Robert Ryman
De ongeveer twintig schilderijen van Ryman die Hufkens momenteel tentoonstelt, zijn geschilderd tussen 1960 en 1967 en komen grotendeels uit de collectie van de kunstenaar. Onuitgegeven werk dus, en dat is erg bijzonder bij een kunstenaar van dit kaliber, van wie tot nader order nog altijd niets in een publieke Belgische collectie te vinden is. De werken hebben doorgaans een klein formaat, en zijn al overwegend vierkant, zoals we van Ryman gewoon zijn. Maar het wit van Ryman is nog niet zo dominant. Het is vervlochten met kleurtoetsen; vlekken groen, rood blauw, geel en oranje schemeren door de witte laag heen. We zien als het ware hoe ze door het wit worden weggeschilderd, waardoor dat wit iets onderdrukkends krijgt, alsof het wilde afrekenen met het onzindelijke genot dat het schilderen in kleur is.
Het valt op dat Ryman al in zijn vroeg werk verschillende oplossingen bedacht voor zijn schilderkunstige problematiek. Een groot deel van de werken is geschilderd op losse (niet-opgespannen) stukjes linnen, die als een zakdoek op een ingekaderde fond werden bevestigd. Ryman schilderde ook al op metalen plaat, en spande doeken op dikke spierramen, wat het ‘objectkarakter’ van het schilderij versterkt. In sommige werken speelt hij geschilderde zones uit tegen de onbeschilderde drager: tot hier wordt er geverfd, en niet verder.
Thierry de Duve houdt in de begeleidende catalogus een pleidooi om ‘af te stappen van de tautologie’, met andere woorden van een interpretatie van Rymans werk als ‘schilderkunst over schilderkunst en daarmee uit’. Als je vertrekt van Rymans werkproces, zo merkt De Duve op, dan staat hij wellicht niet eens zo ver af van Van Gogh (en dit vroege werk doet inderdaad vaak denken aan oude modernen zoals Van Gogh: aan het soort schilderkunst waar de mimetische impuls van het schilderen op punt staat zich los te maken van de voorstelling).
De Duve’s tekst heet Prendre soin de la peinture en beschrijft het schilderen van Ryman – enigszins verrassend – als een soort radicaal innige, geconcentreerde zorg voor de schilderkunst. De schilder die schildert, wordt telkens ook geraakt door zijn eigen schilderen, alsof dat schilderen hem van buitenaf aanspreekt. Hij is “touché par sa propre touche”, aldus De Duve. Je zou kunnen zeggen: het subject van de schilder (Ryman) ‘hangt’ als het ware in een mateloze fascinatie aan de schilderkunst. In zijn ‘zorg’ maakt hij zich niet van de schilderkunst meester, maar wordt hij eerder door de schilderkunst ‘in beslag genomen’. Vooral de gedachte dat de schilder door zijn eigen schilderen wordt aangesproken, is intrigerend. De tautologische lezing van Ryman gaat er immers altijd vanuit dat bij Ryman het schilderen haar essentie realiseert, dat ze volledig bij zichzelf zou kunnen aankomen: schilderkunst die alléén nog maar schilderkunst is. Maar De Duve suggereert een mogelijkheid om dat moment niet te lezen als een essentie (‘pure’ schilderkunst), maar als een pure differentie. Waar de schilder alleen nog maar schildert, is dat schilderen niet bij zichzelf, maar verschilt het van zichzelf. Vandaar die radicale vreemdheid, die bij Van Gogh misschien wel voor het eerst in de materialiteit van het schilderen zichtbaar werd. Pure schilderkunst is niet puur, maar raakt aan het moment waarop het schilderen in een poging om zichzelf in haar essentie op te heffen – zichzelf weg te schilderen – in zichzelf vastloopt. Dat ruisen van de schilderkunst registreert Van Gogh, en klinkt ook door bij Ryman – in deze vroege werken misschien wel het meest.
• Robert Ryman, Paintings from the Sixties, loopt nog tot 2 december 2000, in Galerij Xavier Hufkens, Sint-Jorisstraat 6-8, 1050 Brussel (02/639.67.30)