verloopt dan binnen een dwingende, onvermijdelijke baan en heeft geen andere grond dan die onvermijdelijkheid. De term /natuurproces/ drukt dat goed uit. Wie dus de idee /proces/ op menselijke gedragingen toepast naturaliseert ze.

*

/Proces/ behoort tot de familie der samengestelde substantieven, met het voorzetsel /pro-/ in de boeg. Het past in een temporaliteit die niet meer als voortschrijdend, maar als vooruitsnellend wordt beschouwd. /Progressief/ en /produktie/ zijn andere voorbeelden van die tijdsvorm. Het zijn woorden waarin het tijdsverloop en de gang die ze ons oplegt niet meer als onherroepelijke vernietiging (als verbrandingsmotor) wordt gezien, maar integendeel als een voertuig dat door die motor in een steeds verder stijgende lijn cumuleert.

/Proces/ impliceert dat er in de opeenvolging die we reeds noteerden, ook een richting is, die onomkeerbaar is. Geen andere volgorde om ze te doorlopen is mogelijk, /proces/ is een éénrichtingsbaan: /proces/ vectorialiseert. Verschillende termen uit deze familie geven aan die richting een positieve waarde (/progressief/), maar /proces/ zelf is daarin neutraal. /Proces/ impliceert geen positief stijgende lijn, maar het loutere feit van de opeenvolging volgens een richting. /Proces/ is minder politiek-ideologisch beladen; het is een term uit de ideologie van de wetenschap.

*

/Proces/ en /produktie/ liggen ook inhoudelijk in elkaars verlengde. /Produktie/ is het door de mens gestuurde /proces/. Dit laatste ondergaat men, /produktie/ bewerkt men.

In de kunst staan beide termen voor twee grote opties. Denken in termen van /proces/ of in termen van /produktie/ leidt tot heel verschillende conclusies. Het Constructivistische ideaal steunt op /produktie/; alle Vitalistische kunststrekkingen (alle expressionismen tot en met Beuys) vertrekken van /proces/. /Produktie/ is geënt op machines, /proces/ op organen. /Produktie/ is een enge versie van /proces/: immers alle /produktie/ steunt op /proces/, maar niet alle /proces/ is /produktie/. /Proces/ is het geheimzinnig vitale zoals dat nog denkbaar is binnen onze hypothese van het radicaal kenbare: /proces/ is simulatie van die vitaliteit. Het houdt zich nog net binnen de beschouwende orde, maar reikt reeds volop in de richting van de instrumentalisering. Een overgangsfiguur, een matig compromis.

*

De term /proces/ komt tegemoet aan het verlangen om alles vanuit de tijdsorde te bekijken. Voor ons is tijd immers garantie van vrijheid geworden, niet het domein van Fortuna en Verval. Via tijd kunnen wij ons vrijmaken van de dwang van de categorie, van alles wat zweemt naar idee, naar een atemporele idealiteit. Via tijd kan iedereen erg goedkoop een relativist zijn. Onze cultuur durft de hypothese niet meer aan van iets dat een maatstaf buiten de tijd zou kunnen zijn.

Door het esthetische /proces/ te beklemtonen, zetten we het esthetische /resultaat/ buitenspel. Dat komt ons goed uit, want /resultaat/ impliceert de projectie van een ideale, juiste uitvoering. De spanning tussen realisatie en potentie is de bron van en de mogelijkheidsvoorwaarde tot kritiek en criterium, waarde en waardeoordeel. Door het beklemtonen van /proces/ verdwijnt die dimensie van /resultaat/, namelijk de kritische spanning (de crisis). /Proces/ dekt het denken in termen van breuk, tegenstelling en sprong toe; het beklemtoont de continuïteit, het amalgaam, de verbondenheid. /Proces/ negeert de scheppingsdaad, het herleidt alles tot antecedenten.

/Proces/ beschermt tegen het snijdende, radicale mechanisme van het oordeel (eigenlijk van de taal); het ontslaat van de pijnlijke verplichting een oordeel te moeten vellen. Een geargumenteerd oordeel? Het is onze nachtmerrie: want ons niet meer motiveerbaar oordeel is een indecent verschijnsel geworden. /Proces/ is een zeer elegante manier om dit pijnlijke hoofdstuk van eindresultaat en onvermijdelijk en ondoenlijk eindoordeel te omzeilen. Het
/proces/, de weg rechtvaardigt voor ons alles. (In de moraalfilosofie: de intentie primeert op de werken.)

Vandaar dat wij in het doorlopen van het /proces/ zo vaak onze vrijheid lijken te realiseren. Dat is paradoxaal, want binnen het /proces/ heerst per definitie een dwingend verloop. Maar die vrijheid is er juist daardoor wel tegenover het /resultaat/ en tegenover de daarin geïmpliceerde beoordeling. Wij neigen ertoe een nieuw soort, zeer spitsvondige casuïstiek te ontwikkelen, nu ten aanzien van de ‘weg’ (zoals voorheen ten aanzien van de intentie). Zo denken wij ons – als uiting van wijze vitaliteit – te kunnen ontdoen van dat gênante resultaat.

