width and height should be displayed here dynamically

Regarder VU.

Het gigantische succes van het geïllustreerde tijdschrift tijdens de jaren ’20 en ’30 van de vorige eeuw vormde ongetwijfeld een cruciale fase in de ontwikkeling van wat wij vandaag verstaan onder beeldcultuur. Daar kan iedereen het ongeveer wel eens over zijn. Maar welke bijdrage deze geïllustreerde tijdschriften nu precies leverden aan de prille beeldcultuur is nog maar zelden onderzocht. Een indrukwekkende tentoonstelling gewijd aan het Franse magazine VU in het Musée Nicéphore Niepce probeert nu voor het eerst dat hiaat te dichten.

Het tijdschrift, dat van 1928 tot 1940 verscheen, dankt zijn legendarisch statuut voor een groot deel aan het charisma van zijn stichter, Lucien Vogel, en aan de radicale politieke koers die het onder zijn leiding tot 1936 zou voeren. Toch besteedt de tentoonstelling daar maar weinig aandacht aan. Haar ambities liggen duidelijk elders, zoals al meteen blijkt uit haar openingszet. Het zaaltje dat de bezoeker uitleg verschaft over enkele technische aspecten toont het moderne geïllustreerde tijdschrift als een medium waar twee technologieën elkaar treffen. Aan de ene kant een stelselmatige verbetering van het drukproces, aan de andere kant een steeds verdergaande miniaturisering van de fotocamera. De ene technologie maakte het mogelijk om fotografische beelden zonder noemenswaardig kwaliteitsverlies op massale schaal te reproduceren, de andere zorgde voor een constante toestroom van alsmaar nieuwe beelden. Beide samen zorgden voor een kwantitatieve explosie van beelden. Het geïllustreerde tijdschrift opereert daarbij als een van de belangrijkste instrumenten om die vloedgolf te kanaliseren.

Met behulp van een reeks vernieuwende strategieën probeert het geïllustreerde tijdschrift de beelden onder te brengen in een coherent verhaal. Het fotografische beeld verliest daarbij het statuut van illustratie en wordt een bouwsteen in de opbouw van een (vooral visueel) argument. Opnieuw ligt een technologische evolutie aan de basis van deze vrije omgang met het fotografische beeld en de daarbij horende statuutwijziging. De rotogravure creëerde een ongeziene vrijheid in de plastische organisatie van tekst en beeld, een vrijheid waarvan de beeldredacteuren van VU gretig zouden gebruikmaken. Een louter lineaire opeenvolging wordt vervangen door complexere configuraties die de lezende blik activeren: de foto’s worden zo gestructureerd dat ze de lezer op een tocht doorheen de dubbele pagina meenemen. Deze ‘levendige’ lectuur leek meer in overeenstemming met de versnelling van het dagelijkse leven en dus een adequatere weergave van de wijze waarop de ‘moderne lezer’ zijn verbrokkelde leefwereld ervoer. In plaats van een verstilde en aandachtige lectuur van het fotografische beeld, zoals in de 19de eeuw, komt nu een snel scannen van het beeldoppervlak.

Handelt het eerste deel van de tentoonstelling vooral over de verschillende methodes die het geïllustreerde tijdschrift gebruikt om beelden te organiseren, in het tweede deel wordt er dieper ingegaan op de beelden zelf.VU kiest steevast voor evidente beelden die snel en zonder enige ambiguïteit gelezen kunnen worden. Het blad maakt de lezer tot een intieme getuige van de gebeurtenis die zich in het beeld afspeelt. De foto’s moeten zijn waarneming prikkelen en zich affectief in hem vasthaken. Dit principe veronderstelt beelden waarvan de esthetische kwaliteit primeert op de descriptieve: ook vandaag winnen spectaculaire beelden het doorgaans van minder rumoerige, meer gelaagde beelden.

Het geïllustreerde tijdschrift heeft ook veel aandacht voor de specifieke manier waarop de wereld verschijnt in het fotografische beeld. In de laatste zaal zijn een aantal curiosa verzameld die getuigen van die fascinatie. Het gaat dan meestal om beelden die dankzij een technische krachttoer van de fotocamera een voorheen ongezien aspect van de werkelijkheid blootleggen (de wonderlijke wereld van het microscopisch kleine en het macroscopisch grote). Het zijn belangrijke beelden omdat ze ons veel leren over het verlangen naar fotografische beelden en de manier waarop fotografie werd geacht aan dat verlangen tegemoet te komen. De fotocamera verschijnt hier als een instrument dat tegelijkertijd een ‘objectief’ verslag geeft van de wereld, en de werkelijkheid een fascinerende glans geeft. Fotografie is niet alleen een descriptief instrument, het is (blijkbaar) ook een magisch apparaat. Het is de verdienste van deze uitmuntende tentoonstelling dat ze de cruciale ambiguïteit van het fotografische project, en hoe het werd ingezet door de prille beeldindustrie van de 20ste eeuw, prikkelend concreet maakt.

• Regarder VU, un magazine photographique 1928-1940 tot 27 mei in het Musée Nicéphore Niépce, 28 quai des Messageries, 71100 Chalon-sur-Saône (03/85.48.41.98; www.museeniepce.com).