width and height should be displayed here dynamically

Rebecca Horn. Théâtre des métamorphoses / Körperphantasien

Dat er met hetzelfde oeuvre een goede maar ook een slechte tentoonstelling te maken valt, wordt nogmaals bewezen in Metz en Basel. Het werk van Rebecca Horn, geboren in Duitsland in 1944, draait rond het lichaam. Vertrekpunt is meestal een performance, vaak met protheses of machines, die wordt gefilmd of gefotografeerd, en die tot bijproducten leidt: schetsen, plannen, schilderijen, objecten, gedichten of installaties. Harald Szeemann nodigde Horn uit in 1972 voor de vijfde Documenta. Ze toonde de kortfilm Unicorn uit 1970: een jonge vrouw (een medestudente van Horn) draagt niets meer dan een wit stoffen korset, dat haar lichaam grotendeels bloot laat. Op haar hoofd staat een hoorn van bijna een meter lang. Kalm en kaarsrecht loopt de performer door een korenveld, en over een met hoge bomen afgeboord pad. Het is niet geheel onjuist om te beweren dat Horn op deze methode, en de bijhorende vraagstukken, is blijven variëren. Een lichaam krijgt een extensie die de beweging en de werking ervan beïnvloedt, en waardoor functies worden uitvergroot of ingeperkt. Het resultaat lijkt altijd op een droom of een fantasie, in het volle besef dat er op die manier vooral iets over de werkelijkheid wordt onthuld – of liever: dat er iets zichtbaar wordt gemaakt dat meestal onzichtbaar blijft. De vrouw in Unicorn bezit een soort magische kracht, die haar als droomwezen onaantastbaar maakt; tegelijkertijd is ze kwetsbaar en fragiel, en zou ze in de echte wereld niet aanvaard worden, of in elk geval op problemen stuiten. 

Spanning tussen de mogelijkheden van de verbeelding, de droom, het onderbewuste en de fantasie enerzijds, en de wetten en de praktische bezwaren van de maatschappij anderzijds – het is het basiskenmerk van het surrealisme. Emma Lavigne en Alexandra Müller, curatoren van Théâtre des métamorphoses in het Centre Pompidou-Metz, plaatsen het werk van Horn zonder terughoudendheid in deze traditie. De originaliteit van haar oeuvre wordt er zeker door gerelativeerd (voor bijna elk werk is er in de collectie van het Centre Pompidou een antecedent voorhanden), maar het resultaat is ook dat haar intuïtieve en soms anekdotische aanpak een theoretische en historische betekenis krijgt, alleen al door de confrontatie met werken van Man Ray, bijvoorbeeld, of van Max Ernst, Alberto Giacometti, Claude Cahun, Hans Bellmer en Meret Oppenheim. Théâtre des métamorphoses wordt zo een groepstentoonstelling over het menselijk lichaam, de vreemde machine die ons in de eerste plaats met onszelf confronteert, maar die ook, op een moeilijk te controleren manier, aan de basis ligt van alle communicatie.

De tentoonstellingszalen presenteren facetten van die problematiek: het lichaam als ‘carcan-cocon’, liefde en erotiek, de bioscoop, wreedheid, krachtenvelden en geluid en muziek. In de eerste zaal wordt Torse van Man Ray (1936), een foto van een torso ingesnoerd met sisaltouw, vergeleken met Arm-Extensionen van Horn uit 1968: een rood corset dat de armen van de performer langer maakt. Centraal staat Die Chinesische Verlobte uit 1976: een cel met zes zwarte wanden die traag als deuren opendraaien (en weer dicht), en waarin de toeschouwer zichzelf kan opsluiten, om dan in volstrekte duisternis, als met gesloten ogen, naar Chinees gefluister te luisteren. Het werk – in 1998 door Oskar Bätschmann omschreven als de archetypische installatie, als ‘dispositief dat de tentoonstellingsbezoeker ertoe aanspoort zich van het publiek af te splitsen en een individuele participant te worden’ (DWR 74) – bevindt zich in een zo slechte staat dat het niet meer betreden mag worden. Het toont echter nog steeds kernachtig het verlangen van de naoorlogse kunst om lichamen niet zozeer af te beelden als wel te ‘vangen’ – om niet met de ogen maar met het gehele lijf ervaren te worden. Het is een van de verschillen tussen Horn en de surrealisten uit het interbellum: niet meer de fotografie (of de literatuur) is essentieel, maar de ruimte, en de manier waarop de toeschouwers binnen die ruimte bewegen.

Het is niet verwonderlijk dat Horn vanaf het eind van de jaren zeventig langspeelfilms gaat maken, die – idealiter – in de besloten duisternis van een bioscoopzaal worden bekeken: Der Eintänzer (1978), La Ferdinanda: Sonate für eine Medici-Villa (1981) en Buster’s Bedroom (1990), opgedragen aan Buster Keaton. Op een retrospectieve als Théâtre des métamorphoses komen dergelijke films moeilijk tot hun recht. In de derde, verduisterde, zaal, worden ze in loop vertoond; elders worden fragmenten op televisieschermen gecombineerd met verwante historische werken, en met objecten uit de films die Horn als afzonderlijke werken of edities presenteert – een beeldend kunstenaar moet immers af en toe iets tentoonstellen en verkopen. Vaak werken de combinaties goed samen, bijvoorbeeld in een cluster van werken, in de tweede zaal, waarin ‘het ei’ centraal staat, als symbool voor vruchtbaarheid, belofte en metamorfose, maar ook voor breekbaarheid en bederfelijkheid. La Ferdinanda speelt zich af in een Italiaanse villa waar een bont gezelschap zich van de buitenwereld isoleert: een gekke dokter injecteert de eieren van een pauw met een niet nader genoemde vloeistof. In Der Eintänzer probeert een jong meisje te dansen met een groot ei op haar hoofd. De sculptuur Domesticated Egg van Man Ray toont een houten ei dat door een priem wordt doorboord. Straussenei, vom Blitz durchdrungen van Horn uit 1995 is een bewegende wandsculptuur waarin een gespiest ei onophoudelijk wordt schoongewreven tussen twee borstels.

Körperphantasien in Museum Tinguely in Basel toont nog meer van die machines: door elektriciteit aangedreven, vaak rammelende stalen constructies, zoals in het werk van Tinguely. Enkele van deze werken figureren in de films van Horn, zoals de Peacock Machine uit 1982: dertig stalen priemen die zich in waaiervorm oprichten, als de verenmantel van een pauw. In Basel ontbreekt echter elke theoretische of kunsthistorische contextualisering, en wie een positieve indruk van het oeuvre van Horn wil overhouden, beperkt zich best tot een bezoek aan het Centre Pompidou-Metz. Zonder het historische (en revolutionaire) aura van het werk van de surrealisten, blijft er van de decennialange activiteiten van Horn niet veel over. Haar bewegende sculpturen worden gereduceerd tot ideetjes die diepgang suggereren, maar vooral associatieve willekeur en effectbejag verhullen. Het contrast tussen beide tentoonstellingen toont niet alleen de mogelijke kracht van het tentoonstellen (en de macht van de curator en van een collectie), maar ook in welke mate een oeuvre uit de tweede helft van de twintigste eeuw afhankelijk kan zijn en blijven van de historische avant-garde.

 

• Rebecca Horn. Körperphantasien, tot 22 september in Museum Tinguely, Paul Sacher-Anlage 2, CH-4002 Basel en Rebecca Horn. Théâtre des métamorphoses, tot 20 januari 2020 in het Centre Pompidou-Metz 1, parvis des Droits-de-l’Homme, 57020 Metz.