width and height should be displayed here dynamically

Besprekingen

Beeldende Kunst

Architectuur & Vormgeving

Publicaties

115

mei-juni 2005

De werkplek (slot)

De architect creëert in en mét de wereld. Zijn werkplek – de plek waar gebouwd wordt – heeft al een concrete vorm en tastbare limieten. De vraag naar zijn werkplek heeft bovendien iets tautologisch: de plek waar hij werkt is de plek die hij maakt; ze ontstaat tijdens het werken zelf. Het werk van de architect bestaat erin de eigen werkplek een huid aan te trekken. Dat is bouwen.

Maar de architect heeft nog een andere werkplek. Het feit dat hij in en met – of voor en tegen – de bestaande wereld bouwt, wekt in hem het verlangen om zich als solipsistische God uit de wereld terug te trekken. Daarmee verhuizen we van de bouwplaats naar de architectenstudio die Geert Bekaert in dit nummer verkent. Wat hier frappeert, is de extreme combinatie van wereldbetrokkenheid en solipsisme. Dát de architect voor en met de wereld werkt, doet hem verlangen naar een isoloir waarin hij de wereld volgens zijn maatstaven kan dromen.

Zoals bij de kunstenaar is die studio een extensie van zijn denkarbeid op de wereld. De uitwisseling met de wereld laat er sporen na, de ‘extieme’ intimiteit van het kunst-maken spint er zich uit in fragmenten en aanzetten. Anders is dat bij de danser en zijn werkplaats. Bij hem voltrekt dat contact tussen binnen en buiten zich op de huid. Er is geen spoor in de ruimte dat loskomt van dat lichaam; het lichaam is zijn eigen atelier. Opdat het lichaam zijn eigen ruimtelijkheid kan beleven, moet de externe ruimte daaromheen juist neutraal en ‘onbezet’ blijven, of uitwisbaar zijn als een wastafeltje.

Dat ateliers van kunstenaars er vandaag inwisselbaar uitzien, dat hun werkplek ‘overal’ kan zijn, belet niet dat zich op sommige werkplekken sporen van individuele bezetting kunnen vastzetten, en dat die sporen een duur kunnen hebben. Bij de dansstudio ligt dat anders: zij is zonder geschiedenis. Het nadenken over die koppige verschillen tussen soorten werkplekken in een tijdperk van ‘generieke kunst’, daar ging het over in een aantal artikelen die De Witte Raaf sinds januari publiceerde. Met de essays van Geert Bekaert en Rudi Laermans wordt die serie voorlopig afgesloten.

Een ander deel van dit nummer is gewoontegetrouw gewijd aan de analyse van en de reflectie over extreem-rechts. Met de bijdrage van Alain Badiou wordt de omgang met extreem-rechts voor het eerst via een ander land benaderd – via het Front National van Le Pen en zijn onbehaaglijke verwantschap met het Franse democratische parlementarisme. Daarnaast heeft Bart Meuleman het over de invloed van het VB op enkele voormalige politici van de Vlaamse Liberaal-Democraten.

Tussenin leest u bijdragen over de ‘progressivistische’ ideologisering van de performance (Sven Lütticken) en de ontwikkeling van de straatfotografie (Steven Jacobs). Het nummer opent met een bespreking van de aan Harald Szeemann toegeschreven tentoonstelling Visionair België.