width and height should be displayed here dynamically

Deleu in BOZAR / Körmeling in Z33

Er bestaan evenveel manieren om met architectuur om te gaan als er architecten zijn. Voor de een is het bouwen een doel op zich, de ander stelt zich vooral op als een handelaar in beelden en ideeën. Luc Deleu en John Körmeling behoren tot de zeldzame categorie die deze twee gedaanten in één persoon verenigt. Beiden hebben een achtergrond in architectuur, maar kozen bewust voor een verruiming van hun actieterrein, door de schemerzone met de kunst op te zoeken. Ze werken daardoor in een veel ruimer spanningsveld dan een gewone architect: het constructieve, functionele of esthetische wordt in hun denken verrijkt met een humoristische, ironische of zelfs utopische dimensie. Architectuur, stedenbouw en planning worden manieren om niet enkel uitspraken te doen over ruimtelijke problemen, maar ook over de maatschappij die deze genereert. Van beide architect-kunstenaars is er dezer dagen nieuw werk te zien: van Deleu in Bozar (Brussel) en van Körmeling in Z33 (Hasselt).

Körmeling stelt een representatieve selectie uit zijn omvangrijke oeuvre voor aan de hand van een dertigtal werken. Zo ontstaat een fraai beeld van een veelzijdig kunstenaar. Hij toont zijn ‘wortelspinet’, een soort klavecimbel met een heel eigen stemwijze. Wat verderop staat de ‘complimentenmachine’: een druk op de knop en de boodschap “Je bent geweldig” schalt door de ruimte. Heel grappig is ook het idee voor een ronddraaiend huisje op het binnenplein van een rotonde in Tilburg. Körmeling deed ook een voorstel voor een nieuw Atomium in Brussel: zijn “monument ter ere van het begin van het waterstoftijdperk” heeft de (volledig asymmetrische) vorm van een waterstofmolecule. Maar zoals gezegd is Körmeling ook een bouwer: zo realiseerde hij het bekende starthuisje aan de roeibaan van Amsterdam, en het kassapaviljoen voor de tentoonstelling Alles Dalí die nu in het Museum Boijmans Van Beuningen loopt. In Hasselt wordt ook een ontwerp getoond voor een paviljoen in het Middelheimpark in Antwerpen. In een documentaire van Jan Visser, eveneens te zien in Z33, vertelt Körmeling dat hij vooral inspiratie haalt uit zijn reizen. Daarbij gaat zijn aandacht vooral naar de absurde of banale elementen aan de achterkant van het stedelijke decor. Hij observeert en analyseert ze met een grote precisie, om ze daarna in een andere context te transponeren. In het kader van de tentoonstelling in Z33 kreeg Körmeling drie nieuwe opdrachten, die telkens te maken hebben met de regio Limburg: een knelpunt in de baan Eindhoven-Luik, een ontwerp van een toeristische kaart die de oude Romeinse weg onder de aandacht moet brengen en een reflectie over de ontsluiting van de oude mijnsite in Beringen. Telkens bedenkt Körmeling een manier om het lokale debat over deze kwesties aan te wakkeren. Hij voorziet een ontmoetingsmoment waarbij het publiek met zijn eigen voorstellen of ideeën kan afkomen, onder het motto “Kom maar op met je plan”. Hoewel Körmeling zich als urbanist en planner profileert, serveert hij meestal geen pasklare oplossingen voor ruimtelijke vraagstukken. Hij reikt eerder een kader aan om het probleem in een ander perspectief te zien. ‘Op een duidelijke vraag komt vanzelf een klaar antwoord’ lijkt zijn redenering.