*

De verschuiving van /resultaat/ naar /proces/ als terrein en object van het esthetische is voor de ene kunsttak haast een banaliteit, voor de andere een absurditeit. Tijdskunsten zijn uitvoeringskunsten en realiseren zich als en in de opeenvolging (niet na een opeenvolging). Ruimtekunsten leiden naar een gefixeerd resultaat waarin de opeenvolging hoogstens een facet is van de waarnemer en niet eens het belangrijkste. Ruimtekunsten bieden het globaliserende overzicht ten nadele van de gefaseerde opeenvolging. De ene vraagt om een participant, de andere om een waarnemer. Van die waarnemer willen we af (omwille van dat ‘waar’?); theatralisering is de fundamentele tendens.

De idee /proces/ is dus pas een uitdaging voor de ruimtekunsten. Hoe het triomfantelijke overzicht breken, hoe ruimte projecteren in een temporaliteit? Hoe het oog via de koppeling aan de tijd, van haar troon stoten en onderwerpen? (De cinema doet dat op verpletterend succesvolle wijze.) Hoe van een resultaat-kunst een uitvoeringsvorm maken? Dat is de vraag van het impressionisme. Hoe een schilderij tot een partituur, of juister: hoe een schilderij tot spoor van een uitvoering maken? Of nog: hoe een poëtica (theorie van het kunstobject) tot stand brengen waarin de poiësis (de theorie van het maken), niet impliciet aanwezig is, maar integendeel zichtbaar en expliciet is gemaakt?

Deze vraag leidt naar een reflexieve, eerder dan een ponerende kunst. Een mengvorm waarin /doen/ en /zijn/ niet in een stabiele verhouding staan: het /proces/ wordt in het /resultaat/ geïnstalleerd. Spiegelsituatie waarin men zichzelf ziet doen, waarin men dus afziet om zichzelf in een werk te projecteren. Niet de constructie van het werkstuk staat centraal, maar er wordt eindeloos gepoogd een constructie te realiseren die tegelijk het statuut van het bestaande én van het wordende zou hebben. Niet vanuit een autobiografische bekommernis, noch vanuit exhibitionisme – met bekentenis heeft /proces/ niets te maken. Eerder gaat het om het ik-moment van de tekst (niet in de tekst of van de maker) te realiseren. Zie hoe het object ‘aanwezigheid’ produceert! In het /proces/ blijkt de angst voor de radicale eenzaamheid van het kunstwerk.

Dit leidt tot een kunstenaarschap dat zijn eigen stappen permanent objectiveert en documenteert. Er ontstaat wat elders een protocol wordt genoemd: de systematische notering van iedere verandering. Extreme objectivering van een handelingsverloop: om te controleren, om te reproduceren. In het protocol verliezen handelingen het ondoorzichtige van hun opeenvolging, maar ze worden anderzijds geheel verduisterd door hun objectivering. Geen inleving meer, maar louter exterieure notering. Nooit ‘waarom?’, steeds ‘wat?’.

Picasso laat in zijn carnets het protocol van zijn creatief proces zien. Hij was daar bij uitstek door gefascineerd. We zien er een merkwaardige inbalseming van de eigen poiëtische ‘gang’. Ieder ‘doen’ wordt ogenblikkelijk als ‘document’ opgeslagen (ah, onze onzalige geschiedenis met het document!). Een obscene zichtbaarheid (“Le Mystère Picasso” dan nog wel!) die de discipline vervangt. Via het protocol heeft er een zelfspiegeling, een involutie van de démarche naar ‘binnen’ toe, plaats. In plaats van het esthetische naar buiten te spatialiseren, wordt het naar binnen getemporaliseerd. Het geheim van de creativiteit wordt als /proces/ herschreven en herspeeld.

De vitalistische kunsten blijken aldus minstens zo imperialistisch tegenover de creativiteit als de constructivistische: het /proces/ verklaart kunst tot de echografie van de kunsthandeling. Is er een groot verschil tussen de simulatie van creativiteit door een programma (het Constructivisme) en de registratie van creativiteit in haar documentatie (het Vitalisme)? Me dunkt: in hun verschil vullen ze elkaar aan.

Het ‘mysterie’ van Het Onbekende Meesterwerk wordt schijnbaar behouden, maar door haar expositie ongedaan gemaakt. Nog even suggereert het /proces/ de esthetische autonomie, maar het is omdat ze reeds als soap werd doorzien en gepland.

Noot

(1) “/” staat rond ieder woord waarvan ik de logische structuur wil lezen, niet de inhoudelijke (ideologische, wetenschappelijke) betekenis. De betekenis als logische vorm.

De prent is van Sir John Tenniel en komt uit “Alice in Wonderland” van Lewis Carroll.