width and height should be displayed here dynamically

Rinko Kawauchi

De naoorlogse fotografie in Japan gloeit nog na van het allesverschroeiende licht van de atoombommen op Nagasaki en Hiroshima. Fotografen als Daido Moriyama, Eikoh Hosoe, Shomei Tomatsu en Osamu Kanemura proberen de politieke, sociaal-economische en psychologische schokgolven van deze nucleaire catastrofe in gruizige beelden om te zetten. Hun maatschappelijk engagement verbinden zij met een eigenzinnige beeldtaal, waardoor hun documentaire registratie telkens weer kantelt in een narratieve constructie. Vandaag wordt hun reportage-idioom echter uitgedaagd door een nieuwe generatie die resoluut een andere weg inslaat.

De meest succesvolle vertegenwoordigster van deze generatie is voorlopig Rinko Kawauchi (°1972). Zowel formeel als thematisch breekt deze jonge fotografe radicaal met haar voorgangers: een rijk kleurenpalet vervangt het monotone zwart-wit, intieme confidenties verdringen de maatschappelijke betrokkenheid, en de stad wordt ingeruild voor het platteland. Het resultaat is een oeuvre dat volledig op de leefwereld van de fotografe terugplooit. Het uitzinnig kleurenpalet onderstreept nog de afwezigheid van maatschappelijke betrokkenheid: dezelfde gesatureerde kleuren vinden we terug in de cultus van cuteness die de Japanse vrouwelijke verbeeldingswereld in de ban houdt. Haar werk lijkt zo vooral te appelleren aan een culturele sensibiliteit die gebaseerd is op lichtvoetig escapisme, alsof de foto’s ons opnemen in een vrolijke schijnwereld, geregeerd door fictieve karakters als Hello Kitty en Nijntje. Toch is er meer aan de hand. Achter de vrolijke kleurenpracht gaat een intense aandacht voor de wereld schuil. Tegelijk hard en zacht, lieflijk en dreigend, ingetogen en exuberant, bespeelt de fotografe verschillende registers.

De tentoonstelling in de Fondation Cartier toont de drie laatste reeksen van Kawauchi. In Cui Cui, de meest recente reeks, vertelt zij de geschiedenis van haar familie tussen 1992 en 2005. Dit uitermate persoonlijk verhaal, dat gemarkeerd wordt door de dood van haar grootvader en de geboorte van haar neefje, leidt echter nooit tot een inzicht in de maatschappelijke realiteit van het hedendaagse Japan. Elke sociale informatie over haar grootouders of familie (wat ze doen voor de kost, tot welke maatschappelijke categorie ze behoren) wordt de kijker onthouden. Enkel de private verhouding tussen fotografe en onderwerp telt. Die verhouding wordt vooral gevoed door een familiale samenhorigheid. De wijze waarop Kawauchi deze beelden publiek maakt, beklemtoont dat nog: ze gebruikt het boek (dat zich meteen laat lezen als een familiealbum) en de diashow, twee media die functioneren als perfecte geleiders voor de familiale intimiteit en emotionaliteit.

Ook de formele strategie van Kawauchi staat in het teken van haar emotionele band met het onderwerp. In sommige foto’s wordt het beeld letterlijk aangevreten door een hel tegenlicht, terwijl elders het kader de vreemdste bokkensprongen maakt. Het haastig getrokken beeld, vol met technische fouten, stimuleert de ervaring van emotionele nabijheid en intensiteit – in tegenstelling tot mooie, technisch verzorgde beelden, die ons vaak op een afstand plaatsen. Kawauchi’s lens is geen mechanisch oog dat haar van de werkelijkheid scheidt, maar een dun membraan dat twee werkelijkheden onmiddellijk met elkaar in contact brengt. Kawauchi simuleert de naïeve overgave van de amateur-fotograaf aan de fotografische techniek: ook voor hem is het ‘wat’ van de foto vele malen belangrijker dan het ‘hoe’.

Cui Cui toont een Japanse familie vanuit het standpunt van een ingewijde. In zo’n persoonlijk verhaal zijn details vaak belangrijker dan overzichtelijke, informatieve beelden. Foto’s die inzoomen op het lichaam van haar grootouders, spelen dan ook een belangrijke rol in de reeks. Een foto van de handen van haar grootmoeder die een vaatdoek uitwringt, of van de hand van haar grootvader die op zijn knie rust, openbaart een fragiel ogenblik waarin een weelde aan herinneringen ligt opgetast (elk beeld is als een proustiaans madeleinekoekje). Fotografie wordt hier vooral gebruikt om een gevoelsintensiteit op te roepen. Toch heeft Kawauchi ook een scherp oog voor de dubbelzinnige rol die fotografie speelt in de (re)constructie van zo’n familiale geschiedenis. Een foto is ook altijd spookachtig, een eigenaardig mengsel van aan- en afwezigheid. Wat de foto aanwezig stelt, is tegelijk alweer verdwenen op het moment dat hij bekeken wordt. In haar diashow wordt dit verschijnen en verdwijnen op een schitterende manier verbonden met de dood van haar grootvader. Ook na het tonen van zijn overlijden en begrafenis duiken er sporadisch nog beelden van hem op. Maar zijn aanwezigheid wordt nu op een andere manier ervaren: hij bestaat enkel nog als geest. Fotografie is de beeldvorm bij uitstek die deze onherroepelijke metamorfose gestalte kan geven.

De aandacht voor het broze leven keert ook terug in haar voortdurende verwijzing naar de natuur. In Cui Cuiworden foto’s van het familiaal leven vaak afgewisseld met landschapsbeelden. Een mistige weide, opkringelende rook, een regenboog, wervelingen van lucht en water: het zijn breekbare natuurbeelden die de vluchtigheid en fragiliteit van het leven reflecteren. Het ritme van leven en dood binnen haar familie wordt verbonden met het ademen van de natuur. De specifieke aandacht voor de etherische kwaliteiten van het landschap plaatst haar oeuvre meteen ook binnen de eerbiedwaardige traditie van de Japanse landschapschilderkunst. In deze traditie biedt het landschap geen ervaring van sublieme ruimtelijkheid, maar van het onstuitbare vlieden van de tijd. De soliditeit van de berg en de vloeibaarheid van de rivier staan voor de twee cruciale temporele coördinaten waarbinnen het menselijke bestaan zich afspeelt. Diezelfde lyrische spanning tussen vast en vloeibaar vinden we terug in het breekbare werk van Kawauchi.

 

• Rinko Kawauchi, tot 5 juni in de Fondation Cartier, Boulevard Raspail 261, 75014 Parijs (01/42.18.56.50; www.fondation.cartier.fr).