Zijn voorstellen zijn vaak van een ontwapenende nuchterheid. Omdat de aërodynamica van een auto slechts bij hoge snelheden invloed heeft, ontwerpt Körmeling ‘vierkante’ auto’s die veel goedkoper zijn en die ruimschoots volstaan voor dagelijks gebruik. (Op de tentoonstelling staan twee exemplaren waarmee je een testrit kan maken!) Een gelijkaardige oplossing bedenkt hij voor het parkeerprobleem in de steden: gewoon even het parkeertapijt uitrollen! Dergelijke ideeën typeren Körmeling. Ze zijn (schijnbaar) eenvoudig en zitten vol aanstekelijke humor. Voor Körmeling gaat het erom goede ideeën te hebben, ze helder voor te stellen en, als het even kan, ze ook te realiseren. Het onderscheid tussen deze verschillende fasen van het artistieke proces lijkt voor hem minder belangrijk: het is alsof alles wat in zijn geest opkomt, meteen uitgetekend of uitgeprobeerd wordt. Veel discours komt daar niet aan te pas. Körmeling is geen theoreticus: zijn werk drijft vooral op spontaniteit, originaliteit en een ongelooflijk plezier in het maken van dingen.

Onder leiding van Koen Van Synghel heeft Bozar zopas een nieuwe architectuurwerking opgestart. In dat kader werd Luc Deleu gevraagd om ‘iets te doen’ met het Paleis voor Schone Kunsten van Horta. Dit complexe, enigmatische gebouw is voor een groot deel ingegraven, om het zicht vanuit de Koningsstraat op de Brusselse benedenstad zo weinig mogelijk te belemmeren. Daarom is het dak bijna volledig vlak. Een oude postkaart met een luchtfoto van het gebouw zette Deleu aan het denken over de rol en de betekenis van het dak in de stad. Hij beschouwt het dak als een ‘vijfde gevel’, een idee dat ook al werd geopperd door Le Corbusier. Op het dak van zijn Unités d’habitation, grote woonblokken uit de jaren vijftig, voorzag Le Corbusier een fitnessclub, een kinderdagverblijf en een joggingbaan. Het daklandschap van het Paleis voor Schone Kunsten vertoont vandaag niet alleen de sporen van opeenvolgende verbouwingen, het is zoals de meeste grote gebouwen ook bedekt met technische installaties voor koeling en verluchting. In zijn voorstel thematiseert Deleu dit gegeven en voorziet hij het van een ecologische toets: hij plant een woud van kleine windmolens en parasols op het dak. Gaat het hier, zoals bij Panamarenko, om een retrofuturistische utopie – een stad die haar eigen, propere energie produceert – of levert Deleu commentaar op diegenen die ecologische architectuur en stedenbouw reduceren tot mediagenieke attributen? Deleus ingreep vindt een kritisch tegengewicht in de installatie van beeldend kunstenaar Bert Theis. Naar aanleiding van het Europese voorzitterschap van het Groothertogdom Luxemburg plaatste Theis een paviljoen met een panoramisch terras op het dak, aan de kant van de Koningsstraat. De meningen over het paviljoen zijn verdeeld, maar in zijn eenvoud is deze ingreep bijzonder efficiënt: er ontstaat een volledig nieuw perspectief op dit onbekende stukje Brussel. De installatie doet hunkeren naar meer: het inrichten van het daklandschap van het Paleis voor Schone Kunsten als publieke ruimte zou een onverwachte en fascinerende confrontatie kunnen betekenen tussen stad, bezoeker en gebouw. Pas dan zou het echt gerechtvaardigd zijn om te spreken van een ‘vijfde gevel’ in de corbusiaanse zin van het woord: een volwaardige extensie van de stedelijke ruimte.

 

• Luc Deleu, Façade 5, tot 4 september 2005 in Bozar, Ravensteinstraat 23, 1000 Brussel (02/507.82.00; www.bozar.be).

• John Körmeling, Nr. 9: Eindhoven-Luik, tot 12 juni 2005 in Z33, Zuivelmarkt 33, 3500 Hasselt (011/29.59.60; www.z33.be). Op zondag 5 juni om 14 uur geeft Körmeling gratis toelichting bij zijn tentoonstelling.