Essays
-
Visionair België
Een abecediarium
Koen Brams -
De vermomde werkplek
Geert Bekaert -
De intimiteit van de dansstudio (een essayistische speculatie)
Rudi Laermans -
De sociabiliteit van de dansstudio (een sociologische herinnering)
Rudi Laermans -
Progressieve striptease
Oude en nieuwe performance-ideologie
Sven Lütticken -
Caleidoscopen met bewustzijn
Over de opkomst, ondergang en simulatie van de street photography
Steven Jacobs -
Filosofische overwegingen bij het hoogst merkwaardige gebruik van de stembusgang, gebaseerd op een analyse van recente verkiezingen in Frankrijk
Alain Badiou -
Het VB is geen partij als een ander
Bart Meuleman
Besprekingen
-
Romantiek in België
Marc Holthof -
Alles Dalí
Sven Lütticken -
Sol LeWitt
Kees Keijer -
Egon Schiele
Lieven Van Den Abeele -
Dionysiac
Lieven Van Den Abeele -
Tony Oursler – Jean-Luc Moulène
Lieven Van Den Abeele -
Rinko Kawauchi
Steven Humblet
-
Deleu in BOZAR / Körmeling in Z33
Sven Sterken -
Airworld
Sven Sterken
-
Robert Smithson
Wouter Davidts -
Tuinsteden
Dorine Van Hoogstraten -
Jo Coenen – van stadsontwerp tot architectonisch detail
Indira Van ’t Klooster
115
mei-juni 2005
De werkplek (slot)
De architect creëert in en mét de wereld. Zijn werkplek – de plek waar gebouwd wordt – heeft al een concrete vorm en tastbare limieten. De vraag naar zijn werkplek heeft bovendien iets tautologisch: de plek waar hij werkt is de plek die hij maakt; ze ontstaat tijdens het werken zelf. Het werk van de architect bestaat erin de eigen werkplek een huid aan te trekken. Dat is bouwen.
Maar de architect heeft nog een andere werkplek. Het feit dat hij in en met – of voor en tegen – de bestaande wereld bouwt, wekt in hem het verlangen om zich als solipsistische God uit de wereld terug te trekken. Daarmee verhuizen we van de bouwplaats naar de architectenstudio die Geert Bekaert in dit nummer verkent. Wat hier frappeert, is de extreme combinatie van wereldbetrokkenheid en solipsisme. Dát de architect voor en met de wereld werkt, doet hem verlangen naar een isoloir waarin hij de wereld volgens zijn maatstaven kan dromen.
Zoals bij de kunstenaar is die studio een extensie van zijn denkarbeid op de wereld. De uitwisseling met de wereld laat er sporen na, de ‘extieme’ intimiteit van het kunst-maken spint er zich uit in fragmenten en aanzetten. Anders is dat bij de danser en zijn werkplaats. Bij hem voltrekt dat contact tussen binnen en buiten zich op de huid. Er is geen spoor in de ruimte dat loskomt van dat lichaam; het lichaam is zijn eigen atelier. Opdat het lichaam zijn eigen ruimtelijkheid kan beleven, moet de externe ruimte daaromheen juist neutraal en ‘onbezet’ blijven, of uitwisbaar zijn als een wastafeltje.
Dat ateliers van kunstenaars er vandaag inwisselbaar uitzien, dat hun werkplek ‘overal’ kan zijn, belet niet dat zich op sommige werkplekken sporen van individuele bezetting kunnen vastzetten, en dat die sporen een duur kunnen hebben. Bij de dansstudio ligt dat anders: zij is zonder geschiedenis. Het nadenken over die koppige verschillen tussen soorten werkplekken in een tijdperk van ‘generieke kunst’, daar ging het over in een aantal artikelen die De Witte Raaf sinds januari publiceerde. Met de essays van Geert Bekaert en Rudi Laermans wordt die serie voorlopig afgesloten.
Een ander deel van dit nummer is gewoontegetrouw gewijd aan de analyse van en de reflectie over extreem-rechts. Met de bijdrage van Alain Badiou wordt de omgang met extreem-rechts voor het eerst via een ander land benaderd – via het Front National van Le Pen en zijn onbehaaglijke verwantschap met het Franse democratische parlementarisme. Daarnaast heeft Bart Meuleman het over de invloed van het VB op enkele voormalige politici van de Vlaamse Liberaal-Democraten.
Tussenin leest u bijdragen over de ‘progressivistische’ ideologisering van de performance (Sven Lütticken) en de ontwikkeling van de straatfotografie (Steven Jacobs). Het nummer opent met een bespreking van de aan Harald Szeemann toegeschreven tentoonstelling Visionair België.